het, dat een basterdzoon van Koning Henry I, Robert Graaf van Gloucester, van zijn huiskapelaan, Geoffrey van Monmouth, een verslag verlangde omtrent de geschiedenis der vroegere Britsche koningen. Dat verslag werd door Geoffrey vóór 1147 geleverd, in zijne Historia regum Britanniae. Hij beweerde in zijne voorrede, dat hij de stof zijner verhalen gevonden had in eene Bretonsche kronijk, die hem door Walter Calenius, aartsdeken van Oxford, bezorgd was. Ten onrechte heeft men Walter Calenius en Walter Map verward, zooals aangetoond is door John Morley in zijn reusachtig werk: An attempt towards a history of English Literature (3 deel, 1889, p. 46).
De geheele bewering van Geoffrey van Monmouth is waarschijnlijk eene mystificatie, daar hij eenvoudig uitbreidt de gegevens van Nennius, die in de tiende eeuw eene Historia Britonum schijnt geschreven te hebben, over welke laatste door Arthur de la Borderie in zijn boek: L'Historia Britonum, attribuée à Nennius et l'Historia Britannica avant Geoffroi de Monmouth (1883) veel licht is verspreid. Geoffrey van Monmouth heeft de sagenverzameling van Nennius aangevuld, en er veel uit zijne fantazie bijgevoegd. Zijn werk werd door ernstige kronijkschrijvers als William van Newbury en Giraldus Cambrensis hevig gelaakt - door den eerste in zijne Historia rerum Anglicarum (Proëmium) tegen het einde der twaalfde eeuw, door den andere in zijne Cambriae Descriptio, veertig jaren na Geoffrey.
Dat Walter Map, aartsdiaken van Oxford, op verzoek van Henry II Kymrische volksverhalen in het Fransch zou hebben opgesteld, is daarom geheel onwaar, wijl Walter Map alleen één Latijnsch geschrift heeft nagelaten: De nugis curialium, waarin hij verklaart zoo met bezigheden te zijn overstelpt, dat hij nauwelijks adem halen kan (‘Qui vix vaco vivere’). In dit Latijnsch geschrift is geene enkele toespeling op Graal- of Arthurverhalen, alleen anecdoten over het hof van Henry II en Richard I. Een tijdgenoot en vriend van Walter Map, de reeds vermelde Giraldus Cambrensis, verklaarde in zijne Expugnatio Hibernica (Opera, uitgegeven door the Rev. James F. Dumock, V deel (1875), p. 410), dat Walter Map eens schersend tot hem zeide, hoe de vele woorden door hem gesproken ras zouden vervliegen, terwijl de geschriften van Giraldus in de toekomst zouden blijven leven.
Deze plaats van Giraldus heeft aanleiding gegeven tot velerlei geleerd getwist. Paulin Paris heeft (Romania, I, 471) willen beweren, dat de tegenstelling in de plaats van Giraldus tusschen woorden en geschriften (scripta dare et verba dare) zou moeten verklaard worden van Latijn schrijven en Fransch schrijven. Deze wonderlijk gewrongen verklaring, uitgedacht om Walter Map als schrijver van Fransche chansons d'aventures te handhaven, wordt door het leven van Map zelven weersproken. De Engelsche koningen gebruikten hem herhaaldelijk als gezant naar Frankrijk. Hij nam in 1179 deel aan een concilie te Rome, en wrerd voortdurend met allerlei staatkundige zendingen belast. In zijn zeer bedrijvig leven heeft Map den tijd niet gevonden, om uitgebreide avonturen-romans, als den Lancelot, de Queste, en La Mort Arthur te schrijven. Eene valsche traditie heeft geruimen tijd den aartsdeken van Oxford tot auteur gemaakt van Fransche romans, die nooit door hem geschreven zijn.
Het zou dus moeilijk worden met Dr. Everts vol te houden, dat door de Fransche bewerkingen van Map aan de Kymrisch-Bretonsche volksverhalen bekendheid werd verschaft in Frankrijk en elders. Het vraagstuk, hoe deze vertellingen, vooral de Arthur- en Graal-vertellingen, ter kennis van Normandiërs