Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 3
(1893)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 1]
| |
Verwacht westewind, in het bezit van Mr. Kenedy te New-York.
| |
[pagina 1]
| |
[pagina 2]
| |
- De operatie? Wat meen je? - Wel de geestelijke operatie, die ik hier kom doen. Ik kom je in 't verhoor nemen, eene boedelbeschrijving maken...... - Dat is deurwaarderswerk! - Misschien, maar 't doel is verschillend. Ik kom namens Elsevier, om een conterfeitsel ten voeten uit van je persoon en je bedrijf te maken...... - Phoe! Een bedrijfsbelasting! - Pardon, een interview! - Een interview? Kerel, ik ben er niet toe gestemd of voorbereid. - Voorbereid? Daar is geene voorbereiding toe noodig. Het slachtoffer, dat het verhoor ondergaat, neemt eene geheel lijdelijke houding aan, en heeft slechts te antwoorden op hetgeen hem gevraagd wordt. - Een instantané portret! - Zeker, als je trouw en vlug opbiecht...... - Dan komt de levensbeschrijving à la minute. Op den 19en April des jaars 1826 aanschouwde Elchanon Verveer het eerste levenslicht in de stad 's-Gravenhage, welker aangename ligging en fraaie omstreken allezins geschikt waren om zijn kunstenaarsaanleg te ontwikkelen...... Wat zeg-je van zoo'n fatsoenlijke, gepaste inleiding? En terwijl Conie, zooals wij sinds jaar en dag Elchanon Verveer gemeenzaam noemen, al pratende en lachende, in dien tusschentijd driemalen te vergeefs getracht had zijn kort pijpje aan te steken, stond hij van zijn stoel op, onhandig eene groote portefeuille met schetsen omduwende, die hij eenvoudig op den grond liet liggen. Hij schoof me een zetel toe en zei met een blik naar de versperringen en hindernissen om zich heen: - Een echte verhuisboel, hé! Ja, over een paar weken verhuis ik naar de Prinsegracht. Daar de meeste schildersateliers in hunne pittoreske slordigheid en artistieke stof- en vuilverzamelingen den leek gemeenlijk den indruk van een verhuisboel geven, liet die opmerking mij vrij koud. Doch toevallig een boek grijpende, dat op de tafel onder het hooge lichtraam, tusschen potlooden, houtskool, verf, lucifers, asch, schetsboekjes en wat niet al, verdwaald lag, zei ik, na het beschreven schutblad gelezen te hebben: - Wat een gelukkige greep! En lezende: ‘Eerste prijs uitgereikt aan Elchanon Verveer op de houtsnee-school, Juni 1842’. - Hoe komt dit boek juist hier, Conie? - Bij het leegmaken van een kastje kwam het voor den dag, en als aardige herinnering aan mijn leerlingschap heb ik het hier neergelegd, om het nog eens in te zien. Ruim drie en vijftig jaren geleden bestond te 's-Gravenhage eene Nederlandsche Maatschappij van Schoone Kunsten onder bestuur van den heer van Rijckevorsel. Die maatschappij stelde zich ten doel, eene reeks geïllustreerde werken het licht te doen zien, en had aan hare onderneming eene houtgraveerschool onder leiding van den Engelschman Henry Brown ver- | |
[pagina 3]
| |
bonden. Tot de kweekelingen dier school behoorden destijds o.a. Jan Van Hove, J. Kachel, F. Stam en ook Elchanon Verveer. In het prachtige huis in het Westeinde waarin nu het Gymnasium gevestigd is, zetelde destijds de Maatschappij van Schoone Kunsten en bevonden zich ook de werklokalen der houtgraveerschool. Daar werden de teekeningen van de Pieneman's, Kruseman's, van Rochussen, ten Kate en zoovele anderen in hout gesneden, om in boeken als ‘De Nederlanden’ ‘Robinson Crusoë’ en de ‘fabels van La Fontaine’ als proeven van Nederlandsche houtgraveerkunst te worden uitgegeven. Maurits Verveer, zijn broeder, houtskoolstudie naar de natuur.
Elchanon Verveer herinnert zich dien tijd nog zoo levendig. Op de verbeelding van een zestienjarigen jongen, die gevoel voor fraaie lijnen en versieringen had, moest dat ruime, inwendig rijk gedecoreerde huis indruk maken. In den aanvang der 17e eeuw had een burgemeester van Dordrecht, Mr. Terwen, dat aanzienlijk gebouw gesticht. Na allerlei hooge personages tot verblijf te hebben gestrekt, was het door Koning Willem II in 1840 gekocht om er de Maatschappij van Schoone Kunsten te vestigen, die zulk een kort bestaan zou hebben. Bij gelegenheid van een onderzoek naar de vorderingen der jeugdige houtgraveurs kreeg Elchanon de geïllustreerde uitgave der Fables de la Fontaine ten geschenke, die nu op het tafeltje van zijn atelier verzeild was geraakt, en die hem als van zelf aan het vertellen over den ouden tijd bracht. Als oudste leerling was Elchanon de aangewezen persoon om, waar het noodig mocht zijn, voor zich en zijne confraters op te treden. Zoo gebeurde het dat de leermeester Henry Brown, een Engelschman die zich behalve in zijne moedertaal uitsluitend in het Fransch wist uit te drukken, zijn jaardag zou vieren. De leerlingen wenschten daar een feestdag van te maken en droegen Verveer op, den patroon namens allen deftig toe te spreken. Welk vermakelijk causeur Elchanon nu ook moge wezen, en welk eene zeldzame handigheid hij bezit om de grappigste woordspelingen in onze taal te smeden of eene geestige repartie te geven - voor deftig woordvoerder of ernstig aanspreker schijnt hij niet in de wieg te zijn gelegd. Te lastiger werd hier de opdracht, nu hij in eene vreemde taal het woord moest voeren. | |
[pagina 4]
| |
Doch van al de leerlingen sprak hij het best en gemakkelijkst Fransch, en Elchanon moest en zou dus de aanspraak houden. Daar komt de jubilaris, gevolgd door een paar bestuurders, het graveer-lokaal binnen. Elchanon staat op, voelt zijne lippen beven, en zich met zijne linkerhand aan de bank achter hem vasthoudende, begint hij met onvaste stem: - Monsieur Brown, nous vous félicitons...... Hier stokt zijne stem, want de bengels van kameraden aan de teekenbank achter hem, waartegen hij leunt, slaan met hunne beenen tegen de zijne,Op den uitkijk, naar eene schilderij, in het bezit van Mr. Dunlevy te Chicago.
zoodat hij moeite heeft om het niet uit te schateren. Eene andere plaats innemen, is ook onmogelijk, want de jubilaris staat vlak tegenover hem. Zenuwachtig en gejaagd herhaalt hij: - Nous vous félicitons...... Doch de woordenschakel, dien hij zich zoo goed in het hoofd geprent heeft, raakt los, vervloeit in het niet, en terwijl hij zijn geheugen geweld aandoet, om het verlorene terug te vinden, voelt hij weer een paar venijnige trappen tegen zijne beenen. Zelfs tracht één brutaal been zich om het zijne te slingeren, ten einde den rampzaligen feestredenaar ook zijn stoffelijk evenwicht te doen verliezen. Bij het derde: Nous vous félicitons, dat in de lucht blijft hangen, erbarmt | |
[pagina 5]
| |
Naar potloodstudiën.
zich een commissie-lid over den in 't nauw gebrachten spreker en zegt vergoelijkend: - Ce jeune homme, Monsieur Brown, a la bonne intention de vous féliciter au nom de toute l'école, enz. Aldus werd Verveer's eerste redevoering in het openbaar door zijn eigen committenten afgebroken! Doch voor Elchanon waren op geheel andere banen lauweren weggelegd, en al bleef hij ook tot zijn 19e jaar met ijver en talent zijn beitel in het weerbarstig palmhout steken, van lieverlede dreven aanleg en lust hem tot meer zelfstandigen en meer artistieken arbeid. Op zijn achttiende jaar trok hij naar Brussel, om met den bekenden illustrateur Huart druk mede te werken en houtsneden te maken voor de romans van Eugène Sue, Le Juif errant en anderen, die toen zulk eene groote populariteit genoten. Doch het houtsnijden had zijne groote aantrekkelijkheid voor hem verloren, en het schilderen lachte hem daarentegen zoo toe, dat hij op een goeden dag beitels en palmhout vaarwel zei en den weg insloeg, dien zijn broer Sam reeds met zulk een grooten bijval gevolgd had. Elchanon kwam naar den Haag terug en zette zich druk aan het schilderen, onder leiding van zijn broer Sam en van Herman Ten Kate. Hij teekende en schilderde wat zijn oog trok, en daar Sam in de Scheveningsche buurtjes eene rijke stof voor zijn dartel penseel vond, was het zoo natuurlijk, dat ook de jongere broer daar rondkeek en door het leven der visschersjeugd werd aangetrokken. Zoo de ouden zongen, piepen de jongen. | |
[pagina 6]
| |
Boerenwoning te Betsingen, Wurtemberg, naar eene schilderij.
