| |
| |
| |
Intérieurtjes.
Door C.v.O.
I.
Een afternoon-tea.
Langzaam liep 't jonge vrouwtje nog eens het vertrek rond, om hier iets te verzetten, dáár te verschikken, gindsche bloemen wat losser in de vaas te steken, dezen fauteuil wat schuiner en als uitlokkender te plaatsen, overal eene elegante, bestudeerde achteloosheid in acht nemende.
Op den Steinwayvleugel een opengeslagen partituur van Wagner - waarin ze nooit een oog geslagen had - op tafel, in den sierlijken omslag, het Livre d'or van de geestige Comtesse Diane....
Buiten was 't een grauwe, sombere winterdag. Grillige sneeuwvlokjes dansten als doelloos door 't luchtruim en stierven spoedig hun droeven dood in 't slijk van Amsterdam's straten. Nu en dan brak een enkel, waterig zonnestraaltje door, om zich alras ontzet terug te trekken. Naar den hedendaagschen smaak was de fraaie salon door zware portières en draperiën reeds in een geheimzinnig halfduister gehuld. Het dikke Smyrnasche tapijt dempte den voetstap. Hier en daar een slanke palm, met droomerige, teekenachtige bladen. Een paar takken zachtgetinte seringen in een antiek zilvergedreven vaasje. Langzaam bedwelmend verspreidt zich de zachte geur. Lampen met roode kappen geven een tooverachtigen glans, vol lichtbundels en schaduwhoekjes, in doezeligen overgang, hier en daar met grillige effekten....
In den haard knettert gezellig een vroolijk vuurtje en op de sierlijke theetafel zingt, ondanks het vroege uur, reeds met eentonig-droef geluid het water in den zilveren ketel.
Léonie de Eerens bleef een oogenblikje midden in de kamer staan, liet een laatsten onderzoekenden blik over alles glijden en scheen tevreden.
Zij was reeds gekleed, en de elegante mousse en crème, ‘robe d intérieur’ stond haar bijzonder goed. Ze vond het blijkbaar zelve ook, mat zich even in den grooten spiegel, schikte met sierlijke vingers nog het lokkige haar terecht, en iets als een jubelstraal lichtte soms plotseling in hare donkere oogen.
Haar man zat, of liever lag bij 't vuur in een grooten, gemakkelijken leunstoel, een geopende courant vóór zich. Hij las echter niet, maar keek met half verstrooiden, half nieuwsgierigen blik naar zijne vrouw.
- Ik zit hier zoo gemakkelijk,’ peinsde hij - maar 't is hoog tijd voor de
| |
| |
vergadering. Bovendien die vervloekte ‘jour’! Wat een drukte maakt zij er van!’... Toen, om zich zelf nog een oogenblik verpoozing te gunnen, ‘zoodra de eerste schel overgaat, sta ik op...’
Plotseling viel ook hem een zeker ongewoon iets in 't gelaat en in 't geheele wezen zijner vrouw op. Door zijn lorgnet keek hij haar opmerkzaam aan. Ze had zoo iets geagiteerds, iets rusteloos, dàt was zeker... Wellicht uit vrees er niemand komen zou... Bah! die vrouwen, wat verslijten ze hun tijd met nietige ijdelheden, 't zijn toch eigenlijk net luxepoppen... Straks is de salon er hier vol van, ze kakelen en spreken kwaad, drinken een massa kopjes thee en bederven hun maag met al die zoetigheden...
Met iets boosaardigs in zijn stem merkte hij eindelijk op:
- Wie verwacht je wel met dit hondenweer? Ik denk dat alleen de oude tantes, die 't liefst komen, wanneer ze 't minst kans hebben je chique kennissen te ontmoeten, de eer van je afternoon-tea zullen ophouden...’
Hij verwachtte een scherpen uitval terug, en knipte reeds zenuwachtig met de oogen, want toen de hatelijkheid ‘er uit’ was, werd hij bang, en voor 't toornige flikkeren van die mooie donkere oogen dáár, kroop hij gauw in zijn schulp, en was dan gewoon zich achter zijn courant te verschuilen.
Maar, o wonder! het scherpe antwoord kwam niet Mevrouw was blijkbaar de trop belle humeur.
- Men kan niet weten,’ zei ze onverschillig, met een ingehouden, gedempte vreugde in de stem: - Deze of gene zal misschien wel eens over 't bal van gisteren komen napraten. Voor mijn part komt er niemand - zooveel te beter - ik ben nog een beetje moe....’
- Je ziet er niet naar uit, kindlief!’ zeide hij en stond op. Dankbaar voor de voorbij gedreven bui wilde hij zijn vorig gezegde goed maken. ‘Je ziet er waarlijk niet naar uit. Frisch als een roos....’
Hij maakte als eene aarzelende beweging om haar met den vinger onder de kin te streelen. Zij bleef ijskoud en 't hoofd afgewend, als had hij niets gezegd, als stond hij niet naast haar.
- Ik voor mij voel er méér de nawerking van. Ik ben moe en slaperig’ - met een geeuw. ‘Is nu dat ook laat naar huis gaan, half vier!’ Weer in zijn ontevreden toon vervallende: ‘Jelui vrouwen moet overal tot 't laatst van genieten en bedenkt niet dat wij mannen den volgenden morgen weer aan 't werk moeten....’
Geen antwoord.
- Nu bonjour, ik ga heen, en kom waarschijnlijk eerst laat thuis. Ik heb vergadering. Veel succès met je ‘jour!’
