door is argens e fetske te veul of te weinig. Meugelijk is 't maer zoo'n heel klein stofvezelke as veer zeen dansen in 'ne zonnestroal. Dat mot God den Heer wâl vergéten höbben of te veul geschapen höbben.’
De dezer dagen verschenen bundel: Een Wilde-Rozenkrans brengt acht novellen, waarvan de eerste: De drie Biechtvaders van Mevrouw Von Schwartzenberg aan de lezers van dit tijdschrift genoeg bekend is. In deze novellen zijn op nieuw zeer belangrijke schilderingen uit het kerkelijke leven. Biecht, begrafenis, kloostervorming, het doen van boete - worden met groote kennis van zaken behandeld. In dit opzicht kan onze Seipgens vergeleken worden met den uitnemenden Franschen romancier, Ferdinand Fabre, den auteur van L'abbé Tigrane, Le Chevrier en Sylviane. Fabre is de dichter der Fransche geestelijkheid - zijne romans wemelen van curés, vicaires, chanoines, archidiacres en évèques. Bij Seipgens treden telkens geestelijken van allerlei rang en stand op. Zijne sobere teekening evenaart die van Ferdinand Fabre. Naar mijn oordeel verdient Eene moordenaarster als de beste novelle uit dezen laatsten bundel geprezen te worden. Het is een brok Limburgsch leven uit den laagsten stand der bevolking, met groot realisme en forsche, korte trekken voorgesteld. Misschien zijn enkele détails wat ruw - maar het kon niet anders - de beide hoofdpersonen zijn nog onbeschaafder dan de boeren uit La Beauce van Zola.
De heldin - indien ze zoo mag heeten - is de doodarme Anne Marie, dochter van een stoelenmatter, die met de hand uitgestrekt langs de deur moet bedelen, en geslagen wordt, als zij geen geld genoeg thuis brengt. Maar ze is jong - een strooper, die zes jaar voor remplacant had gediend, vraagt haar ten huwelijk. Er volgt een leven van gadelooze ellende. De door en door gemeene smokkelaar toont haar zijn afkeer, omdat zij zwanger gaat, 'tgeen haar doodelijk beleedigt. Hij komt altijd dronken thuis, mishandelt haar - het kind wordt ontijdig en dood geboren, alle dagen grijpen er vechtpartijen plaats; de buren komen tusschen beide.
De strooper sart haar door eene vrouw uit een ander dorp na te loopen! Maar hij wordt op een draagbaar thuis gebracht. Een veldwachter heeft hem in het been geschoten. Anne Marie past hem zeer trouw op - de echtgenooten sluiten vrede. Maar na hare tweede zwangerschap begint haar man op nieuw te drinken, haar te mishandelen - en zich met andere vrouwen in het dorp te vertoonen. Anne Marie geeft het leven aan een ziekelijk kind, omdat zij zelve te veel armoede en ellende heeft uitgestaan.
Het kind sterft - en de oorlog tusschen de ouders breekt met grooter woede los. De pastoor en de burgemeester komen er bij te pas. Anne Marie vervalt tot volslagen wanhoop; ‘kijven en schelden, razen en vloeken, ranselen en vermaledijnen, zwoegen en slaven, honger en gebrek lijden, haten en zich zelve verteren van woede en wanhoop - dat was haar leven geweest.’
Eens des morgens was hij, nauw zijn roes ontslapen, in de hut gekomen, terwijl zij sneden zwart brood sneed, en koffie dronk. De auteur laat beiden nu het volgend gesprek voeren. De man begint:
- ‘Wat mot det?’
- ‘Ich mot nao 't veld?’ zei ze kortweg.
- ‘En mos-te daorom al 't brood mit-numme?’
- ‘Wirk ouch,’ snauwde zij, ‘dan höbbe veer brood genog - in plaats van te verzoepe, wât ich verdeen.’
- ‘Du rooi kernalie!’ schold hij, en greep naar de dikste snede.
Maar ze legde er de hand op.
- ‘As-te durfs!’ raasde zij.
De strooper neemt het broodmes, en dreigt haar - zij grijpt de knots, waarmede ze 't varkensvoer onder elkander stampte. Weinige seconden later ligt de