Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2 (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2
Afbeelding van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (67.88 MB)

ebook (73.66 MB)

XML (3.02 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 2

(1892)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 529]
[p. 529]

Uit de studeercel der redactie.

Woensdagsavond, 6 April, half elf des avonds, in de gang van Pulchri Studio's nieuw gebouw ter Prinsengracht, den Haag. Er was een luid brouhaha van stemmen, vooral dames- en meisjesstemmen. Sommige oude heeren grepen haastig naar hunne sigaren. Eene oude dame, door een lakei geholpen in het omslaan van haar mantel, zei met eene scherpe stem tot twee freuletjes in witte sorties:

- ‘Encore une soirée manquée!’

Een heer met een grimmigen, zwarten baard fluisterde tot eene jonge vrouw, die loodzwaar aan zijn arm hing: - ‘Wonderlijk, zoo mooie kunst in zoo'n ouderwetschen boel als Pulchri!’

Een Haagsche schilder met een vuurrood gezicht zei vrij luid tot een vriend:

- ‘'n Schande voor Pulchri! Zulke mystificaties moesten niet gepermitteerd worden!’

Een klein gezet heertje met een gouden lorgnet verklaarde deftig aan eene dame met zilverwit hair: - ‘Als die dichter niet krankzinnig is, dan zijn we allen rijp voor Meerenberg!’

De aandrang om mantels en jassen te bemachtigen was nog te groot. Ik wachtte daarom geduldig.

- ‘Zoo, neef! Ben-je er van avond ook bij geweest?’

Dus klonk eene melodieuze stem mij plotseling in 't oor. Ik keerde mij om - en stond naast mijn nichtje Betsy Brandt, die onder de hoede van mevrouw Van Aldersee de soirée had bijgewoond. Aangenaam verrast bood ik beide dames mijne hand.

- ‘Wat zeg-je er van?’ - vroeg mevrouw Van Aldersee.

- ‘Zeldzamer kunstgenot heb ik nooit gesmaakt!’

- ‘Och kom, je meent er niets van, neef!’ - viel Betsy in, terwijl ze een klein plooitje in haar parelgrijzen handschoen recht trok, en zoo de smalle, maar uiterst fijn gevormde hand deed in 't oog vallen.

- ‘Ik meen het heusch, Betsy! Iets ongemeeners heb ik nooit gehoord!’

- ‘Ik wel!’ - zei mevrouw Van Aldersee. - ‘Toen ik dezen laatsten zomer op een buiten te Dieren logeerde, was daar een doleerende volksprediker, die heel wat menschen trok - en ging ik uit nieuwsgierigheid eens mee. Hij wras eene groote celebriteit der zendingsfeesten - en het scheen te Dieren zeer reçu hem eens te hooren oefenen. Nu, die redenaar had het talent om de woorden Abraham en hemelen met twintig a's en dertig e's uit te spreken. Die heer van van avond was net zoo!’

- ‘Neen, lieve mevrouw!’ - antwoordde ik. - ‘Ik geloof, dat u deze kunst niet begrijpt. De dichter van van avond wilde ons naar het Oosten verplaatsen, en daarom had hij eene nieuwe uitspraak voor ons Hollandsch uitgevonden. Klinkers en tweeklanken kregen allen eene nieuwe waarde. Onze ij en ei moesten plaats maken voor de Grieksche aeta (η) - eene klank, die de schamele Hagenaars en de Scheveningers zoo juist weten uit te spreken, als ze zeggen: ‘Kom jη maar op den Vηverberg - ik zal jou leeren kηven!’

[pagina 530]
[p. 530]

Betsy sperde hare mooie oogen van donkerbruin satijn wijd open - en keek mij uitvorschend aan. Een knecht kwam buigend berichten, dat de equipaadje van mevrouw Van Aldersee vóór was. Ik geleidde de dames naar buiten, en nam eene uitnoodiging aan den volgenden avond dit onderwerp in klein comité te bespreken. Het zal wel overbodig zijn hier ter verklaring bij te voegen, dat het vermelde gesprek gevoerd werd naar aanleiding van de feestelijke vertooning der welberoemde tableaux-vivant, waarmee Pulchri zich al eene reeks van jaren lauwer op lauwer won, en dat ditmaal de heer Albert Verwey onder den titel: De Joden verzen geschreven had, die tot toelichting der tableaux zouden dienen.

Donderdag-avond op ouderwetschen theetijd verscheen ik bij mevrouw Van Aldersee. Neef Brandt en zijne dochter waren er al. De gastvrouw had vastgesteld, dat wij eerst wat zouden keuvelen, en dan gezellig een kaartje zouden leggen ter eere van neef. Of dit programma Betsy beviel, scheen mij zeer te betwijfelen.