Even een blik in den spiegel waarin zich zijn beeld weerkaatste, de korte breede figuur, de ietwat hooge schouders, het gelaat met de regelmatige scherpe trekken, de kortgeknipte blonde baard, reeds met vele grijze haren doorspikkeld, de kleine oogen steeds gewapend met het lorgnet aan 't vinnige zwarte koord.
En daarop verdween hij.
| |
| |
Door zijn lorgnet keek hij haar opmerkzaam aan.
| |
| |
Zij bleef even staan, luisterde naar zijn wegstervenden zwaren stap, hoorde hoe hij de voordeur een oogenblik later hard achter zich dichttrok.
Toen slaakte ze als een zucht van verruiming, drukte even, snel, beide handen tegen de borst als om 't onstuimig kloppen te verbieden, en schelde.
- Laat Jongeheer Max even hier komen,’ zei ze tot den correkten huisknecht.
Een oogenblik later kwam een bleek, tenger, uit zijne krachten gegroeid ventje van een jaar of zeven, acht, binnen.
Bijna schuchter trad hij naar zijne moeder toe, zonder een woord te zeggen.
- Wel kleine vent’ zei ze vriendelijk - vriendelijker dan gewoonlijk, ‘wil je graag een kopje thee en een koekje hebben?’
Het mannetje knikte eenigzins verwonderd van ja. Anders moest hij er een paar maal om vragen.
- Dan zal mama 't je nu maar geven.... Dan behoeft je straks niet binnen te komen....’
Het kind keek haar met de groote zwaarmoedige oogen nadenkend en teleurgesteld aan, terwijl zij naar het theetafeltje ging om te zien of de thee reeds goed was, en een lekker gebakje voor hem uitzocht. Hij vond 't altijd zoo prettig, om eens in de week op mama's ‘theedagje’ in de mooie salon te komen, wanneer zoowat iedereen weg was, en alleen nog maar een paar intieme vrienden bleven toeven. Dan zat hij op 't groote beerenvel voor 't vuur zijn koekje op te peuzelen, in de vlammen te kijken, en stukjes gesprek op te vangen die hij niet begreep, en waarover hij dan, als echte kleine philosoof, zat te peinzen. Die mooie zaal met de fraaie schilderijen, beelden en zware donkere gordijnen, flauw beschenen door den rozigen gloed der lampen, - 't had alles eene eigenaardige bekoring voor zijn kinderverbeelding, en de geheele week verheugde hij er zich al op. En nu mocht 't vandaag op eens niet! Wáárom!
- Iets bitters sloop in zijn klein hart, het Iets dat altijd klaar staat als een dief zich te verschuilen in elk kinderhart dat zich bij instinct een weinig verwaarloosd voelt, en niet de volle mate van liefde ontvangt waarop het recht en waaraan 't behoefte heeft.
Het was zoo'n zonderling kind, zeiden de menschen altijd, zoo stil en eenzelvig, en Léonie vond 't ook. Zij had altijd graag een meisje willen hebben, om later zoo lief te kunnen bezighouden en opschikken als een speelpopje.
Maar 't was er in al die jaren bij één gebleven, en, ze wist zelf niet waarom, dit verre van mooie, een weinig oudmannetjesachtige, stille ventje, stemde haar altijd eenigzins wrevelig Wanneer ze vroolijk met andere heeren schertste en coquetteerde, en glimlachend de - wel eens wat gewaagde complimentjes aanhoorde, ontmoette ze soms op eens zijne groote, strakke oogen die haar onwillekeurig een lichten blos op de wangen joegen.
Zij vreesde instinctmatig den blik van het kind, dat onbewust zijne moeder verwijten deed.... Zij begreep hem niet en had au fond voor hem eene vreemde mengeling van wrevel, een soort medelijden en verwondering....
| |
| |
Dat kind was ook zóó heel anders dan andere kinderen!.... Ze was toch in 't minst geen slechte, onverschillige moeder, maar ze was immers nog zoo jong, had gaarne pleizier - men moest 't leven toch zoo goed mogelijk door zien te komen!
- Het weer is opgehelderd... Zie, 't zonnetje komt door... Zou je zoo meteen niet wat met Juf gaan wandelen, Max? Het is goed voor je!... Ga maar vragen hoe 't met tante Martha gaat! Ze is altijd zoo blij als je eens komt, ventje! - Zou je niet? - Doe wèl Mama's groeten. Daar hoor ik de schel. Misschien is 't visite! Drink maar gauw je thee uit. Zie zoo! Vraag nu maar of Juf wat met je uit wil gaan. Dag vent.’
Een haastige kus op 't voorhoofd, en zonder één tegenwerping stapte de kleine jongen de deur uit. Hij voelde dat zijne moeder hem weg wilde hebben. In zijn hoofdje overwoog hij de vraag om welke reden, en voelde zich een weinig beleedigd.
Ongeduldig liep de mooie gastvrouw heen en weer, toen ze weder alleen was, en wierp een haastigen blik op de klok.
Reeds óver drieën... 't kón zijn...
De deur werd geopend en een elegant vrouwtje kwam naar binnen zweven...
Léonie had juist den tijd om een trek van teleurstelling uit haar gelaat te bannen, en hare bezoekster met de meeste hartelijkheid welkom te heeten.
- Reeds uitgerust, lieve? Hoe aardig ge vanmiddag komt!... Tusschen twee haakjes, je toilet was keurig, werkelijk verrukkelijk... Stutmann, niet waar? Ge laat er immers maken? Alle eer!’