| |
[pagina 7]
| |
Onze jonge kunstenaar had spoedig succes met zijn werk, en toen hij in 1855 eene schilderij voor een flinken prijs verkocht had, trok hij met dien vollen buidel naar Parijs, om zich daar verder te ontwikkelen. Aanbevelingen van zijn oudsten broeder aan Willems en Hamman, Belgen die destijds een zeer grooten naam in de kunstwereld hadden, maakten Elchanon's intrede in het groote Parijs eenigszins gemakkelijker. Doch de zware geldbuidel werd spoedig al lichter en lichter, en voor een onbekend jong artist was het eene allerlastigste taak, om ginds voor bestendige aanvulling eener ledige schatkist te zorgen. Naar eene krijtschets.
Het verblijf in Parijs waren Elchanon's zeven magere jaren, maar al was de strijd om het bestaan er ook zwaar, en al behoorde onze schilder geheel en al tot de groep der Buveurs d'eau, van wie Henry Murger ons zulk een boeiend tafereel geschetst heeft, de ontwikkeling van den artist voer er wel bij. Van alles werd er gedaan: op steen geteekend, in de Bibliotheek te Parijs portretten uit oude folianten gekopieerd, om ze daarna op email te schilderen, kopiën in het Louvre gemaakt en daartusschen portretten en schilderijen. Elchanon's buitengewone aanleg voor het teekenen van karikaturen kwam te Parijs het eerst voor den dag. Meer dan eenmaal had hij in koffiehuis, restaurant of vriendenkring met enkele lijnen het karakteristieke in houding en gelaat van deze of gene zoo sprekend en grappig weten te doen uitkomen, dat de levendige, opgewonden Franschen zijne ‘charges’ hadden toegejuicht en er op aangedrongen dat hij toch eens in een of ander geïllustreerd blad zijn talent bekend zoude maken. - Als ge het geluk hadt, riep een der vrienden uit, bij voorbeeld den grooten Le Sueur, den komiek van het Gymnase, voor het weekblad Le Diogène te teekenen, dan zou uw fortuin gemaakt zijn. - En zou Le Sueur willen? - Mijn waarde heer, eene goede charge is een réclame, en al heeft Le Sueur die niet noodig, toch zal hij u graag zijn facie en persoon voor Le Diogène leenen. | |
[pagina 8]
| |
Charge, naar eene houtskoolteekening.
Onze schilder trok zijne stoute schoenen aan en begaf zich naar het bureau van Le Diogène. In Bel ami van Guy de Maupassant komt eene meesterlijke beschrijving van een redactie-bureau voor, waaraan onwillekeurig de vermakelijke schildering, die Verveer van Diogène's staf geeft, herinnert. In eene schraal gemeubelde kamer, waar een paar lessenaars, eenige stoelen en een hooge kast met ontzaglijke aanplakbiljetten tegen de muren de eer moesten deelen van ‘het meubilair’ te heeten, zaten vier heeren, die hun tijd voornamelijk aan het rooken van sigaren en het drinken van cognac met water schenen te besteden. Althans een paar kistjes sigaren en fleschjes cognac waren de voorname accessoires. Onze schilder maakte eene buiging voor het viertal redacteuren, die, naam tot schild van hun schenen, dat het ware voudige omgeving, met opbeuring, bestaanbaar even als Diogènes, wiens blad diende, van meening geluk in eene zeer eensigaren en cognac ter was. Toen Verveer zijn wensch te kennen had gegeven om een karikatuurCharge.
voor het blad Le Diogène te teekenen, zei een der heeren, zich geeuwend achterover tegen zijn stoel latende vallen: - Heeft u al meer karikaturen geteekend? - Zeer velen, meneer, maar nooit uitgegeven. - Toon ons dan eens wat ge kunt, jeune homme! zei een der cog-Charge.