Zoodra ieder van thee voorzien was, begon mevrouw Van Aldersee:

- ‘En nu ben ik zeer nieuwsgierig te vernemen, amice! hoe je je opinie van gisteren avond zult verdedigen!’

- ‘Jammer, dat het feest niet op 1 April is gevallen, neef! dan had ik uw oordeel best begrepen!’ - fluisterde Betsy.

- ‘Ja, dames! ik blijf bij mijne opinie. Ongemeener kunst als die van den heer Albert Verwey schijnt er op deze wereldbol niet gevonden te kunnen worden. En dat wel in tweeërlei opzicht. In de eerste plaats de voordracht, in de tweede de verzen. De voordracht wilde zich aansluiten aan de fraaie stoffeering van tooneel en zaal. Alles moest ons naar den Levant verplaatsen. En daarom sprak de poëet “met bevende muziek van stem”. Het was eene mélopée, zooals de kinderen Israëls zongen aan de wateren van Babylon, terwijl tranen leekten over hunne verbleekte kaken. Het was een palinodie, als ik de Hadji's hoorde klagen in Soendaneesche kampongs gedurende de nachtwake voor eene jonge doode. Het was eene geheimzinnige treurhymne, gelijk ik een Nubischen schipper hoorde aanheffen met trillende stem, toen hij het lijk zijner vrouw bij invallende duisternis over de bruine golven van den Nijl....’

- ‘Neen, neef! al ware alles precies zoo als u zegt, dan nog zou het ongepast geweest zijn onze onschuldige taal zoo te radbraken. Ik dacht eerst, dat de verzen in het Babylonisch of Hebreeuwsch gezegd werden - en dat het tekstboekje ons aan eene vertaling hielp. Zooveel gejammer hoorde noch bij het tableau van Rebekka, noch bij dat van Mozes, noch bij dat van Simson, noch bij dat van Salomo. Een geheel verward hoofd alleen kan op zulk een inval komen!’

Betsy sprak zeer streng, terwijl de zonneschijn van haar glimlach zich achter den ongewonen ernst van haar lief gelaat verborg.

- ‘Goed, dat de dichter je niet hoort! Hij zou in staat zijn je eene Haagsche keukenmeid te noemen!’ - antwoordde ik. - ‘Goethe heeft het al gezegd, wie den dichter wil verstaan, moet in het land des dichters gaan! Gisteren avond moesten wij ons naar Palestina, Egypte en Babylon verplaatsen. Had men nu het woord: kemelen of ezelskinnebak maar zoo gewoon burgerlijk hooren uitspreken, dan was de Levantijnsche kleur weggebleven! Neen,

[pagina 531]
[p. 531]

de kunstenaar gebruikte geheel nieuw accent en geheel nieuwen klank der vokalen en diphtongen. Hij koos voor kemelen eene Grieksche aeta (η) en twee lange sleepende e's aan 't slot. Het effekt was verrassend, telkens als hij: kηmeleen of ηzelskinnebaak zeide. Iets Grieksch-Hebreeuwsch-Arabisch kwam over de geheele voordracht, die daardoor werd gestempeld tot eene der ongemeenste kunstgaven, die ik ooit mocht ontvangen!’

- ‘Hoor eens, amice!’ - viel mevrouw Van Aldersee in. - ‘Als je nu denkt, dat je een loopje met ons kunt nemen, dan heb-je 't glad mis, man! De geheele voordracht was zot van top tot teen. Als de dichter daar gekomen was, om het publiek van Pulchri te mystificeeren, als hij met meesterlijken ernst die rol volhoudende, later in zijne vuist gelachen had over die domme, klazige bourgeoisie, die alles mooi vindt, wat voor mooi wordt aangeboden - dan zou ik hem een geestig man gevonden hebben, maar nu dit alles voor serieus werk te moeten aanvaarden, die gewilde platte uitspraak, die pááápegaien, die palήήήzen te moeten bewonderen!.... Hoor eens! ze krijgen me niet meer in Pulchri Studio!’

- ‘De tableaux waren verrukkelijk van kleur!’ - voegde Betsy er bij - ‘Maar ik zou tot dien prijs geene tweede vergadering als die van gisteren willen bijwonen!’

- ‘Ja, dames! Er is niets aan te doen! U verkiest nu eenmaal deze ongemeene kunst met uw anders zoo scherp vernuft niet te begrijpen. U wilt niet ademen in de Levantijnsche lucht, die u uit de plooien van des dichters witten kaftan tegenstroomde - vandaar alles!’

Betsy zette een ontzaglijk vies gezichtje - en schudde zwijgend het hoofd, terwijl ze een blik naar haar vader wierp, die in de lectuur van het Vaderland verdiept was.

- ‘Alles goed en wel!’ - begon mevrouw Van Aldersee weer - ‘We zullen over de voordracht zwijgen, maar de verzen! Wat zeg-je van de verzen?’