De gelukkige bezitster van 't verrukkelijke toilet bleef niet achterwege met hare complimenten, en nadat beiden elkaar opgehemeld hadden, werden de toiletten der andere vriendinnen gecritiseerd, het feest geroemd, met tallooze ‘alleen-maar-jammers’...
't Souper was fijn - maar zoo altijd 't zelfde - die kok had nooit eens een variatie... Aardige cotillon figuren, niet waar? die boas van bloemen... van wie zouden ze dàt nagedaan hebben? Nu, wanneer men zóo rijk is, valt 't niet moeilijk om mooie feesten te geven, maar... wilt je gelooven, lieve, dat ze onze inteekenlijst voor de bekeering der Hottenhotten afgescheept hebben met een armzalig tientje?... Eigenlijk zijn 't parvenus... obscure familie, weet je; we hebben lang gedubieerd vóór we de invitatie aannamen, maar... uit nieuwsgierigheid...
En zoo tal van kleine, vriendelijk boosaardige opmerkingen, als alleen vrouwen van elkaâr kunnen maken, werden glimlachend ten beste gegeven, menig te welsprekende blik besproken en menig opgevangen woord...
- Zou 't een engagement worden?’...
(Een pas ontluikende jonge liefde, die zich zelf nog nauw begreep, en het onbewuste zoete geheim voor de geheele wereld meende verborgen te hebben, werd kalm besproken.)
Nu, ik feliciteer haar! Je weet toch dat hij... die historie met Mevrouw M... Wéét ge 't niet? O neen maar, lieve kind!... 't Staat óók al in
| |
| |
dat schandelijke boekje, je weet wel... Iedereen weet 't!... Neen, gelezen heb ik 't niet, dat past toch niet, maar Huig vertelde me er van....’ Fluisterende woorden in 't oor, en gegichel van innig genoegen.
‘Een kopje thee? Voici, ma chère.... En dan die goede mevrouw Lehmann met al hare dochters.... Nu, de gastheer behoefde zijn wanden niette decoreeren, zij zorgden wel er muurbloemetjes waren. Wáárom toch, durft geen man hen aan? Ze zien er toch niet onaardig uit?
- Bah! savantes, m'en beste! - zitten, geloof ik, steeds met haar neus in de boeken, zijn altijd aan examens bezig - griezelig knap - welke man heeft dáár pleizier in?.... Ze zagen er niet te vroolijk uit, de stumperds.... Geld? geen cent. O die gewasschen handschoenen! Ze roken een uur ver naar de naphta.... Ik zag je broer druk zitten praten met Digna Ressner.... 't scheen een interessant discours. Is hij weer aan 't flirten, die vlinder?
- Met Digna Ressner? Dat geloof ik niet. Pas son genre. Ik zie hem trouwens zelden meer, Bruno. Zusters zijn bijzaak, denkt hij....’
- A propos, je danste met dien ritmeester, Moser, Poser, hoe heet hij.... Kent ge dien? Hij is eerst kort geleden naar hier overgeplaatst meen ik....’
Een vluchtig blosje vloog over 't gelaat der aangesprokene. Even bekeek zij aandachtig een plooi van haar kleed, toen antwoordde ze kalm en onverschillig:
- Rosen. Ja, hij liet zich aan mijn man en mij voorstellen. Ik kende hem nog van vroeger - lang geleden.... Hoe vindt ge hem?....
- Wanneer de gedachten van eene vrouw met iets of iemand vervuld zijn, gevoelt zij eene eigenaardige, onweerstaanbare behoefte er het gesprek op te brengen, zelfs al loopt zij gevaar zich te verraden.
- Hoe ik hem vind?.... Zóó... zóó.... Een poseur.’
En de spreekster voelde bij instinkt met inwendig genoegen dat ze daarmede hare gastvrouw iets onaangenaams zei; wáárom, nam zij niet de moeite zich af te vragen.
- Hij is een der beste danseurs, in elk geval,’ was 't kalme antwoord, met lichte ironie uitgesproken. Alle vrouwen stemmen daarin overeen, en zijn geërgerd wanneer hij hen over 't hoofd ziet. - Hij liet zich toch stellig aan u ook voorstellen, lieve? (zoo vriendelijk mogelijk).
- Neen.’ Spijtig. ‘Ik had niet de eer. Kom! al kwart vóór vieren! Ik moet heusch weg, beste Léonie! Een gezellig half uurtje met je gekeuveld. Daar hoor ik de schel.... ge krijgt zeker méer bezoek. Je me sauve! Adieu! Groet je man. Kus je jongen voor me! A bientôt!....’
Juist werd de deur opengeworpen en een rijzig elegant man in het uniform der zwarte huzaren trad binnen.
- Mevrouw Lacroix. Ritmeester von Rosen.’ stelde Léonie nog in 't voorbijgaan voor, en met een laatste knikje was 't kleine vrouwtje, dat geen tijd had van hare verbazing te bekomen en nu dolgraag nog wat was blijven zitten, verdwenen, en sloot de ritmeester de deur achter haar. Léonie was half vergenoegd, half ontevreden die beiden elkaar nog juist hadden aangetroffen. Ver- | |
| |
genoegd omdat 't haar ijdelheid streelde, dat ‘jaloersche schepseltje’ den knappen von Rosen bij haar had gezien, ontevreden omdat zij wist iedereen het nu óók weten zou. Welnu! wat stak er kwaad in! Zij was er de vrouw niet naar, zich aan praatjes te storen.
Zij voelde zich, tot hare verwondering, bevangen, als verlamd, door eene
Hoe vindt ge hem?
zonderlinge ontroering toen hij nader trad, en vlak vóór haar stond.
Ze aarzelde even, vóór ze haar handje in de zijne legde, want ze voelde de hare beven. Ze had dien man vroeger zoo lief gehad. Vroeger, vroeger, lange jaren geleden. Léonie had hare moeder vroeg verloren. Als jong meisje had ze al gauw één illusie: zoo spoedig mogelijk het eentonige, stille leven thuis, te verwisselen tegen een ander intérieur. Met haar mooi gezichtje was zij de wereld binnengezweefd, de wereld waarin men zich vermaakt, en waarin jonge meisjes gemeenlijk den prins hopen te ontmoeten die niets liever verlangt
| |
| |
dan 't leven voor haar in een tooversprookje te herscheppen. Toen had zij Rosen ontmoet.
Hij was een man, dien alle vrouwen ‘interessant’ vonden, voor wien alle jonge meisjes schwärmden. Hij was zich van zijn invloed bewust en liet zich kalm aanbidden.
Zij was nog zóó jong en kinderlijk: binnen een half uur had hij haar volkomen onbegrensd vertrouwen, en verhaalde zij hem, als aan een oud vriend, van haar leven en jongemeisjes indrukken - liet onbewust in haar hart lezen, met een aanbiddelijk vertrouwen, dat ook hem - hij moest 't bekennen - zonderling ontroerde. Wèl was 't voor hem slechts een nieuw spel, maar toch met tot dusverre ongekende aandoeningen. Nog nooit had zijn cynisch beetje hart er zóó meê te maken gehad als toen....
Ze hadden 't elkaar gezegd, en toch niet gezegd. Ze noemden het vriendschap. Ze hadden zich honderdmaal met elkaar verwonderd over 't gelukkige toeval, dat hen te samen had gebracht.
- Ik zou bijna niet gegaan zijn, weet ge!’ was 't dan, ‘omdat...’ en ze hield op, en dacht aan 't japonnetje, dat thuis zelf gemaakt moest worden en bijna niet klaar was gekomen, en naar den zin van 't eigenzinnige kind.
En dan keek ze met een gelukkig, onuitsprekelijk teeder lachje naar hem op, en hij had dat mondje willen kussen...
Ze vertelde hem alles, vroeg hem raad, bewaarde, alsof 't vanzelf sprak, de beste dansen voor hem.
Hij leende haar boeken en zond haar bloemen. En bij die gelegenheden schreven ze elkaar korte, verlegen briefjes, waarin weinig stond, maar veel tusschen de regels.
Het was een liefelijke droom.
Toen begon de wereld er zich meê te bemoeien, en toen, eindelijk, ging hij zich ook bezinnen, ernstig en praktisch, als eerlijk man.
Het was hoog tijd, dat moest hij toegeven.
Aan trouwen had hij nooit gedacht. Hij voelde zich volkomen gelukkig in zijn garçon leven, en wanneer al eens, in eene sombere bui, verlangen naar eigen huis en haard bij hem opkwam, dan beoogde hij hiermeê meteen een aanmerkelijke verbetering van positie, en moesten dat huis en die haard al zéér fraai en comfortabel zijn. De vogel wilde zich wel laten vangen - doch in een gulden kooi. En Leonie Haakma - dat wist iedereen - was niet rijk.
Hij vroeg en kreeg overplaatsing en vertrok plotseling, met een kort, innig schrijven aan Leonie, de arme achterlatende met 't gevoel als ware de zon plotseling verduisterd, de hemel donker, de wereld grauw, de vogels stom en alle bloemen dood. -
Een jaar later deed zich, onder de talrijke aanbidders ‘pour le badinage’, een serieus pretendent op.
Carel de Eerens was een rijk man, van goede familie, handelsman in hart en nieren.
| |
| |
Hij was niet zoo heel jong meer, dicht bij de 40, zeer soliede, stipt eerlijk, en de verpersoonlijkte proza.
Hij zocht eene vrouw om gezelligheid in huis te hebben, zijn naam op te houden - en een stamhouder rijker te worden, die later op zijn beurt de plaats aan den lessenaar zou innemen, waar vóór hem vader en grootvader gezeten hadden. Hij had op zijn gemak rondgezien en dien tijdmaat zóó ruim genomen, dat hij eindelijk met schrik de eerste grijze haren in zijn baard ontdekte, - en nòg niet getrouwd was.
Toen had hij toevallig Léonie Haakma ontmoet, was plotseling smoorlijk verliefd geworden en had haar direct ten huwelijk gevraagd.
Léonie weifelde lang. 't Verschil in jaren was wel wat groot, en zij kende dien man bijna niet, en gevoelde niets, niets voor hem.
Maar - volgens de onvermijdelijke redeneering van alle jonge meisjes, die in een eerste genegenheid teleurgesteld zijn geworden - ze zou immers tòch nooit meer zóo van een man houden. Hij dus, of een ander, dat was 't zelfde. Trouwen zou ze toch eenmaal moeten - net als hare vriendinnen. Thuis werd 't hoe langer hoe saaier en eentooniger en - Carel de Eerens was zéér rijk, en scheen zóóveel van haar te houden, dat zij - dat had zij dikwijls gehoord en gelezen - óók wel van hem zou leeren houden.
Papa had zijn zegen gegeven, en daarop was den volke verkondigd, dat Mejonkvrouwe Léonie Haakma trouw en liefde ging zweren aan den Heere Carel de Eerens.
