vraag zou kunnen ontstaan, of die belangstelling aan gene zijde van den Moerdijk sedert 1880 is verflauwd, en of wij nu de zoo gewenschte medewerking onzer taalbroeders uit het Zuiden moeten missen? Gelukkig niet! A tout seigneur tout honneur! De Koninklijke Vlaamsche Academie heeft sedert 1884 op nieuw de hand aan het werk geslagen, en met de tekstuitgaaf van Dietsche gedichten onze gemeenschappelijke letterkundige geschiedenis ten zeerste verplicht. Achtereenvolgens verschenen:
De zevenste Bliscap van Maria, mysteriespel der XV eeuw, uitgegeven door K. Stallaert. 1887.
Woordenlijst voor de zevenste Bliscap van Maria, opgesteld door K. Stallaert. 1888.
Woordenlijst op Alexanders Geesten van Jacob van Maerlant door L. Roersch. 1888. 1 afl.
Van den VII Vroeden van binnen Rome. Een dichtwerk der XIV eeuw. Uitgegeven op last der Koninklijke Vlaamsche Academie door K. Stallaert. 1889.
Madelghys' Kintsheit, al de gekende fragmenten critisch uitgegeven en vergeleken met het Duitsche Handschrift door Jhr. Mr. Napoleon de Pauw. 1889.
Hierbij voegt zich de reeds genoemde uitgaaf van Maerlant's Istorie van Troyen, waarvan reeds vier lijvige deelen verschenen (1889-1892), en twee werken van uitnemende Noord-Nederlandsche geleerden (Louis D. Petit, Bibliographie der Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde, 1888, en Dr. L. Simons, Het Roermondsch dialect, 1889), zoodat zonder laakbare eenzijdigheid niet langer mag gezwegen worden over de hernieuwde hulp voor onze Middelnederlandsche studiën door onze Zuid-Nederlandsche taalbroeders - in casu de leden der Kon. Vlaamsche Academie - aan de gemeenschappelijke zaak van het eigen Dietsche vaderland bewezen.
Daarenboven verrast ons telkens een blijk van activiteit door de Vlaamsche Academie aan den dag gelegd. Ons Nederlandsch Staatsbestuur zorgde voor een paar jaren, dat uit de bibliotheek van Sir Thomas Phillips te Cheltenham eenige zeldzame handschriften werden aangekocht. Onder dezen was een handschrift in proza, bevattende eene vertaling van Froissart's bekende kronijk - een handschrift uit de 15e eeuw, waaruit tot aller verrassing bleek, dat de naam van den vertaler was Geryt Potter van der Loo, zoon van Dirc Potter, den geestigen dichter van den Minnenloep. Dit manuscript, bestemd voor de koninklijke boekerij in Den Haag, wordt nu op voorstel der ‘bestendige Commissie’ uit de Vlaamsche Academie te Gent gekopiëerd, om later geheel, of gedeeltelijk, met historische toelichtingen te worden uitgegeven.
Er is dus waarlijk oorzaak tot blijdschap in dit opzicht. Het werk van Willems, van David, van de Serrure's, van Snellaert, Blommaert, Bormans en Heremans wordt voortgezet door de Vlaamsche Academie. De jongste uitgaaf van Maerlant's Istorie van Troyen vult aan, wat reeds door den hoogst verdienstelijken arbeid van Dr. J. Verdam (Episodes uit Maerlant's Istorie van Troyen) in 1873 was begonnen. Jhr. Mr. Napoleon de Pauw, die zich reeds door zijn ijver voor de Madelghys-fragmenten had onderscheiden, - mocht ook zijne meening, dat Madoc en Madelghys dezelfde namen zijn, bezwaarlijk kunnen worden gehandhaafd - heeft nu door zijne zorg voor het diplomatisch afdrukken van het groote handschrift te Wissen op nieuw alle belangstellenden in de geschiedenis onzer middeleeuwsche letteren aan zich verplicht.
Mocht mij de keus gelaten worden, ik zou van al de nu verschenen uitgaven der Vlaamsche Academie de voorkeur schenken aan: Van den VII Vroeden van binnen Rome door K. Stallaert. Niet, omdat ik den wetenschappelijken arbeid van dezen geleerden hooger stel, dan dien