Charge.
| |
[pagina 9]
| |
Charge.
nac-drinkers op vaderlijk beschermenden toon. - Hoe dan? - Wel, maak eens een charge van meneer! zei de spreker, op zijn collega tegenover hem wijzende. Voor dit viertal, dat hem in hunne hooge protectie wilde nemen, moest Verveer proeven van bekwaamheid afleggen. Het was twaalf uur en de ledige maag van den schilder, die sterk naar het déjeuner verlangde, hunkerde naar den restaurant, maar de gelegenheid om zijne kunst te toonen en hierdoor als medewerker van het populaire blad te worden gekozen, deed den schilder zijn honger tot zwijgen brengen. Charge.
- Un cognac, n'est-ce pas jeune homme! - Je n'oserais vous refuser. De oudste van het viertal, die alleen aan zijn lang wit haar en een gouden bril een leende, daar zijne tromaar al te duidelijk hij tegen het leven en had, klopte hem nu aasje deftigheid ontnie en paarsche neus bewezen, welk een strijd den cognac gevoerd vaderlijk op den schouder en zei: - Maak nu eens een charge van mij, jeune homme! Maar ik zeg je vooruit, dat ik een allerbewegelijkst gezicht heb. Excessivement mobile! Geen twee minuten het zelfde! Maar probeer het, probeer het! Verveer keek hem lang en aandachtig aan en zei quasi ernstig: - Poseer maar even, meneer. NeCharge, naar eene krijtteekening.
Charge, naar eene houtskoolteekening.
| |
[pagina 10]
| |
craignez rien, monsieur! Tout restera à sa place; ik zal zelfs uw neus met de grootste zorg behandelen. En de schilder, die op dit oogenblik liever een gebraden côtelette voor zich had gezien dan dien blauw-rooden neus in dat alleronbeduidendste gezicht, wapende zich met teekenpen en papier. Charge.
Verveer zet zich aan 't werk en teekent in een kwartier de karikatuur van den redacteur, terwijl het overige drietal een oogenblik zijne gewichtige werkzaamheden vergeet, om in spanning achter den rug van den artist de wording der charge bij te wonen. - Fameux! Impayable! De heeren zijn in de wolken. - Un cognac, n'est-ce pas! De artist krijgt een visioen van een smakelijk déjeuner, maar hij bedwingt zich en zegt zuchtend: - Je n'oserais vous refuser. - Nú mij! nú mij! nú mij! roepen de enthusiaste drie andere redacteuren. - Dessinez nous, dessinez nous! Het gelukken van het eerste type kon een toeval, een bof zijn, maar als de vier charges alle slagen, dan is men zeker van Verveer's talent. Zoo redeneert de redactie onder het gebruik van een glaasje cognac, en Elchanon, wien een gruwelijke honger begint te plagen, zwicht voor het argument en teekent achtereenvolgens de geheele redactie van Le Diogène. - Merveilleux, jeune homme! Parfaitement réussi! Het was 2 uur, en Elchanon rammelde van den honger, toen de heeren, hoogst tevreden over de sprekende charges, die de schilder van hen geteekend had, en die zij op eene allergemakkelijkste wijze verkregen hadden, beloofden, hem zeer spoedig een steen te zenden, waarop de karikatuur van den beroemden komiek Le Sueur door hem zou geschetst worden, om in het eerstvolgend nummer van Le Diogène te verschijnen. Elchanon was in de wolken! Eene karikatuur van een zeer populair artistCharge.
| |
[pagina 11]
| |
door hem in het alom verspreide blaadje geteekend - verzekerde naam en fortuin, indien de charge pakte. Doch het werd morgen, overmorgen - er kwam geen steen. Het duurde eene week - geen steen. Onze artist werd wanhopend en meldde zich wederom bij de redactie aan, die hem inlichtte, dat zekere steendrukker Gillot een steen beschikbaar had, waarop Verveer zijne kunst kon beproeven. Gillot woonde aan het andere einde van Parijs, doch wat nood: onze artist stapte er des avonds heen en vroeg den drukker naar den bewusten steen. Deze was er reeds van verwittigd, zeide hij, en zou zorgen, dat de steen aan de woning van den artist bezorgd werd. Doch Verveer, die van ijver brandde om aan het werk te gaan, en een steen zag staan, die hem niet te groot voorkwam, zei vastberaden: - Als deze steen goed is, zal ik hem zelf wel meenemen. Even aanpijpen, naar eene schilderij. Collectie O. von Schlömberger te Weenen.