- Die rijke de Eerens?’ was steeds de eerste vraag, en 't onvermijdlijke antwoord:
- Natuurlijk lieve! Zou anders zoo'n jong ding.... Nu, die Rosen is ook gauw vergeten....’
De bruidstijd was voorbijgevlogen in een roes van visites maken en inkoopen doen. Zij had er pleizier in, en niet 't minste begrip van den ernstigen stap, dien ze ging doen.
Toen was ze getrouwd. Er was slechts één roep over de prachtige corbeille de mariage, en de vorstelijke geschenken van den bruidegom.
Zij was een bruidje om te stelen; hij een weinig.... ‘passé’ naast die frische jeugd, maar overigens deftig en waardig.
Zij hadden een kort uitstapje naar 't Zuiden gemaakt, en waren zich toen in hun zeer smaakvol ingericht paleisje op de ‘chicste’ gracht van Amsterdam gaan installeeren...
Geld was niet gespaard. Voor hare toiletten mocht 't jonge vrouwtje zooveel besteden als ze maar wilde, en verder zooveel feesten en diners aanrichten als 't haar maar inviel - want de Eerens vond dat hij niet handen vol geld voor al dat moois in huis betaald had, om het door niemand te laten bewonderen.
Van het eerste stille huwelijksleven gedurende de wittebroodsweken dus geen sprake. Léonie kwam dadelijk in een roes van feestvieren, en genoot er van. De nieuwe echtgenoot pronkte gaarne met zijn mooi, elegant
| |
| |
vrouwtje, en viel haar trouwens niet al te lastig met aanvallen van teederheid, want sentimenteel was hij geen greintje, en toen de eerste nieuwigheid er af was, ging hij met dubbelen ijver aan de zaken, primo om den, gedurende engagement en huwelijkreis, vermorsten tijd in te halen; 2o om er dubbel zooveel uit te kloppen als vroeger - want de uitgaven werden steeds grooter.
Betrekkelijk waren beiden dus kalm tevreden en gelukkig. Vooral toen de kleine stamhouder geboren was, had Carel de Eerens alles wat hij wenschte. Hij zou hem wèl liefst dadelijk groot en als man van zaken op de wereld hebben zien willen verschijnen, om direct als Co te kunnen optreden, maar dat ging nu eenmaal niet, en hij wachtte dus geduldig zijn tijd af.
Zij vroeg zich nooit af of dit nu eigenlijk het geluk was, dat ze zich gedroomd had - vroeger. Ze vond droomen bedrog en de realiteit liet immers voor haar niets te wenschen over. Men bewonderde haar, de heeren bewezen haar gaarne de hulde, die mooie vrouwen niet ontberen kunnen, - en haar man was niet jaloersch.
Zoo gingen de 9 jaren van hun huwelijk voorbij.
Van Rosen had zij nooit meer iets gezien of gehoord. Op haar trouwdag slechts een vorstelijke bloemenmand met seringen, waaraan een kaartje zonder eenig bijschrift.
En daar op eens zag ze hem terug - gelijk vroeger, in een feestzaal; ontmoette ze weer den blik dier oogen, in een zelfde omgeving vol muziek en bloemengeur, - hoorde ze weer die stem....
En de negen verloopen jaren, de beelden van man en kind - ze verdwenen voor haar oog.... Ze voelde zich weer even zonderling te moede als het vroegere kind van zeventien lentes, en toen zij langzaam aan zijn arm voortliep, dacht ze aan niets meer, aan geen trots, aan geen bitterheid, aan geen voor hem vergoten tranen - en vertrok weer met 't zelfde gevoel van dien lang vervlogen avond - dat zij een deel van zichzelf achterliet. Den volgenden morgen stond ze op met een gevoel als ware er iets bizonders met haar gebeurd. Een geheimzinnige jonge frissche levenslust doortintelde haar, uitte zich in elk harer woorden en gebaren, in 't stralen van haar oog, in den helderen lach - een zenuwachtige, onverklaarbare opwinding, een innige dankbaarheid - ze wist zelf niet voor wie. - Ze was zachter, vriendelijker, toegevender, jegens haar man, jegens haar kind, jegens hare dienstboden....
- En daar stond hij nu dan tegenover haar, en ze deden als twee verlegen kinderen.
Hij scheen eenigzins weifelend hoe aan te vangen, maar begon eindelijk met zachte stem:
- Ik kom geloof ik, iets vroeger dan het bepaalde uur, maar mijn ongeduld naar uw welstand te informeeren....’
- Bepaalde uur?.... Ik ontvang den heelen middag!’ antwoordde ze als verwonderd en zelfs ietwat uit de hoogte.
Geen wezen is zoo meester van zich zelve als de vrouw. Ze toonde zich
| |
| |
bijna beleedigd over zijn gezegde - alsof ze niet den vorigen avond, toen hij, in de roes der meeslepende wals, haar middel vaster omklemd had, en gezegd:
- Over weinige dagen moet ik weer weg van hier!.... Terugzien moet ik u nog eens.... Wannéér mag ik u wederzien? Morgen?’ geantwoord had:
- Ja, morgen. Ik ben dan thuis. Maar kom eerst tegen 4 uur....
Sous-entendu: het uurtje der intimi.
Er was reeds dadelijk iets gedwongens tusschen hen. Juist was hij gaan zitten, toen weder de deur openging. Rosen bemerkte haar ongeduldigen blik die den nieuwen bezoeker weinig welkom heette en onwillekeurig verraadde, zij toch liever alleen met hèm ware gebleven....
Hij kende de vrouwen op end op en doorzag hen steeds in een oogenblik, zooals een ervaren arts van uit enkele symptomen reeds den aard der ziekte kan nagaan.
Háár casus: dorst naar iets romantisch in de koele atmosfeer van haar huwelijksleven, zoeken naar eene nieuwe émotie, 't gevaarlijke en des te boeiender genoegen van met vuur te spelen. Deze gedachten vlogen hem vaag door het hoofd. De vrouwen voelen zich aangetrokken tot eene wandeling op een vulcanischen bodem.... Dan - het streelde zijne ijdelheid - de oude eerste liefde, onbevredigd, daarom des te onvergetelijker, die weer zijn Paaschfeest vierde na den smartelijken Lijdensdag....
Léonie was reeds opgerezen en had met een uitroep van verbazing den nieuwen bezoeker de hand gereikt.
- Wel Bruno! jij hier! Wat een eer! - Je kent ritmeester von Rosen immers?’
De heeren drukten elkaar de hand.
- Ja, zusje! ik moest eigenlijk even Carel spreken, maar hoor dat hij niet thuis is, en toen je gedienstige me vertelde er niet veel dames vertegenwoordigd waren, waagde ik me op je jour.... U heeft waarschijnlijk even als ik gedacht, meneer Rosen?’
Deze glimlachte.
- Ik meende ge beiden toch anders niet bang voor dames zijt’ lachtte mevrouw de Eerens vroolijk.... Ik zou nog eerder gelooven het je spijt heden met dat slechte weer de dames ontbreken!....’
Een hagelgekletter tegen de ruiten scheen hare woorden te willen bevestigen.
- Ik mag waarlijk uw beider bezoek wel apprécieeren!’
Zij keek even von Rosen aan, doch wendde een weinig verward den blik af, toen hunne oogen elkaar ontmoetten.
- Permis de fumer? Een enkel cigaretje, zus? Komaan, dat is goed. Gij niet, Rosen?....
Wel foei, ik ben nog onder den invloed van 't feest. Mooi bal! Alles in de puntjes, hoor! Ik maakte met veel genoegen kennis met Juffrouw Ressner. Komt ze niet bij je aan huis, Léo?’...
- Een enkele maal. Zoo nu en dan. Hadt je misschien gehoopt haar vandaag hier te ontmoeten?’ vroeg zij ondeugend.
| |
| |
- Wie weet!’ antwoordde Bruno kalm. ‘In elk geval lijkt ze me een meisje, zooals men ze niet dagelijks ontmoet. Eenvoudig en toch bizonder, met iets frisch, oprechts, ongemaakts in haar heele wezen, dat me bepaald boeide!’....
- Welk een enthousiasme!’ lachtte zijne zuster. ‘Je zult me toch niet een bas-bleu tot schoonzuster willen geven?!’
- Bas-bleu!’ spotte Bruno met zekere bedwongen ergernis in de stem. ‘Hoe kleingeestig en hard beoordeelt gij vrouwen elkaar toch! Ge ergert je wanneer de mannen je op een lager standpunt verkiezen te plaatsen, doch ge werkt zelf in de eerste plaats tot dat verkeerde begrip mee. Omdat nu
Permis de fumer? Een enkel cigaretje, kus?
dat meisje, liever dan haar eenigst levensdoel te zoeken in handwerken en modes bestudeeren, hare aangeboren gaven zoekt te ontwikkelen, heet ze bij jelui een bas-bleu - en wordt veroordeeld!’
Rosen vond 't aan hem om Léonie te hulp te komen en zeide:
- Het is nog de vraag welke vrouwen haar standpunt het best begrijpen, mijn waarde Mr. Haakma. Vrouwen met inktvlekjes aan de blanke vingers...’ Hij schudde glimlachend het hoofd.
Het was zonderling, maar even groote aantrekkingskracht als deze man voor de dames had, zoo weinig gaarne mocht men hem onder de heeren lijden. Hij was zoo op end op een ladiesman en een meester in de half
| |
| |
frivole, half gevaarlijke kunst om met dames te causeeren. Die kunst vol verborgen klippen, de instinctieve tact om van alle onderwerpen poolshoogte te nemen, en dadelijk te raden wat haar 't meest zou interesseeren; om diepe intieme gevoelens te effleureeren, om schijnbaar veel, en toch niets te zeggen, om bedekte toespelingen en verholen complimenten te maken, waarachter men veel, zéér veel kon zoeken, en die de vrouwen zoo boven alles streelen.
Bruno vond hem weer een ‘onverdragelijken pedant’, maar Léonie luisterde als in een droom naar den klank zijner stem, die weer een storm van herinneringen in haar wakker riep.... Waarom kwam Bruno nu ook juist heden! De bewuste minder welkome bezoeker verlangde op zijn beurt ook naar de Club, en zocht een pretext om weg te komen. Hij draaide ongeduldig aan zijn langen, blonden knevel, en op zijn open, innemend gelaat kwam een lichte uitdrukking van verveling Men voelt zich soms bij instinkt een fâcheux troisième, en geen gewaarwording is onaangenamer.
Een nieuwe windvlaag deed Léonie plotseling uitroepen:
- Ik bedenk me daar.... Max is nog niet thuis. Hij zal toch niet onderweg zijn, in dit weêr? Ik hoop dat Juf zoo verstandig zal zijn zoolang met hem bij tante Martha te blijven en een rijtuig te laten halen.’