- ‘U weet het al! Deze verzen zijn van zeer zeldzamen aard. De dichter heeft gewerkt met de Statenoverzetting van het Oude-Testament op zijne schrijftafel. Geheel nieuw, geheel verassend is de kunst, waarmee hij van dit proza verzen maakt. In het 23ste hoofdstuk van Genesis lees ik, vers 12: “Toen boog zich Abraham”.... (vers 13): “En hij sprak tot Efron.... Zijt gij het? lieve, hoor mij, ik zal het geld des akkers geven.... zoo zal ik mijn doode begraven” - (vers 14): “En Efron antwoordde, zeggende....” (vers 15): “Mijn Heer.... een land van vier honderd sikkelen zilvers, wat is dat tusschen mij en tusschen u”.... Nu vat de dichter de pen op en hij schrijft:

 
“En Abram
 
Boog zich, zei: zijt ge daar? Maar neen, lieve, hoor mij
 
'k Geef u den prijs, dàn b'graaf mijn dood'. Zei Efron:
 
Heer, wat 's tussche' u en mij een land van vierhond'rd
 
Sikkelen zilvers.”

De vergelijking is gemakkelijk. De dichter heeft op geniale wijze verkort, eenige woorden geschrapt, eenige syllaben ter dood veroordeeld - en zoo kwamen de verzen uit de smeltkroes zijner ongemeene kunstvaardigheid!’

Mevrouw Van Aldersee zag mij scherp aan, en antwoordde met eene

[pagina 532]
[p. 532]

uitdrukking van verbazing: - ‘Er valt van daag niet met je te redeneeren! Ik beweer, dat het eenvoudig proza der Statenvertaling veel treffender is dan die kreupele verzen!’

Betsy, die, gratieus als altijd, zich bezig hield bij de theetafel met inschenken, riep dreigend: - ‘U verdient niet, neef! dat ik uw kopje vul! Mevrouw heeft duizendmaal gelijk!’

- ‘Nu, als mevrouw gelijk heeft, is het mij wel! Ik kan niet toegeven, dat de Statenoverzetting treffender is dan de verzen van onzen dichter - want ze bestaan beide uit bijna dezelfde woorden.’

Betsy's vroolijkste lach klonk door de kamer. - ‘Nu,’ - zei ze - ‘als dat dan zoo mooi is, als u zegt, neef! dan beloof ik u morgen een heel hoofdstuk uit Genesis in verzen over te schrijven.’

- ‘Probeer het maar eens, Betsy! je zult zien, dat het zoo gemakkelijk niet gaat. Maar gesteld nu eens, dat het je gelukte - daarmee zou je niets gewonnen hebben. De dichter van De Joden volgt de Statenoverzetting, maar raadpleegt ook zijn eigen genie. Lees, bijvoorbeeld, de schildering van Ifis, de Egyptische koningsdochter, als zij het kind Mozes vindt. Vele dichters hebben zich aan deze moeilijke stof gewaagd. Herinner u Victor Hugo, die in 1820, bij de ontplooiing zijner jonge dichterlijke kracht, Ifis dus sprekend invoerde:

“Mes soeurs, l'onde est plus fraiche aux premiers feux du jour......”

Voor een dichter is hier eene heerlijke stof! Vooral, wanneer hij de jonkvrouwen en de koningsdochter met het talent van een Makart gedurend het baden bespiedt. De teekening van Ifis vooral eischt eene bijzondere zorg. Menigeen struikelt over de bezwaren aan zulk eene teekening verbonden. Een onzer dichters schilderde het Egyptische koningskind, terwijl zij in den Nijl afdaalt, met de volgende verzen:

 
“Heur boezem rondde in zoeten cirkelspang;
 
Heur heupe zwol in weeldrig malsche lijn;
 
En 't stroomkristal verried heel 't blanke lijf,
 
Gedragen door den kleinen koningsvoet!”

Ik weet het niet! Maar deze verzen schijnen mij mat en geesteloos! Hoor nu eens, hoe onze dichter van gisteren de badende Ifis schildert:

 
“Zoetelijk-getepelde twee
 
Borstjens stonden omhoog: hoog-rondend zwol
 
Heuping, en mat in stroom blonk meisjesbuik
 
En beene' als stammen oud-ivoor in 't goud.”

Zoo behoort het! Geene lidwoorden! Mooie schilderende woorden: heuping, meisjesbuik....’

- ‘Amice!’ - viel mevrouw Van Aldersee met verheffing van stem in - ‘Mag ik je vriendelijk verzoeken hier verder over te zwijgen! Weet je niet het een of ander letternieuws?’

Betsy had de oogen neêrgeslagen - hare lange wimpers wierpen eene schaduw over hare licht blozende wangen.

Juist wilde ik iets antwoorden, toen neef Brandt riep: - ‘Genoeg geredeneerd! Nu is het tijd voor ons partijtje!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken