| |
| |
| |
De militaire academie.
Door George Kepper.
Aanvoerder van het turfschip.
Charles de Héraugières.
Spanjaardsgat.
Godevaart Monstens, burgemeester van Breda tijdens het beleg van 1625.
Koninklijke Militaire Academie! Wat stroom van veelzijdige herinneringen wekt zij op bij allen, die er vier of meer jaren van hunne jeugd hebben doorgebracht; om er gevormd te worden tot het eigenaardig leven van den krijgsman; onbarmhartig gewrongen in het ijzeren keurslijf der discipline, waarvan al het knellende, dikwerf tot zelfverloochening dwingende, somwijlen alle oorspronkelijkheid en eigenwaarde doodende, eerst later zou worden beseft.
Met wat illusiën werd de eerste maal de lage poortopening doorgegaan, om aarzelend den voet te zetten op de onderste sport van de militair-hiërarchische ladder; de een om hoog op te klimmen en den maarschalksstaf te zwaaien, dien ieder soldaat, volgens eene zeer verouderde legende, in zijn ransel heeft; de ander om een armzalig bestaan te verwerven, door teleurgestelde verwachtingen verbitterd.
Vier jaren lang is men samen geweest, om vrijwillig een soort van vestingstraf te ondergaan, welke vroeger zoo uitermate heilzaam voor de militaire opleiding werd geacht; opgesloten tusschen hooge muren en wallen, door argus-oogen bespied en slechts schoorvoetend op zon- en algemeen erkende christelijke feestdagen voor enkele uren losgelaten; vier jaren lang heeft men in het Oude Kasteel van Breda lief en leed samen gedeeld, om daarna soms voor goed uiteen te gaan, naar noord en zuid, den Oceaan over, ieder om
| |
| |
zijne bestemming te volgen; de een 'n leven vol afwisseling en lotgevallen aan gindsche verre stranden, om gesierd met het eeremetaal voor moed, beleid en trouw - het eenige, dat nog moet worden verdiend en niet wordt weggeschonken als fooi voor een beleefdheidsboodschap ten hove, wel eens als loon voor bijzondere meegaandheid of karakterloosheid - op roemvolle wijze het leven te laten voor zijn vaderland; de ander om, ergens in een achterhoek van dat vaderland, door den eentonigen garnizoensdienst in een klein nest te versuffen en, met het klatergoud van den subalternen rang getooid, een armzalig pensioen te verdienen.
Zoo is het leven in de militaire wereld. Dat leven bevat veel schoons en edels en hartverheffends; maar ook verbazend veel kleingeestigs en kinderachtigs. - En van dit alles is de Militaire Academie de bakermat.
Menige band wordt daar gesloten, welke slechts door een vijandelijken kogel kan worden verbroken; menige band ook, die langzamerhand uitrafelt, afgesleten door de wrijving, welke door sommige dienstverhoudingen ontstond. Er zijn voorbeelden aan te halen van een onverbrekelijke vriendschap, die op het slagveld door opoffering van een menschenleven bezegeld werd; ook van kameraden van één zelfde studiejaar, waarvan later de een de chef van den ander werd en dezen plaagde en meedoogenloos vervolgde.
Maarschalksstaf.... dien ieder soldaat in zijn ransel heeft. (Blz. 75)
Doch dit zijn zorgen van later dagen. Het academie-leven heeft de groote bekoorlijkheid, dat er kameraadschap en gelijkheid heerschen, zooals misschien nergens anders; dat gemeenschappelijk lijden het schier onduldbare met opgewektheid doet dragen, terwijl men zich schadeloos stelt door vrij onschuldige snakerijen, welke een zekere aantrekkelijkheid en wijding bekomen door het, uit een disciplinair oogpunt, onverantwoordelijke en gevaarvolle daarvan! Het is de militaire wereld in miniatuur; studentenstreken contra militair machtsvertoon; argelooze vergrijpen tegenover het onverbiddelijk Reglement van krijgstucht. Slechts weinigen die de eerste maal de krijgsartikelen hooren voorlezen, deze sombere Marche funèbre met strop, kogel of minstens kruiwagenstraf als hoofdmotief, weinigen durven zich in dit plechtig oogenblik vleien met de hoop, dat ze op den duur al die verschrikkingen zullen ontgaan!
In het militaire academieleven zal immer iets tweeslachtigs bestaan; ernst of kortswijl? moet men ook hier dikwerf zich afvragen, waar heden voor een ontoerekenbaar guitenstuk de schouders worden opgehaald, morgen de
| |
| |
draconische krijgswet in al hare onverbiddelijkheid kan worden toegepast.
Met de onbezorgdheid der jongelingsjaren gaat men welgemoed tusschen de Scylla der huishoudelijke en de Charybdis der crimineele rechtspleging door; als er jaren vervlogen zijn, dan is men de verdrietelijkheden vergeten en ziet met genoegdoening terug op veel aangenaams en aantrekkelijks, dat niet wederkeert.
Vrijheid, gelijkheid en broederschap zijn nu eenmaal een ideaal, dat nimmer zal worden bereikt; wil men echter het artikel ‘vrijheid’ uitsluiten, waarvan op de Militaire Academie zelfs sporadisch niets te vinden was, dan ware dit ideale er bijkans verwezenlijkt.
Gelijkheid wordt er steeds gehuldigd, en kenschetsend is het, zoo weinig als een kadet tegen praedicaten en lange namen opziet of daar ijverzuchtig op is; veelal werden deze vervangen door een korten karakteristieken bijnaam, meer ter verheerlijking van sommige eigenaardigheden van het individu dan van de roemrijke daden of, bij ontstentenis daarvan, de al dan niet eerlijk verworven goederen van zijn antediluviaansche voorvaderen.
Het is opmerkelijk, met welken tact en scherpen blik zoodanige bijnamen werden toebedeeld; niet alleen aan kameraden, welke meer bijzonder hiervoor in aanmerking kwamen, maar het spijt ons, hier de waarheid niet te mogen verhelen: ook aan officieren en burger-leeraars, die alsdan meer algemeen bekend waren bij dezen pseudoniem dan bij den naam, in de registers van den burgerlijken stand prijkende. Ja, velen hebben deze omschrijvende benaming hun leven lang behouden, en enkele malen is het gebeurd, dat zij met dien wonderlijken bijnaam werden aangesproken door een oningewijde, die hen nooit anders had hooren noemen!
Zoodra de jonge recruut is gestoken in het mouwvest, het eenvoudig, gerieflijk kleedingstuk, dat een militaire Béranger wel eens in vele coupletten bezingen mocht; zoodra de politiemuts aan een nog niet fier en sprekend gelaat een minder diepdenkend of verleidelijk voorkomen geeft, is het met alle aristocratische en patricische voorrechten vooreerst gedaan.