- Max uit? De kleine vent in dat barre weêr? Hoe kondt je hem uitsturen?... Weet je wat, ik neem een aapje en rijd even bij tante Martha aan. Hij zal daar nog wel zijn. Anders ontmoet ik hem onderweg.... Ik breng hem veilig thuis....’
En Bruno was opgesprongen en knoopte zijn jasje dicht. Flink en krachtig stond hij daar, vol frische levenslust. Een edel open gelaat, en oogen vol geest en gedachte. De jonge meisjes waren allen doodelijk van hem, de mama's vonden hem een ideaal-schoonzoon, de papa's een gevaarlijken leeglooper, want wel had hij flink gestudeerd en scheef Mr. voor zijn naam, en den titel ‘Advocaat’ op zijn deur, doch 't was niet onbekend dat hij de eerste, cliënten die zich bij hem aangemeld hadden, uit - edelmoedigheid - behendig naar een vriend-collega gestuurd had, die pas getrouwd was, en naar praktijk hunkerde, als het dorstige hert naar water.
Na een haastig afscheid vertrok hij.
Beiden waren weer alleen. Haar hart klopte. Zij had een voorgevoel dat hij nu enkele plooien zou wegschuiven van den sluier die het vervlogen verleden bedekte.
Twee fauteuils stonden uitlokkend bij het zacht stervende haardvuur.
Zwijgend wees ze hem den eenen aan, en beiden zetten zich als tot vertrouwelijk gesprek bij het vuur. Hij voelde zich nu weer volkomen op zijn gemak, en vol zelfbewust overwicht.
Hij boog zich een weinig dichter tot haar, stak de hand uit, en zei op zachten toon:
- Weer goede vrienden, niet waar? Hebt ge me vergeven?’
Zijn gedempte stem was onwillekeurig als in overeenstemming met de
| |
| |
zwoele atmospheer van 't vertrek, met 't gedempte licht en den doffen voettred.
Ze gaf zich aarzelend gewonnen Haar trots was lang gebroken, en zwijgend legde zij hare hand in de zijne. Hij drukte die even. Zij had een gevoel alsof daarmeê een nieuw onuitgesproken verbond tusschen hen bezegeld werd.
- Ik kon toen niet anders’, ging hij voort. ‘Arm, en zonder veel vooruitzichten, zou de oude Jhr. Haakma mij spoedig de deur gewezen hebben, wanneer ik hem om zijn dochter was komen vragen. Dáárom moest ik, helaas mijn verstand boven 't hart laten spreken, - we mochten niet langer samen de toekomst tegemoet zien; u, zoo jong en vol illusies, mocht ik niet aan mijn onzeker bestaan binden.... Dáárom vertrok ik plotseling, en zonder afscheid te nemen.... ik mocht anderen niet in den weg staan, den weg tot uw hart.... Had ik geen gelijk? Hoe spoedig hebt ge me vergeten! Maar 't was me goed, U gelukkig - en bemind te weten....’
Een lichte bittere trek vloog even langs haar mond.
Toen antwoordde ze kalm, zonder hem aan te zien:
- Zeker hadt ge gelijk! We kenden elkaar nauwelijks, en door beloften aan elkaar gebonden zijn we nooit geweest. Alle jonge meisjes hebben nu eenmaal graag zoo'n romannetje in haar leven - dat hoort er zoo bij - maar de werkelijkheid blijkt toch altijd heel anders te zijn.... Ik was toen nog zoo jong - zeventien jaar. - Ik had thuis geen al te vroolijk leven, - .... en 't was mijn eerste bal....
- Ge waart geheel in 't wit,’ ging hij peinzend voort, met iets teeders in de stem, en staarde in 't vuur, als zag hij dáár het liefelijke visioen - ‘geen enkel sieraad. Alleen een takje seringen - het beeld der lente. Uwe oogen straalden, - men kon zien het uw eerste bal was...
- Een vriend van mijn broer kwam me u voorstellen....’ vervolgde zij na een oogenblik stilte, half vermaakt, half ontroerd, door die oude herinneringen. ‘Ge vroegt me een dans,.... toen nòg een. Ik had u met de andere dames zien schertsen en lachen - tegenover mij vond ik u zoo zonderling.... bijna verlegen....
- Men speelde de Faustwals.... ge waart spoedig een weinig duizelig; en we gingen zitten.... bij een groep palmen.... herinnert ge 't U? Ik weet niet meer waarover we spraken. Ik kon U niet genoeg aanzien, in uw frische jeugd en liefelijkheid, en voelde me zonderling gelukkig....’
Zij zwegen, innerlijk bewogen.
- Toen ik geroepen werd om heen te gaan.... liet ik een takje seringen vallen...’ ze glimlachte weemoedig - ‘en dacht: Zal hij 't oprapen?...’
- Ik raapte het op,... bewaarde 't lang, verdroogd en verwelkt.... bewaarde 't tot den dag toen ik uw naam gedrukt zag - onder de getrouwden...’
Zij zaten stil en roerloos - wederkeerig verbaasd, zij al die kleinigheden die hen zoo dierbaar waren geweest, zoo goed onthouden hadden....
Herinneringen zijn als het kruid des velds. Eens afgeplukt en lang
| |
| |
verdroogd, geurt 't veel sterker dan toen het nog in groei stond....