- Goed is hij, zei de drukker, den artist met een spottend lachje aanziende, maar het gewicht zal u niet meevallen. Voor één oogenblik valt dat niet zwaar, maar als men daar een kwartier of half uur mee voort sjokken moet, dan..... De schilder tilt den steen even op en vindt dien volstrekt niet zwaar, ofschoon de spotachtige blik van den drukker duidelijk te kennen geeft: dat zal je ook niet lang volhouden, mannetje! Verveer vermant zich en stapt zoo flink mogelijk met zijn schat onder den arm de kamer uit. Doch hij is nog niet verder dan de huisdeur, als de steen hem al zijne zwaarte zoo vreeselijk doet gevoelen, dat hij bijna niet in staat is dien langer onder den linkerarm te houden. Toen bracht hij het plompe gevaarte in de rechterhand | |
[pagina 12]
| |
over, om het twee minuten later met beide handen te torschen, en steunend en zuchtend onder den zwaren last, dien beurtelings op schouder, onder den arm of met beide handen te dragen. Het was een lijdensweg dien hij nooit vergeten zou. De groote komiek Le Sueur, die nu op dien met zooveel moeite veroverden steen zou geschetst worden, was de jovialiteit in persoon, maar iemand, die het ontzaglijk druk had. Toen Verveer door den wederzijdschen vriend aan hem voorgesteld was, en den komiek zijn wensch te kennen gegeven had, was Le Sueur met het plan zeer ingenomen. - Kom morgen ochtend tegen 11 uur bij me, cher monsieur, dan ben ik ter uwer beschikking. Den volgenden morgen was Verveer op het appel en werd allerprettigst ontvangen. - Als wij eerst samen eens dejeuneerden, me dunkt, dan zou het teekenen en poseeren beter en vlotter gaan...... Er werd een uitstekend, smakelijk déjeuner voorgediend, waarbij de heeren zich zóo dapper kweten, dat de vroolijke Le Sueur een uurtje later, onder 't genot van zijne demie-tasse en zijn pousse café, lachend zei: - Laten we het tot morgen uitstellen: ik ben nu te lui om te poseeren.... Zoo wilde het noodlot, dat vier dagen achtereen de teekenaar bij den komiek kwam, op diens aandringen eerst overvloedig dejeuneerde, en er telkens na afloop van het copieus ontbijt eene of andere belemmering was. In het redactiebureau van Diogène had men hem belet te ontbijten; hier kon hij naar hartelust ontbijten, maar niet aan het teekenen komen. Eindelijk bereikt hij zijn doel: Le Sueur stond op het papier, was hoogelijk ingenomen met zijne karikatuur en vertelde aan iedereen die het hooren wilde, dat Le Diogène de volgende week zijne uitmuntend gelukte charge zou uitgeven. Toen de heeren van Le Diogène de charge zagen, waren zij er bijzonder mede ingenomen, maar het verwonderde hun, dat Verveer den komiek geen grooten kop op een klein lichaam gegeven had, zooals de karikaturen zich toch altijd voordeden. Studie, naar eene potloodteekening.
| |
[pagina 13]
| |
- Mijn beste heeren, zei de schilder, er zijn menschen met groote koppen en met kleine koppen..... Het spreekt van zelf, dat eene redactie zooals de uwe uit hommes de tête bestaat, zelfs uit groote bollen, maar dat behoeft men niet door een overdreven grootte van het hoofd uit te drukken. Elchanon legde hun toen uit, dat de waarde van eene karikatuur niet bestaat in het lachverwekkend vergrooten of verkleinen van enkele lichaamsdeelen, zoodat hunne onderlinge evenredigheid verbroken wordt. Zulk een effect van laag-komischen aard is heel gemakkehjk te bereiken. De verdienste eener wezenlijk goede charge is, meer type dan charge (overdrijving) te zijn. De karikatuur-teekenaar neemt zijn model scherp en nauwkeurig waar, ontdekt diens zwakke, bespottelijke zijde: eene of andere hebbelijkheid in houding of figuur, welke hem van zijne medemenschen onderscheidt. Op die zwakke, lachverwekkende zijde legt de teekenaar nadruk; hij overdrijft het karakteristieke, eigenaardige in diens uiterlijk en brengt aldus de karikatuur voor den dag. Rookende visscher, naar eene potloodstudie.