Wee hem, die zich op adeltrots of aardsch slijk mocht laten voorstaan!
En broederschap; ja, die bestaat evenzeer, soms opgevoerd tot een ziekelijk uiterste, dat den onschuldige vrijwillig deed boeten voor de euveldaden van een kameraad, dien hij niet wilde verraden; een ridderlijkheid, in omgekeerde reden staande tot de welbehaaglijkheid, waarmede de ander zich dit liet welgevallen.
Trouwens wij zullen in de gelegenheid zijn, meermalen in het militaire academieleven contrasten te vinden; psychologische raadselen.
Vermenging van ridderlijkheid en kleingeestigheid; innige vereeniging van militaire deugden en onhoudbare begrippen; amalgama van diepe geleerdheid en onbegrijpelijke bekrompenheid - spiegelbeeld van het werkelijke militaire leven, dit o Militaire Academie waart gij.
Gij waart en zijt nòg eene instelling van beteekenis; eene hoogeschool, waarop wij mogen roem dragen, trots de gebreken die u ontsierden en nòg
| |
| |
aankleven. Gij hebt een historisch verleden; de velen, die u verlaten om eervol hunne bestemming te volgen en met onuitwischbaar bloedig schrift hun naam in onze geschiedbladen te vereeuwigen, werden evenzeer u tot glorie als de eminente leeraren, wier herinnering onafscheidelijk aan u verbonden is en van wie velen hier in 't geheugen zullen geroepen worden.
Het kasteel van Breda in 1590.
| |
II.
Mijn vader - een oud- wapenbroeder wordt door schrijver dezes hier sprekende ingevoerd - had uitgemaakt, dat ik officier zou worden; waarom eigenlijk, is ons geen van beiden recht duidelijk geweest. Want krijgslieden kwamen zelden ten onzent; mijne geboorteplaats moest destijds van een beslist anti-militairisme worden verdacht en was alleen prat op zijne bandelooze schutterij.
Ik voor mij had geen flauw begrip van het bestaan, dat voor mij werd weggelegd en kon mijnerzijds geene andere aanvechtingen te berde brengen dan dat ik in een vroegere periode met anderen meermalen voor een marcheerenden troep uitstapte en verzot was geworden op de kletterende sleepsabel van een kadet met verlof.
Het plan werd verder uitgewerkt. Mijne goede moeder zag een lichtpunt: dat men op jeugdigen leeftijd een betrekking heeft, die ‘vast’ is; ofschoon menigeen in gemoede zich heeft afgevraagd, of die omstandigheid bij eene zeer karige bezoldiging niet juist een overwegend nadeel moet worden geacht.
Om in dit laatste bezwaar te gemoet te komen, misschien ook wel een klein weinigje met het oog op de bij uitnemendheid goedkoope opleiding,
| |
| |
zoude ik voor het Nederlandsch-Indische leger worden bestemd en dus niet zoozeer onze haardsteden als het toenmalig batig slot verdedigen.
Oom Karel verklaarde, ik weet niet in hoeverre hij deskundige was, dat er geen schooner toekomst denkbaar is dan op het veld van eer te sneven: een vereerende bestemming, waaraan men in ons beschaafd werelddeel meer bepaald het denkbeeld ‘kanonvoer’ verbonden heeft. Ook ik kon mij niet ontveinzen, dat de heroïsche dood op een of ander slagveld vrij wat streelender voor het gevoel moet zijn dan op hoogen leeftijd kindsch te worden en eindelijk aan verval van krachten te overlijden; terwijl het goedkoope der begrafenis niet over 't hoofd mag worden gezien, zoodat er voor oom Karel's zienswijze wel iets te zeggen was.
Ook wees men mij op de eventualiteit, dat ik later wellicht nog eens aan het Militair Huis des Konings zou kunnen verbonden worden en dan eenmaal ten hove als kind aan huis zou verkeeren; een heerlijke toekomst, die bovenal mij tegenlachte, toen ik bij oom Karel logeerde en Z.M. onze geëerbiedigde Koning zijn jaarlijksch bezoek aan de hoofdstad bracht, bij welke gelegenheid ik in een lantaarnpaal klom om van af het balkon van het voormalig Raadhuis door Z.M. te worden begroet.
Deze en dergelijke overwegingen gaven den doorslag en zooals reeds werd aangestipt, er mag niet worden verbloemd, dat het minkostbare eener opleiding, die gratis is, de aandacht mijner ouders niet was ontgaan. Het was steeds de taktiek van de Nederlandsche Regeering, en misschien ook van andere wijze Gouvernementen, om hierdoor de jongelieden te lokken en hen verder natuurlijk, door wel overwogen bepalingen, zoo lang en krachtig mogelijk vast te houden.
Ingang van de K.M. Academie.
Daar er zeer velen waren die, evenals ik, uit onbedwingbaren aandrang naar het militaire leven zich aanmeldden, moest een vergelijkend examen worden afgelegd, waarvoor men destijds in een zoogenaamde ‘pompschool’ kon worden bekwaamd. Niet dat men langs anderen weg onmogelijk de noodige voorbereiding kon deelachtig worden; maar er waren onderwijzers, die precies wisten, wat er voor het admissie-examen der Militaire Academie
| |
| |
noodig en niet noodig was, en die er hun leven aan gewijd hadden, om de listen en lagen der examinatoren op het spoor te komen en te verijdelen.
Als men door zulk een onderwijzer voor het examen bekwaamd werd, had men bij al zijne geleerdheid een belangrijken zekerheids-coëfficient voor de kans van slagen en daarom werd ik aan de zorgen van zulk een Mentor toevertrouwd. Warme hulde zij dien man gebracht; zijne machinale kadetten-broeierij was volkomen voor hare taak berekend, zijn africhtings-stelsel schier volmaakt.
Alle examenvragen van jaren herwaarts waren door hem verzameld en in chronologische volgorde gerangschikt, alle strikvragen opgeteekend en geïnventariseerd. Van algemeene ontwikkeling was geen sprake; alleen datgene,
.... op zijne bandelooze schutterij. (Blz. 78).
wat voor het examen geëischt werd, moest worden geleerd; al het overige werd hooghartig versmaad. Er werd onderwezen uit leerboeken, die door docenten aan die Academie geschreven waren of bijzonder in hun smaak vielen, al bestonden er ook veel betere; zoodoende werd de aspirant gestoken in een wetenschappelijk kamizool, dat hem pasklaar maakte voor de beproeving, die hem wachtte.
En toen wij met alle graven uit differente huizen vertrouwd waren en alle zeeën, golven en baaien kenden als ervaren zeevaarders; toen wij de onbeduidendste volzinnen grammaticaal nauwkeurig konden neerschrijven en ontleden, en alle mogelijke rekenkunstige kunstgrepen zouteloos kinderspel voor ons waren; toen we honderden vraagstukken, ondeugend in vorm en strekking, konden oplossen, toen mochten wij opgaan, mijne lotgenooten en ik, om de examen-commissie schaakmat te zetten.
Men had wreedaardig mij voor dit examen beducht gemaakt; ik had een
| |
| |
voorgevoel als zouden ons uitsluitend zaken gevraagd worden, waarvan we nooit gehoord hadden en de examinatoren niet rusten, voordat ze ons als opgeprikte kevers hadden vastgezet. De laatste maanden look na 's morgens vijf uur geen slaap meer mijne oogen en in 't holst van den nacht verrees ik, om keizers en koningen met geboorte- en sterfjaren te memoriseeren, als hadden we nog eens kans op een erfenisje; ik berekende in hoeveel jaren tegen zeven percent rente - alsof je in soliede fondsen ooit zeven percent van je geld maakt! - interest op interest een kapitaal verdubbeld was; eigenlijk een volmaakt onnoodige tantalusvraag voor een aanstaand minimumlijder. Ik herdacht nog eens alle bergketenen en stroomen van Amerika, Afrika en - toen er nog tijd overschoot - van Australië; natuurlijk om de vereischte locale kennis op te doen in geval van een eventueelen oorlog met die werelddeelen. En na voor het laatst mij gewijd te hebben aan repeteerende breuken, verschillende talstelsels en meer van dien aard, dat in de gewone samenleving dikwijls te pas komt, had ik het mijne gedaan.
Toch waren mijne naaste bloedverwanten nog niet voldaan; ik moest een zevental leerboeken mee op reis nemen, ten einde die 's nachts onder mijn hoofdkussen te leggen of in het allerlaatste oogenblik er nog een vluchtigen blik in te kunnen werpen. Het een baat juist evenveel als het ander; men neme bij voorkomende gelegenheid er de proef van.
Dus achtenswaardig toegerust, ging ik onder de hoede mijns vaders de groote reis aanvaarden; eerst per spoor naar de tweede koopstad des Rijks; van daar met de stoomboot naar den Moerdijk, waar ik mij ten onverwachtste herinnerde, dat daar eens iemand verdronken was, hetgeen ons niet onbekend mocht zijn; eindelijk per diligence naar Breda, zoodat verschillende, niet allen versnelde, middelen van vervoer eene aangename afwisseling aanboden.
Aangenaam is eigenlijk het woord niet; iemand, die examen gaat doen, reist niet voor zijn genoegen en zoude desnoods liever, zonder zulk een doel voor oogen, een voetreisje door de Sahara ondernemen, om meer onbezorgd in eene oase uit te rusten.
Op het dek van De Witt II - die Romeinsche cijfers herinnerden me op angstwekkende wijze weer aan al die Hendrikken en Lodewijken - schenen verscheidene ‘bepalingen’ en ‘stellingen’, zelfs kunstgrepen, weg te waaien en in de rammelende diligence werden in mijne hersenen eenige jaartallen jammerlijk dooreengeschud.
Toen we eindelijk in Breda stil hielden, kwam het mij voor, dat ik niets meer wist en gaarne had ik me in de ingewanden der aarde begraven.
Ik geloof niet, dat er iets ontzettenders te verzinnen is dan examen doen; iets, wat door Dante in zijn ‘Inferno’ schromelijk over 't hoofd werd gezien. Bij de steeds toenemende examenwoede van den hedendaagschen tijd wordt het raadzaam, met den bouw van gekkenhuizen gelijken tred daarmee te houden.
Des middags is het in ‘de Kroon’ en ‘de Zwaan’ recht levendig; aspiranten met ouders en gewone of toeziende voogden hebben aan de table d'hôte plaats genomen; de meesten met een plechtigen ernst. De aanstaande
| |
| |
offers zijn blijkbaar niet op hun gemak; men kan hen met den vinger aanwijzen en ook de begeleiders doen niet als gewoonlijk. De gesprekken worden fluisterend gevoerd, als is men beducht, dat er stille verklikkers aan tafel zitten, die de meest kwetsbare punten van zoon of pupil zullen verraden.
Alleen schoolmonarchen, die aan het hoofd van eene escouade leerlingen naar de academie-stad togen, geven blijken van plaatselijke kennis en onverschrokkenheid. Zij dempen in geenen deele hun stemgeluid en naarmate van de geaardheid hunner dischgenooten verhalen zij anecdoten van zeer geruststellenden aard, of ook wel waarschuwende ervaringen, die angst en schrik verspreiden. Eerst aan het dessert als de tongen door Château Trois Moulins, of welk ander papier er op de flesch geplakt is, los geraken, wordt het wat minder ongezellig aan tafel.
Er was nog een gewichtige aangelegenheid, welke zeer onze bezorgdheid gaande maakte; namelijk het geneeskundig onderzoek, dat zou voorafgaan. Een bult of ander lichaamsgebrek, dat de uniform minder voordeelig doet uitkomen, had ik nu wel niet; maar omtrent de oogen waren we, in verband met den vereischten veldheersblik, niet geheel gerust.
Zooals bekend is, moet een officier in ieder geval een arendsblik hebben; wanneer men niet op een ongewonen afstand eene courant lezen of aan den oever eener rivier zien kan, hoeveel vingers iemand aan den anderen oever opsteekt, is men voor 's Lands militairen dienst onbruikbaar en ten eenenmale onwaardig om in den oorlog te worden doodgeschoten.
Een groen lorgnet of blauwe bril is, laat ons billijk zijn, niet geheel vereenigbaar met een krijgshaftig voorkomen en een goed militair zal zich ontzien, met gekleurde glazen naar eene zonsverduistering te kijken; astronomie behandelt hij welstaanshalve met het ongewapend oog. Beter nog is het, wanneer hij zich heelemaal niet daarmee inlaat, maar liever zijn dienst doet.
Wij waren nu niet gansch zeker van onze zaak. Mijn vader had meermalen de aandacht getrokken door eenigen afstand van mij te onderhouden, eensklaps een paar vingers op te steken en mij pertinent af te vragen, hoeveel er dit waren, welke optische seinen zeer de nieuwsgierigheid van derden gaande maakten. Ook moest ik op hoog bevel nu en dan het gebruik van één oog versmaden, om dan met het andere terreinvoorwerpen waar te nemen op afstanden, die mijn gezichtsvermogen konden doen beoordeelen; zoodoende moest ik onophoudelijk knipoogen tegen boomen en heesters.
De eerste plechtigheid nu was de keuring.
Van het vermaarde ‘Kasteel van Breda’ had ik mij eene voorstelling gemaakt, die even weinig met de werkelijkheid strookte als het hartelijke van de ontvangst, welke ons ten deel viel. Wij kwamen aan een onaanzienlijke poort, waarvoor men ook bloedverwanten en paedagogen kalm liet staan, tot er eene verzameling bijeen was, die waardig gekeurd werd om binnengelaten te worden; een Cerberus, welke iets van een bulhond had en in een hok den ingang bewaakte, schoot uit, nam ons wantrouwend op en dreef de kudde naar binnen.
Een en ander maakte geen verheffenden indruk; rondom groene wallen;
| |
| |
Tot er eene verzameling bijeen was, die waardig gekeurd werd om binnengelaten te worden. (Blz. 82).
een hoofdgebouw dat onwillekeurig aan een werkhuis deed denken, en hulpgebouwen, die destijds noch door architectonische waarde, noch gezellig voorkomen uitmuntten.
Wij werden toegelaten in een eenvoudig gemeubeld vertrek, waar de ontstentenis van piano en bonheur-du-jour al dadelijk opviel; tafel en stoelen waren van een model, reeds bij de Kimbren en Teutonen in zwang. Een onderofficier van een barsch uiterlijk monsterde ons, alsof we nu al ons aan de krijgstucht vergrepen hadden, en gelastte, zoodanig van ons gewaad ons te ontdoen, dat het bekende spreekwoord ‘de kleeren maken den man’ alle waarde verloor; schoorvoetend werd aan die opdracht voldaan.
Door eene Commissie van deskundigen werden we nu, als op een slavenmarkt, in oogenschouw genomen en tevens werd op omslachtige wijze onderzocht, of het alphabet ons bekend was.
Drie van onze ploeg werden afgekeurd: één omdat een latijnsche benaming op hem toepasselijk was, waarvan hij nooit te voren gehoord had; de beide anderen omdat zij eenigszins in de verte niet vinger van duim konden onderscheiden, of een boek konden lezen op een afstand van het bloote oog, die minder gebruikelijk is.
Deze kunststukken werden gelukkig door mij volbracht, zoodat ik den volgenden morgen tot het examen kon worden toegelaten.
Later heeft men, evenals bij de Marine, een en ander meer praktisch ingericht; eerst laat men den aspirant schriftelijk examen doen en verwaardigt daarna zich, eens na te gaan of hij eigenlijk wel tot dit examen mocht worden toegelaten; een onderzoek bij inversie, zoowel in het belang van het individu als van de geldmiddelen zijner naaste betrekkingen!
In deze regeling eene verfijnde wreedheid te zien, ware evenwel miskenning.
In den goeden ouden tijd, waarvan ik gewaag, koesterde in dit opzicht de autoriteit meer achterlijke begrippen en begon men niet jongelieden te examineeren, welke lichamelijk ongeschikt moesten worden geacht.
De beoordeeling van onze verstandelijke ontwikkeling en boekengeleerdheid had plaats in eene teekenzaal, wier ongezelligheid niets te wenschen overliet. De slachtoffers werden elk aan een tafeltje geplaatst, als in een restauratie, en daarna aangemaand om niet van ongeoorloofde middelen gebruik te maken.
| |
| |
Waarin de ‘geoorloofde’ middelen bestonden, werd niet vermeld; encyclopaedie of biographisch woordenboek had niemand bij zich. Tot onze verwondering werden wij niet lichamelijk onderzocht naar de aanwezigheid van minder omvangrijke dissertaties of andere hulpmiddelen, die zelfs geleerden ten dienste staan.
Het was er een drukkende atmospheer. Een van de heeren liep als een tijger in zijn kooi heen en weer; waarschijnlijk om de jongelui op hun gemak te stellen. Toch was hij niet de gevaarlijkste; de legende spreekt van een ondeugend examinator, die schijnbaar argeloos eene courant zat te lezen; in dit nieuwsblad echter waren gaatjes geprikt, welke den dienst vervulden van
Examinator, die schijnbaar argeloos eene courant zat te lezen.
de welbekende kleine ronde opening in het tooneelgordijn.
Het eigendommelijke van alle examens is, dat vele vragen gedaan worden, die bijzonder meevallen en den patiënt een zucht van verlichting doen slaken, totdat er onverwacht eene komt, waarop geen sterveling kon bedacht zijn; algemeene verslagenheid is dan op te merken en men mag al blij wezen, wanneer men de tegenwoordigheid van geest heeft, het papier niet blanco in te leveren. In dit opzicht moge een philanthropische wenk volgen:
Wordt b.v. bij toeval iets betreffende onzen aardbol gevraagd, dat men niet weet, zoo beginne men met zon of maan, om van daar op onze planeet neer te dalen; met zoo'n aanloopje schrijft men allicht een halve bladzijde vol en levert zoodoende tenminste iets, dat in geen geval lager kan worden getaxeerd dan niets.
| |
| |
Deze welmeenende raad kan in den hedendaagschen tijd niet zonder waarde geacht worden; zuivere menschenmin geeft die in de pen.
Het examen wordt in het openbaar afgenomen. De gelegenheid voor het belangstellend publiek was indertijd niet schitterend en daar het geen gezellig tijdverdrijf is, schriftelijke vragen te zien beantwoorden, werd den eersten dag slechts door weinigen van de gastvrijheid gebruik gemaakt.
Woordenwisseling onderling, zelfs buikspreken, was even streng verboden als den Trappisten; telegraphische gemeenschap tusschen de lotgenooten evenzeer. Er heerschte dus de gezelligheid van een doofstommen-instituut.
Het mondeling examen was een weinig meer levendig. Beurtelings werden de aspiranten tot een vertrouwelijk onderhoud met een der examinatoren uitgenoodigd, dat nu en dan 's mans vroolijkheid opwekte; in welk geval de onwillekeurige farceur mocht veronderstellen, dat men gaarne een volgend jaar nòg eens op deze wijze zich met hem zou bezighouden. Enkele leden der commissie waren joviaal en gaven aardigheden ten beste, waarvan een vast repertoire scheen te bestaan.
- Houdt je van wortelen? placht er een te vragen, met dikke tong.
- Om u te dienen, meneer, was het antwoord dan van hem, die zoo slim was om te beseffen, dat een bevestigend antwoord verwacht werd, ook al kon men die bekende moesplant niet uitstaan.
- Nu, trek dan eens den derdemachtswortel uit.... en dan volgde een algebraïsche formule, welke niet precies een derde macht was.
Het was evenwel niet geraden, die kwinkslagen met gelijksoortige te beantwoorden; hoogstwaarschijnlijk werd het overbekende spreekwoord dat het met groote heeren slecht kersen eten is, in 't leven geroepen door de harde ervaring van een vrijmoedig aspirant.
Ten deele uit onwetendheid, deels door zenuwachtigheid, werden vermakelijke staaltjes van historischen en anderen onzin ten beste gegeven; meermalen in de jaarboekjes der K.M. Academie vereeuwigd, en men kan het zich verklaren, dat het den examinatoren soms moeite kostte om die met een onbeweeglijk tronie aan te hooren en niet den moed te benemen aan den rampzalige, welke bijvoorbeeld betoogde, dat men om onze aarde den equator kan trekken ad libitum, als men maar negentig graden van de polen blijft; of wel volhield dat Barbarossa een Portugeesch koning was, die acht vrouwen heeft gehad, waarvan hij er zeven om hals bracht.
Vooral op geschiedkundig gebied werden merkwaardige verhalen gedaan.
Het resultaat is in den regel, dat zij, die zich verbeeldden dat alles van een leien dakje was gegaan, schromelijk miskend werden, terwijl omgekeerd jongelieden, met wie men zich langdurig bezig hield, tot ze eindelijk in de engte gedreven werden, van bange vreeze vervuld huiswaarts keerden en toch een goed examen hadden afgelegd.
Dat examineeren niet ieders werk is, ook al zal de toenemende examenwoede eerlang leiden tot een heirleger van examinatoren, ziet men al spoedig proefondervindelijk bewezen wanneer men de gelukkigen, die slaagden, verder
| |
| |
gadeslaat; reeds aan het einde van het eerste studiejaar wordt het veelal voldingend bewezen ‘dat de laatsten de eersten zullen zijn’, zooals reeds bij het begin onzer Christelijke jaartelling hun werd toegezegd.
Vergelijkt men de ranglijsten vóór en na het begin der studiën met elkaar, zoo vindt men abnormale afwijkingen, welke eene onbevooroordeelde commissie niet weldadig kunnen aandoen; ook al wil men mindere vlijt en toewijding van enkelen in aanmerking nemen.
Examens zijn een onvermijdelijk kwaad; men vergete daarom nimmer, dat zij tot het strikt noodzakelijke moeten worden beperkt. Het onzinnig denkbeeld, zooals vroeger bij de officieren van gezondheid gehuldigd werd, om voor rangverhooging weder een examen af te nemen, veroordeelt zich zelf;
De oude hofkapel en vierkante toren aan het Kasteel van Breda (1590).
is het op zich zelf reeds bespottelijk, menschen van leeftijd noodeloos aan die wisselvallige kansen te onderwerpen, men heeft gelegenheid te over om den ambtenaar in zijn veeljarige dienstvervulling gade te slaan en te weten, hoe zwaar ieder weegt; terwijl daarenboven een strikte onpartijdigheid, na sommige dienstverhoudingen, welhaast tot de vrome wenschen gaat behooren. De autoriteit, die grijsaards nog aan examens gaat onderwerpen, geeft zich zelve een neus van bedenkelijke afmetingen. Terecht heeft men bij de officieren van gezondheid die dwaasheid reeds lang afgeschaft.
Bij andere wapenen heeft men er echter iets meer geniepigs op verzonnen.
| |
| |
Eenigszins benepen aanvaarden de aspiranten de terugreis; evenwel met een verlicht gemoed, nu de vuurproef is doorstaan.
Naar gelang van den uitslag wordt men natuurlijk al dan niet geplaatst; maar wat minder natuurlijk voorkomt: van het toelatingsexamen is afhankelijk, voor welk wapen men wordt opgeleid. Dit is curieus. Op bijzonderen aanleg voor cavalerie, artillerie of genie, wordt in 't minst niet gelet. Met het oog op de onzekere kansen van ieder examen zonder onderscheid, kan men evengoed de namen van hen, die aan de eischen tot toelating voldeden, in een hoed werpen, ze goed dooreen schudden en dan het lot laten beslissen.
Wat weet de knaap op zestienjarigen leeftijd van paardendressuur of artillerie-wetenschap? Een weinig elementaire kennis van algemeenen aard en verder het blinde toeval beslissen hier, wat ieders toekomst zal zijn.
Nadat zij eerst eenigen tijd aan de academie hebben vertoefd, de onderscheidene jongelui, naarmate van hun bijzonderen aanleg of neiging, met eenige kennis des onderscheids hunne keuze te laten doen of voor de verschillende wapens te bestemmen, was bij niemand opgekomen. Dit lag te zeer voor de hand!
| |
III.
Toen het kasteel van Breda in het jaar 1536 op last van graaf Hendrik van Nassau werd aangelegd - wij vinden niet vermeld, dat deze heer in persoon den eersten steen gelegd heeft; althans de gebruikelijke hardsteen, waarin zulk een heuchlijk feit van oudsher gebeiteld werd, is onze aandacht ontsnapt - en in 1696 onder Willem III voltooid werd, had niemand gedacht dat het eenmaal het brandpunt van militaire geleerdheid zou worden en de spes patriae aldaar zou worden gekerkerd, om te worden gelouterd voor een schoone toekomst als veldheer of plaatscommandant.
Dat het oude kasteel bij uitnemendheid geschikt was voor Militaire Academie, kan niet zonder voorbehoud beaamd worden; Koning Willem I was eene andere meening toegedaan, daar het Z.M. behaagde, dat gezellig verblijf hiervoor te bestemmen.
Tot 1870 was Breda eene vesting; toen hebben de voorstanders van een geconcentreerd verdedigingsstelsel, minder ingenomen met de vereerende taak om in oorlogstijd onze onzijdigheid krachtig te handhaven, de hand naar die veste uitgestrekt, en zij werd ontmanteld. De grachten en ten deele ook de wallen der Militaire Academie zijn blijven bestaan, opdat men niet dan door overklimmen of zwemmen zonder vergunning dit gastvrij oord zou kunnen verlaten.
Het eigenlijke Hoofdgebouw is een huis van belangwekkende afmetingen, met eenigszins gedrukten ingang en aan de hoeken versierd met uitbouwen, welke in onzen tijd tot prozaïsche doeleinden werden aangewend.
Het maakt geen vriendelijken indruk; op de binnenplaats gekomen, met haar benepen zuilengangen langs drie zijden, wordt deze meening niet gewijzigd. Is het verboden het gebouw te verlaten, dan moet men zich met de binnenplaats vergenoegen, om een luchtje te scheppen, en de wandeling om
| |
| |
de lantaren in het midden heen herinnert onwillekeurig aan den duizelingwekkenden cirkelgang in een draaimolen.
Men zoude dit de kleine volte kunnen noemen, in onderscheiding van eene wandeling over de wallen buiten om het gebouw, welke aan de groote volte doet denken.
Het voornaamste lokaal in het gebouw, dat aan symmetrie niets te wenschen overlaat, is de zoogenaamde amusementszaal; een lang, betrekkelijk laag vertrek, dat men dien weidschen naam geschonken heeft omdat de kadet er in den regel alles mocht doen, behalve zich amuseeren.
Deze zaal ontleent hare wijding aan de collectie schilderijen; in hoofdzaak
Het oude kasteel van Breda.
portretten, welke vroeger in het midden twee aan twee, en wel dos-à-dos, waren opgehangen; deze vormen, om zoo te zeggen, de algemeene militaire ‘Ahnen’-galerij van het kasteel. Daar zijn sombere lui onder, die ernstig en ontevreden op de jongelui schijnen neer te zien en aan deze recreatiezaal eene stemmigheid verleenen, welke meer bedremmelt dan opwekt. Langzamerhand wordt men aan de gemoedelijke trekken dier stemmige voorzaten gewoon, en laat zich niet meer door hen intimideeren; doch deze verzameling maakt toch denzelfden indruk, dien men bekomt in de ridderzaal van een oud Slot, waar tal van antieke familieportretten aan de wanden prijken en als ware 't het voorhoofd fronsen over de wuftheid van een ontaard nageslacht.
Somwijlen werd er, als de fondsen het gedoogden, eene beroemdheid bij geschilderd. Er zijn stukken van waarde bij; anderen daarentegen bevatten schoonheden, welke het leekenoog ontsnappen; in elk geval van den militair,
| |
| |
die zich dan ook met de ‘kunst’ niet behoeft in te laten, hetgeen in den regel hem hoogst kwalijk zou genomen worden.
Er is in de militaire wereld niets zóó misdadigs, als zich te onderscheiden op eenig niet-militair gebied, welk dan ook; dat alzoo arbeid ten algemeenen nutte zeer afkeurenswaardig is, wordt terecht den jeugdigen kadet reeds ingeprent.
Beter in de sociëteit zich met politieke tinnegieterij vermeid of ideaal-promoties ontworpen; beter des avonds, mits om des keizer's baard, te ecarteeren of te smousjassen, dan in zijn vrijen tijd zich te wijden aan kunst of - horribile dictu - poëzie!
En de beroemdheden langs de pilaren der amusementszaal schijnen in waarschuwende taal dit toe te fluisteren; zij verleenen aan het ongezellige lokaal iets spookachtigs; vooral wanneer er, met betrokken lucht, over dag een geheimzinnig halfduister heerscht en sommige deelen van het gebouw meer aan een klooster doen denken.
Onder deze gewijde ruimte, aan vermaak gewijd, strekt zich de eetzaal uit; ook al een weinig opwekkende localiteit, gedekt met een aaneenschakeling van gewelven, door zware pilaren gedragen. Zit het jonge volkje aan den disch, dan gaat het levendig genoeg toe; maar anders zou het geen verwondering baren, wanneer hier en daar zich een sarcophaag verhief en men op den vloer vermeld zag, wie daaronder in zijn familiegraf was bijgezet. Ook zoude men, in 't schemerdonker, deze eetzaal bij uitnemendheid geschikt achten voor wijnkelder of Bodega.
Na de amusementszaal moeten in de eerste plaats worden genoemd de zeer goede bibliotheek, naar den eisch ingericht, en de receptiekamer, waar bezoekers worden toegelaten en plechtigheden van meer intiemen aard geschieden.
De leer- en de slaapzalen gelijken allen zóó op elkaar, dat men alleen door zich te oriënteeren, of het nummer op de deur te raadplegen, kan nagaan of men niet verdwaald is.
Bij het binnentreden van die leerzalen omfloerst de Muze zich het gelaat. Amphiteatersgewijze oploopende zitbanken met lessenaars, onwrikbaar aan elkander verbonden, zoodat men geen enkel onderdeel kan verplaatsen of ook maar verwrikken zonder behulp van breekijzer en houweel; een tafeltje met het ur-type van een katheder voor den leeraar, welke door het bezit van één matten stoel zich boven zijn auditorium verheft; een zwart schoolbord met bakje voor spons en krijt, welke benoodigdheden geregeld zoek zouden zijn, wanneer het stelsel van verantwoordelijkheid niet met alle gestrengheid werd doorgevoerd, zie daar de roerende goederen welke in zulk eene collegezaal worden aangetroffen; de modellen getuigen voor de vindingrijkheid der toenmalige Genie. Dat men niet van alle plaatsen kan ontraadselen, wat er op het bord geteekend of geschreven staat, is een nadeel, aan dergelijke schoolborden in 't bijzonder eigen.
Het natuurkundig kabinet en scheikundig laboratorium waren in den goeden ouden tijd hoogst armoedig; laatstgenoemd vertrek was steeds gemakkelijk uit te vinden, dank zij den dichten walm die er soms ontsnapte, en pene- | |
| |
trante geuren, welke het reukorgaan van den dilettant heftig aandoen.
De slaapzalen waren, bij het overige vergeleken, nog weelderig ingericht; door beschotten, niet tot de zoldering doorgaande, werden slaapplaatsen voor twee personen afgescheiden; een krib, die alleen door hechtheid en sterkte
Ook zoude men, in 't schemerdonker, deze eetzaal bij uitnemendheid geschikt achten voor wijnkelder of Bodega. (Blz. 89).
uitmuntte, een kastje en waschgereedschap, waarvoor een uitdrager den neus zou optrekken, vormden het meubilair.
Dat de ramen onnavolgbaar tochtten was een stelsel van ventilatie, dat elders door een beter vervangen werd; de moeite van het openen der vensters evenwel werd hierdoor bespaard.
| |
| |
Voeg hierbij de teekenzalen, waar menig uur gesleten werd, dat velen lang duurde; voorts scherm- en wapenzalen, wachtvertrek en meer van dien aard, en men is in het Hoofdgebouw voldoende thuis. Nog zouden we haast vergeten de sombere oublietten, waarin jeugdige verdoolden de rechtmatige straf ondergingen, die men in militairen dienst zoo verbazend gauw oploopt.
Onder de benedenaardsche gewelven van het oude kasteel van Breda bevonden zich kerkerholen, eng, kil en duister, met ten deele getraliede en met ijzer beslagen deuren; daarin werden de arme zondaars wreedaardig opgesloten, soms van hun kostelijke vrijheid beroofd om zware misdaden als ‘ongepast gedrag’ hier of daar, wegens ‘na herhaalde waarschuwing niezen,’ het arglistig binnensmokkelen van zoetigheid en meer van dien aard. Weleer was zelfs het rooken van eene cigarette in die mate misdadig, dat de schuldige onverwijld in hechtenis genomen werd, om in eenzame opsluiting na te denken over het laakbare van nicotine-vergiftiging met voorbedachten rade, wat onherroepelijk moet leiden tot zelfmoord.
Bibliotheek. (Blz. 89).
Boven op zolder waren er nog politiekamers, doch deze hadden een minder kerkerachtig voorkomen en herinnerden aan de meer huishoudelijke opsluiting, in de dagen der jeugd binnen de ouderlijke woning ondergaan; zij misten het huiveringwekkende der gevangenhokken beneden.
Helaas, de jonge boosdoener, die voor de eerste maal de noodlottige steenen trap afging, gevolgd door een gestreepten cipier met walmende lantaren en rammelende sleutels, hij had de weemoedige gewaarwording van iemand, die niets meer te verliezen heeft.
Met een doffen kreet wierp hij zich op de harde brits, welke een geheel salon-ameublement verving.
| |
| |
Of het goed gezien is, jongelui om een licht vergrijp subiet in een donker hok op te sluiten en zich achter tralies te leeren bewegen, wagen wij niet te beslissen; alleen dit is onze overtuiging, dat men in den loop der jaren bij het uitdeelen van heilzame straffen wel eens lichtvaardig te werk ging.
Om van dit dramatisch onderwerp af te stappen, zij nog aangestipt dat de Militaire Academie een kostbare verzameling modellen bezat, welke wij echter nooit te aanschouwen kregen; evengoed hadde men die voorwerpen, om ze nòg beter te conserveeren, zorgvuldig ingepakt kunnen laten.
Men heeft aan de Academie een gouverneur en een commandant, die het in den regel niet samen eens waren; dit verschijnsel doet zich meer voor, wanneer ergens eene autoriteit zich bevindt, die niet strikt noodig of overcompleet is.
Teekenzaal. (Blz. 91).
De commandant woont aan de Militaire Academie, ofschoon er maar weinig kadetten familiaar bij hem aan huis komen; de gouverneur er buiten, en dit is goed gezien. Het Hoofd van een zoodanige instelling moet zich niet ieder uur van den dag aan het profane oog vertoonen; de aureool zou dan van lieverlede gaan tanen.
Toch waren mannen als Seelig en Delprat populair en anecdoten, waaraan hun naam verbonden is, blijven voortleven.
Delprat, een door en door kundig man, hield zich veel bezig met de studiën der kadetten; hij was gewoon, nu en dan de ‘eigen oefening’ te bezoeken en niet zelden werd een tobber door hem voortgeholpen.
Maar ondank is 's werelds loon; dit zoude ook hij ondervinden. Als Job,
| |
| |
zoo noemde men hem in de wandeling, zijne ronde deed, bleek er maar weinig te zijn, waarvan hij niet op de hoogte was; toen echter ook de adelborsten aan de Militaire Academie hunne opleiding ontvingen, besloten deze, hem er eens in te laten loopen.
Geen sterveling weet alles en dus was het niet te verwonderen, dat b.v. stuurmanskunst een gesloten boek voor hem was.
‘Zou u me even willen helpen?’ vroeg er een met onnoozel gezicht, terwijl de anderen, in afwachting van de dingen die zouden komen, met nauw bedwongen leedvermaak eenigszins gluipend voor zich keken.
‘Kunt ge niet voort?’
‘Neen, ik begrijp dit niet.’
‘Laat eens zien.’
Het betrof een vak, dat den officier der Landmacht slechts bij naam bekend was.
‘Je moet dit maar eens aan je leeraar vragen,’ sprak Job met onverstoorbare kalmte. Doch werkelijk moest hij onverrichter zake verder gaan en de samenzweerders genoten een triumf, welke weldra in een nauw onderdrukt krijgsgeschrei zich lucht gaf.
Veertien dagen later kwam hij weder in dezelfde zaal.
‘Ik kan niet goed voort,’ begon de leergierige adelborst, wederom met het onschuldigste voorkomen van de wereld; een met moeite bedwongen gegiegel verraadde, hoe groot het succes de vorige maal geweest was.
‘Laat eens zien. Begrijp je dàt niet?’ Diepe stilte.
‘Nu, ik dan wel.’
En het werd den overbluften grappenmaker zoo klaar en duidelijk uitgelegd, dat men verbaasd, bijkans verschrikt, Job aanstaarde. Weldra bleek het, dat hij inmiddels even de geheele stuurmanskunst doorgewerkt had.
Voortaan werd de universeele kennis van Job niet meer op de proef gesteld.
Wee den leeraar, die in een dergelijk geval niet beslagen op het ijs kwam; in diezelfde eigen oefeningen werden dan, met uitgestreken gelaat, hem strikvragen gedaan en werd onwetendheid gehuicheld om den docent, wiens gemiddelde temperatuur blijkbaar begon te stijgen, in den val te lokken. Dit was een niet christelijke, maar overigens begrijpelijke wraakoefening na geleden onrecht.
De overige gebouwen trokken weinig de aandacht. Toen de autoriteit na lang wikken en wegen had uitgemaakt, dat tabaksrook niet onmiddellijk schadelijk op 's Rijks hersenen werkt en het genot van een sigaar niet onder alle omstandigheden als misdadig behoeft te worden aangemerkt, werd er eene rookzaal ingericht; de eischen, door het Bestuur gesteld aan een zoodanig Sociëteitslokaal, waren matig te noemen. Men had dit desverkiezende zonder noemenswaardige wijzigingen kunnen veranderen in een kegelbaan.
De ziekenzalen waren niet ongeschikt om eens van de vermoeienissen uit te rusten. Vlak tegenover den ingang verhief zich de woning der onderofficieren, de ‘Kooi’ genaamd, als variant op ‘eendenkooi’; met toevoeging van eene omschrijving, welke niet strekken kan om het prestige van den
| |
| |
‘Laat eens zien.’ (Blz. 93).
onderofficiersstand te verhoogen en daarom niet nader vermeld wordt.