Verwelkt en verdroogd als dien seringentak was ook de jonge bloem hunner liefde. Ze zwegen beiden stil en staarden in 't vuur. Vèrder durfden ze, als door afspraak, niet gaan. Er was iets drukkends, iets zinnelijks, bedwelmends, in de atmosfeer van 't vertrek, iets dat ook hen langzaam, als onder een geheimzinnigen invloed bracht.
Een eigenaardige, kalme wellust was er, in dat terugvinden van kleine, lang vervlogen gebeurtenissen....
Hij keek haar van ter zijde aan, omvatte met kennersoog de geheele welgevormde gestalte, ontkleedde haar als 't ware met den blik. Ze was nu veel schooner dan vroeger. Het donkere haar omlijstte in edele lijnen het mooie kopje, met de groote donkere vurige oogen, 't fijne neusje, den kleinen zinnelijken mond, en de edelgevormde blanke hals.
En dat alles had het zijne kunnen zijn!
Als een vervolg op zijne gedachten, sprak hij plotseling luider en op een anderen toon:
- En toen zijt ge gelukkig getrouwd, en hebt een kind, niet waar?...’
- Ja,’ antwoordde ze langzaam, als uit een droom ontwakend. ‘Mijn man kent ge. Ons zoontje hebt ge nog niet gezien... Mijn kleine Max is nu uit.’
Hij antwoordde niet. De kleine Max kon hem op dat oogenblik bitter weinig schelen.
- En dien middag van de buitenpartij,’ viel hij plotseling weer in, ‘herinnert ge 't u?... toen we samen door de heide dwaalden - de zon ging juist onder - en ge waart beladen met erica, die we samen plukten...’
- We ontmoetten toen nog twee kinderen,’ vervolgde zij levendig, ‘die verdwaald waren en schreiden... De een kon nauwelijks loopen, en werd nog half gedragen door 't andere heuveltje... Ge weest hen den weg en gaaft ze geld....’
- Gij kustet 't kleinste kind op 't voorhoofd... en ik drukte mijn lippen op 't zelfde plekje... Het was de eenige kus, die we elkaar ooit gaven....’
Zij sidderde even en antwoordde niet.
Toen zweeg ook hij. Hetzelfde beklemmende, eigenaardige gevoel beving beiden weer.
Ze luisterden naar 't tikken van de klok en 't was hen als zaten ze daar voor altijd bij elkander.
Ze hoorden een rijtuig stilhouden, de schel overgaan, trippelende kindervoetjes - en de deur gaf toegang aan jongenheer Max de Eerens.
- O mama!’ riep hij opgewonden, ‘het was zoo prettig! We zijn met oom Bruno naar huis gereden. Oom Bruno heeft chocolaadjes voor me gekocht.... zie eens....’
| |
| |
Plotseling hield 't kind op, toen het den vreemden heer ontdekte.
- Kom eens hier, Max... nu niet zoo schuw en verlegen... Je hebt 't toch niet te koud gehad?... Hier is nu mijn zoon! - Geef een flinke hand, mijn jongen.... Zoo, warm je nu maar....’
Ze voelde zich als verruimd, als uit een benauwden droom ontwaakt, toen 't kinderstemmetje luid in de kamer weerklonk. Zij drukte hem half tegen zich aan, als een schild. Zij wilde, in eene plotselinge goede opwelling, dien man het jonge meisje van vroeger doen vergeten, door zich als moeder te toonen.... Hèm wilde ze braveeren, en al die spookachtig tusschen hen zwevende herinneringen, en die zonderlinge pijn in 't hart....
Rosen sprak een paar vriendelijke woorden met 't kind, vol van eene belangstelling,
De een kon nauwelijks loopen en werd nog half gedragen door het andere heuveltje.
waaraan zijn hart niet 't minste deel had, want hij voelde weinig voor kinderen.
Toen stond hij op, gereed om te vertrekken. Zijn blik viel op de vaas met seringen.... Hij greep 't als een middel aan, om 't gesprek op het vorige intieme standpunt terug te brengen en haar onder dien indruk te verlaten.... Hij trad naderbij, bukte zich om den zachten geur in te ademen en streek met de vingers zacht en liefkozend over de teêre bloemen. Aarzelend en vragend keek hij haar aan. Zij begreep hem. Ze kon zijn blik niet weerstaan. En bij de opwelling om elke àl te groote vertrouwelijkheid af te weren, voegde zich een
| |
| |
echt vrouwelijke coquetterie en nieuwsgierigheid om te weten hoeveel macht ze nog op hem had.
en staarde in het vuur, stil, roerloos.
Ze plukte een klein takje, liet het met een schalksche geste als bij ongeluk op den grond vallen.... Hij bukte zich snel, en met een blik die haar een lichten blos op de wangen joeg, raapte hij 't op, en begroef zijne lippen hartstochtelijk in de bloemen.
Het kind nam beiden op, en dezelfde rimpel die hem zoo ouwelijk maakte, vertoonde zich op zijn voorhoofd....
Rosen nam afscheid en vertrok.
Leonie zette zich weer in den fauteuil dien zij zoo even verlaten had, een elleboog op de knie, het hoofd rustende in de hand, en staarde in het vuur, stil, roerloos.
De meeste moeders hebben steeds een zwak voor hunne eerstgeborene. De meeste vrouwen hebben steeds een heilig hoekje in 't hart voor hunne eerste liefde. -
Toen Max, die stil als een muis voor 't vuur gekropen, zijn suikergoed zat te bewonderen, even opkeek, zag hij tot zijne verbazing, dat groote tranen langs de wangen zijner moeder rolden.
|
|