In Verveer's karikaturen zalmen die juiste opvatting steeds bevestigd vinden. Onmiddellijk herkent men de personen, in wier uiterlijk de sterkst sprekende trekken krachtig onderstreept zijn, zoodat een of ander zwak, soms zekere overeenkomst met een of ander dier, zekere eigenaardige houding, die den minder nauwlettende niet dadelijk in het oog zou springen, nú onmiddellijk treft. Elchanon Verveer heeft op dit terrein zijne sporen verdiend en zoo Le Diogène mets anders van hem uitgegeven heeft dan de veel geprezen karikatuur van Le Sueur, is dit aan een noodlottig toeval te wijten geweest. Juist verscheen Le Diogène met het bewuste portret, toen een telegram Verveer naar Holland terugriep aan het sterfbed van zijn ouden vader. En toen die eerste treurige dagen voorbij waren, drongen bloedverwanten en vrienden zoo sterk bij Elchanon aan, in het vaderland te blijven, dat hij zich weder voor goed in Den Haag vestigde. En de sterke magneet, die zoo vele vaderlandsche kunstenaars heeft aangetrokken, het leven onzer visschers, oefende ook zijne macht op Elchanon Verveer uit. Doch er is niet alleen verscheidenheid van gave, maar ook van | |
[pagina 14]
| |
Naar de vischmarkt, naar eene aquarel op de Wereldtentoonstelling te Chicago.
| |
[pagina 15]
| |
opvatting. Het is wezenlijk merkwaardig om na te gaan, hoe ieder schilder van onze Scheveningsche visschers zijn eigen terrein kiest, zijn eigen figuren heeft, zijn eigen onderwerpen pacht. Ieder hunner heeft daar zijn ‘eigen jacht en visscherij’. Niemand, die met een eenigszins aandachtig oog de faits et gestes onzer schilders volgt, zal ooit een Scheveningsche figuur van Israëls met eene van Blommers, Verveer of Sadee verwarren. Het zijn alle Scheveningsche typen, maar tóch hebben zij den stempel van de kunst hunner scheppers ontvangen. Zoo is ook Verveer zichzelf en bootst nimmer anderen na. Potloodstudie.
Het eigenaardige van Verveer's grepen uit het visschersleven is, dat al zijne tooneelen in de open lucht, aan strand of op duin spelen, maar nooit in het woninkje der Scheveningers. Zee, lucht en duin vormen altijd de onmisbare omgeving zijner figuren. Op zijne zwerftochten door duin en langs strand, door de bochtige steegjes en pittoreske buurtjes, heeft Elchanon Verveer bijzonder het typige en schilderachtige in den verweerden ouden visscher getroffen, wiens roodkoperen of parkementen tronie men op duin of strand zoo menigmaal ontmoet. Van dat type heeft Verveer voortreffelijke toonbeelden gecreëerd, waarvan De invalieden der zee op het Gemeente-museum in den Haag een der schoonste proeven is. Het verschil in karakter en houding van het viertal is van de werkelijkheid afgezien. En telkens als Elchanon bejaarde Scheveningers ten tooneele voert, zooals b.v. in het ‘oude vrienden’, komt zijne kunst van trouw en juist typeeren sterk voor den dag. Studie.
Ook de stoere visscher in de kracht zijns levens met zijn zuidwester op het achterhoofd, zijn pijjakker aan, de handen op den rug, en scherp het weer opnemende, is een type, dat Verveer vol leven en waarheid heeft weergegeven. De gevoelige zijde van het visschersleven: het vertrek naar zee, de blijde terugkomst,Studie.
| |
[pagina 16]
| |
het angstig turen naar den horizon, de noodlottige tijding - al deze aandoenlijke onderwerpen zijn door Verveer met bijzondere uitvoerigheid afgebeeld. Geen detail wordt daarbij verzuimd, om het onderwerp goed en duidelijk te doen uitkomen. In dit opzicht heeft Verveer iets van een novellist en veronachtzaamt hij geenerlei kleinigheid, als zijn tafereel daardoor in helderheid van voorstelling wint. Als de kunstenaar het ‘lief en leed in het visschersleven’ wil afbeelden, toont hij u aan de eene zijde de vreugde van het wederzien, den blijden vader, die zijn jongste in de armen optilt; maar tegenover die blijdschap ziet men aan de andere zijde de stille smart der weduwe, die haar zorg en troost verloren heeft en met moeite het dagelijksch brood voor hare kinderenOude vrienden, naar eene aquarel, in het bezit van den Heer A.N. Polak te Rotterdam.
