Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 3(1893)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 426] [p. 426] Van liefde. Door G.H. Priem. I. Zijt gij de fee nu uit het sprookje, Die droomrig langs den oever dwaalt? Zijt gij de fee nu uit het sprookje? Of zijt ge een vreemde bloem, ontlook je In 't land door mystisch licht omstraald? In 't zoete wonderland ontlook je? Hoe klinkt uw lachje nog me in de ooren Als 't luien van een zilvren schel, Hoe klinkt uw lachje nog me in de ooren! Ja, schalksche fee, je weet het wel Dat ik mijn zielsrust heb verloren Bij 't luien van die zilvren schel. Ik ben voor slavernij geboren, In kluisters van fluweelblank vel Heb ik de vrijheid lang verloren. II. Uw hoofd leunde in uw handen, Ik streelde uw wilde haar; Geheimvol zag ik branden Uw gitzwart oogenpaar. Ik boog mij zacht voorover Mijn mond zocht uwen mond...... O, schooner waart ge nimmer, Als in deez' avondstond. Maar wat ik sprak van liefde Was slechts comediespel, En dat gij mij bedroogt, dat, Valsch kind, dat wist ik wel. [pagina 427] [p. 427] III. De paarden trappelden lustig, ‘Young lady’ en ‘marquis’...... Ik wil maar niet gelooven Dat die droom geëindigd is. Uw poppenvoetje rustte Een wijl in mijne hand, Gij dankte met een lachje En noemde mij galant. Voort ging het langs de duinen En bosch en bruine hei, In zachten draf gewiegeld En lachend zij aan zij. De paarden draafden lustig, ‘Young lady’ en ‘marquis’... Ik wil maar niet gelooven Dat die droom geëindigd is. Vorige Volgende