Tot de merkwaardigheden behoorde nog een torenachtig gebouw van een onheilspellend voorkomen, waaraan een sombere legende was verbonden: De Muizentoren. Die was aan den walgang gelegen; de overlevering verhaalde dat bij misdrijven in 't groot, zooals ‘bullefeesten’ en zulke gruwelen, aan de Spaansche pronunciamento's nauw verwant, waarna Haute Justice werd uitgeoefend en de verdoolden bij dozijnen werden opgesloten, zulks in dien toren geschiedde. Wie eenmaal in dezen Muizentoren geworpen werd, had waarlijk hier beneden bitter weinig meer te hopen, en bij de gewone morgen- of middagwandeling langs den wal werd meer dan eens 'n schuwe blik geworpen op het verlaten gebouw; zooveel als de ‘Tower van Breda,’ waar men in gedachten de ketenen hoorde rammelen.
Schoone wandeldreven waren op het terrein der Militaire Academie niet te vinden. Men kon den wal rondloopen, en dit genot eenige malen herhalen of op het voorplein heen en weer kuieren, evenals een peinzend geleerde zijne studeerkamer op en neerloopt. Het Dorado was 't zoo genaamde ‘walletje’, door eene gracht van het Valkenhof gescheiden; vandaar zag men de lachende wereld voor zich en aanschouwde menschen, die vrij zich mochten bewegen en allerlei dingen doen, die hier verboden waren. Daar in zijne onmiddellijke nabijheid zag men de vrijheid, waarnaar men haakte en watertandde en 't heeft me eigenlijk altijd verwonderd, dat er nooit eens een wanhopig in het water gesprongen is, om dit te doorwaden en aan den anderen oever als een losgebroken kettinghond zich af te schudden.
Gelukkig, zoo niet altijd voor den jonker zelven, dan toch voor diens
| |
| |
braven vader, werden zoodanige opwellingen steeds door gezond verstand en disciplinaire begrippen in de geboorte gesmoord. En toch herinner ik mij, dat we eens 'n complot smeedden, om bij verrassing deze gestrenge Almamater te ontvlieden en dus ons schuldig te maken aan het ernstig militair vergrijp: eerst desertie in tijd van vrede, zonder medenemen van snaphaan etcetera.
Een toeval, misschien ook wijs overleg van de autoriteit, aan wie het snoode plan verraden was, verijdelde dit en wij gehoorzaamden aan het tromgeroffel, dat ons uitnoodigde om naar binnen te gaan; als ik me goed herinner met de gewaarwording van iemand, die zijn oortje heeft versnoept.
Onder het Hoofdgebouw bevinden zich uitgestrekte kelders, waarvan de toegang ons ontzegd was. Evenwel is het voorgekomen, dat ontdekkingsreizen in die onbekende gewesten ondernomen werden, nadat door onvergeeflijke nalatigheid de toegang niet zorgzaam afgesloten was, of het slot niet genoegzaam weerstand bood aan de doeltreffend aangewende hulpmiddelen.
En er werd doorgedrongen tot den wijnkelder en een flesch groenlak van een der officieren van politie buitgemaakt; die was zuur, erg zuur - de wijn namelijk - maar evenals de verboden vrucht dubbel de tong streelt, werd nooit iets genoten, zóó nabij godendrank komende, als dit onversaagd veroverd chemisch mengsel. Ware de euveldaad, die wij in geenen deele wenschen te vergoelijken, op heeterdaad betrapt geworden, dat vocht zou niet alleen van nature ons slecht bekomen zijn; want vrouw Justitia zou voorzeker niet haar blinddoek verschoven of gelachen hebben als de nijvere landman, die kiespijn heeft.
Het is de zelden uitblijvende straf voor kleingeestigheid, dat zij, die er door gefolterd worden, met gelijke munt gaan betalen; terwijl fijngevoeligheid wordt ingeboet.
In de Peter- en Paulsvesting van den gebieder aller Russen kan men niet met meer doorborenden blik bespied worden dan weleer aan de Militaire Academie het geval was; het alziend oog van den surveillant was alomme, het vorschte den nalatige uit, het bespiedde den onvoorzichtige, die een oogenblik vergat dat, goed beschouwd, alles verboden was; het sloeg den argeloos slapende gade en trachtte de uitdrukking van het gelaat te ontcijferen. - Er was een schoone tijd, dat ook een ‘ongepast’ gelaat strafschuldig was en zelfs gedachten dus niet tolvrij waren.
Er werd wel eens wat veel dienstijver betoond en oogendienarij is onder de kinderen van Mars steeds een beproefd middel geweest om in de wereld vooruit te komen; sommige verdienstelijke onderofficieren aan onze inrichting voor Hooger Onderwijs althans waren diep daarvan doordrongen.
Wij zullen de gelegenheid hebben, nader terug te komen op de merkwaardigste exemplaren van dit gilde, dat ons het zwaarst beproefd heeft!
Om den kadet goed te doordringen van den ernst der krijgstucht en hem wel te doen gevoelen, dat men eerst moet leeren gehoorzamen om later te kunnen bevelen, verleent men hem eerst in zijn vierde studiejaar een graad; hij doet er dus minstens drie jaar over, om het tot de duizelingwekkende hoogte van korporaal te brengen.
| |
| |
Het gevolg hiervan is, dat hij al dien tijd in elken gegradueerde van het leger, jeugdig korporaaltje of waschbaas, zijn meerdere moet zien en dezen het militair saluut niet mag onthouden. Dit is voor jongelui van goeden huize, die uitmunten in meer wiskunstige en speciale vakken dan de pas aangestelde korporaal van den troep soms levensjaren telt, een harde beproeving en wij begrijpen niet goed, waarom niet reeds aan het derde studiejaar de gele strepen kunnen toegekend worden.
Vooral in den verloftijd, met mama of zuster langs den openbaren weg pralende, viel het ons hard, een licht aangeschoten, roodneuzig lid van het kader der armee onze hulde te moeten betoonen, op gevaar af van, bij tekortkoming in dit opzicht, door dezen aangehouden en eenige passen achteruit gejaagd te worden, tot groot genoegen van een belangstellende straatjeugd, den grooten man opnieuw te naderen en hem te geven wat helaas! hem toekwam.
In den verloftijd, met mama of zuster langs den openbaren weg pralende.
Nochtans is daarvoor wel iets te zeggen; bij de kadetten was ten allen tijde het gevoel van eigenwaarde zeer ontwikkeld en eenige onderdrukking daarvan gedurende den studietijd heeft wellicht haar goede zijde.
Maar ongedwongen een anderen kant uit te zien, wanneer er een veteraan naderde met Jans, de juist weggejaagde keukenmeid aan den arm, bleek niet onmogelijk te zijn, terwijl meermalen onverhoeds een zijstraat ingeslagen werd, om een streelende ontmoeting van dien aard te vermijden.
Toch zou het ook later kunnen voorkomen, dat men den meerdere in rang eene eer zoude moeten bewijzen, die men het individu niet waardig keurde.
(Wordt vervolgd.)
|
|