verdient. De bewolkte lucht tegenover het helder blauw stemt met beider zieletoestand overeen. Bezie zijne twistende buurvrouwen, die als woedende kemphanen tegenover elkaar staan. Men leest letterlijk de woorden, die de eene helleveeg uitbraakt, op hare woedende facie. Welk een verschil in karakter tusschen beide krakeelende vrouwen: de eene: eene furie van de ergste soort; de andere: een fatsoenlijk wijfje, dat zich tegen den aanval verdedigt, maar niet tegen zulk eene Xantippe opgewassen is. Van welke zijde Elchanon Verveer het visschersleven ook beziet en weergeeft, zij is altijd aardig, humoristisch of gevoelig. Als hij op het duin een groepje bij elkaar ziet zitten, waarvan zijn kunstenaarsgeest ‘een buurpraatje’ samenstelt, legt hij karakter en uitdrukking in die babbelende figuren, en | |
[pagina t.o. 16]
| |
De invalieden der zee, gemeente-museum te 's-Gravenhage.
| |
[pagina 17]
| |
verwondert een leek er zich over, dat het kunstenaarsoog een in de werkelijkheid alledaagsch onderwerp in zulk een belangwekkend tafereel weet te herscheppen. Hoe honderden malen hebben ons op den Scheveningschen weg kruiwagentjes met visch door Scheveningsters voortgeduwd, gekruist, maar heeft het ooit uw oog getroffen, hoe aardig en typisch zulk een groepje zijn kan? De schilder, die een geheel ander oog heeft dan gij of ik, slentert langs den eenigen weg van onzen Constantijn Huygens, wordt door zulk eenEen buurpraatje, naar eene schilderij, in het bezit van Mevrouw de Wed. Smallenburg van Stellendam.
groepje verrast en geeft, thuiskomende, onmiddellijk het aanzijn aan eene voortreffelijke aquarel ‘Naar de Vischmarkt’. Het oude vischvrouwtje, dat zoo flink nog de kar helpt voortduwen, de jonge deern, die het roerwerk stuurt en de met manden beladen Scheveningster op den achtergrond - het is alles vol leven en beweging, een aardige greep uit de werkelijkheid. Ondanks het knarsen van den wagen hoort gij die Scheveningsche luidruchtigheid, het hard pratend tweetal. Zoo weet Elchanon Verveer zijn deel uit den Scheveningschen vangst te nemen. Zijn ‘eigen jacht en visscherij’ laten hem niet in den steek, maar verschaffen hem altijd nieuwe, frissche stof. De allerjongste schilderij, die nog slechts in eenige breede houtskoolschetsen op het doek is aangegeven, | |
[pagina 18]
| |
is eene rijke compositie, Versche visch getiteld, waarvan de schets in olieverf hierbij vertolkt is. Zij stelt het oogenblik voor, dat de vrouwen de versche visch op den afslag gekocht hebben, om dien te gaan rondventen. Van al de schilderijen en aquarellen, die door Elchanon's vlijtige hand tot stand zijn gekomen, bevindt zich het meerendeel in ons land, maar ook Engeland en Amerika, die het werk van onzen kunstenaar zeer waardeeren, bezitten tal zijner producten. Aan zijne kunst vielen herhaaldelijk onderscheidingen ten deel, hetzij in den vorm van medailles, hetzij in dien van ridderorden, gelijk Koning WillemVersche visch, naar eene houtskoolschets, ontworpen voor eene schilderij.
III hem den gouden leeuw van Nassau en België's Koning de Leopoldsorde vereerde. Deze twee lintjes in Verveer's knoopsgat gaven eens iemand, die er steeds op uit is iedereen te doen hooren, dat hij dergelijke dingen dwaasheid vindt, aanleiding tot Elchanon te zeggen: - Wat heb-je daar een prachtige speld in je das, heerlijk mooi!..... Vervolgens met een zijblik op de lintjes in het knoopsgat: - Dáar kijk ik niet naar, want ik hecht niet aan ridderorden...... - En ze hechten zich ook niet aan u..... luidt het puntig antwoord. |
|