ben hem altemaal de hand gedrukt. Hij is de apostel van de leer, dat niet trouwen de eenige weg is tot geluk. Hij beklaagt alle getrouwde mannen, omdat de vrouwen ze toch altijd naar hare hand weten te zetten. En dan vertelt hij u, dat hij bij een getrouwden broer gelogeerd heeft, maar, dat men er hem nooit weer toe zal krijgen. Dat hij genoeg heeft van een zoogenaamden huiselijken pot, klaargemaakt door een prul van eene keukenmeid, daar hij gewoon is aan eene fatsoenlijke tafel te eten. Zoodra hij bij zijn broer is aangekomen, ergert hij zich over het welkomstgezoen, eene afschuwelijke gewoonte. Hij doet een lang verhaal over de jicht, over den pleister, en hoe zijne huishoudster, juffrouw Zaaijers, hem helpt, maar zijne schoonzuster luistert niet naar hem, en denkt, als goede moeder, alleen aan de ongesteldheden harer jongens, zoodat ze vraagt, of oom niet vindt, dat haar Piet er goed uitziet, schoon hij zes weken geleden nog met de mazelen te bed lag. Oom Sam bemerkt al gauw, dat man en vrouw het samen lang niet eens zijn, vooral op het stuk der kleeding van de kinderen - en dat mevrouw er zich afmaakt met een: ‘Kom, daar heb jullie mannen nou in 't geheel geen verstand van!’ Het ontsnapt oom Sam niet, dat de vrouw al heel weinig meer om de opinie van haar man geeft, dat zij enkel denkt aan de belangen der kinderen, en in haren echtgenoot alleen den vertegenwoordiger van zekere geldsommen ziet, die haar in staat stellen fatsoenlijk te leven.
Van den regel, dat de vrouw den man zal dienen, komt in den huwelijken staat niets terecht - zegt oom Sam. - Hij geeft zijne huishoudster, juffrouw Zaaijers, f 200 en een nieuwen japon op haar verjaardag, maar hij wordt vrij wat beter bediend dan zijn broer. Als er iets is, dat niet naar zijn zin gebeurt, zegt hij het, en juffrouw Zaaijers zwijgt, maar in de huishouding van zijn broeder kakelt diens vrouw altijd tegen hem in. De gemeenzame omgang tusschen man en vrouw in het huwelijk is de eerste en eenige oorzaak van al de bespottelijke aanmatigingen der vrouw, en van al de grieven en teleurstellingen, die de getrouwde man ondervindt.
Als zijne schoonzuster Lize aanmerkt, dat het toch wel wat stuitend voor juffrouw Zaaijers moet zijn, om oom Sam met pleisters te beplakken, als hij de jicht heeft - antwoordt deze, dat zijne huishoudster daar niets aanstootelijks in vindt, daar zij hare taak hoog opvat, en boven het geslacht staat. De kleine Piet valt oom daarbij in de rede, en vraagt: - ‘He, ma! heeft juffrouw Zaaijers een varken geslacht?’ Door de hilariteit van het gezelschap wordt oom Sam in zijne verdere mededeelingen gestuit!
Oom Sam is bitter weinig ingenomen met den akeligen kost, dien hij bij zijn broeder voor lief moet nemen. Hij ziet daardoor des te beter de onjuistheid in van de stelling, dat een getrouwd man doorgaans beter bediend en verzorgd wordt, dan een celibatair, daar zijn broer Ernst, om geene onaangenaamheden en kwade humeuren uit te lokken, zwijgend het verbrande, dorre en taaie vleesch verslindt, terwijl hij, oom Sam, juffrouw Zaaijers geene malsche schrobbeering zou toedienen, als zij het waagde hem zulke spijzen voor te zetten.
Nu verneemt oom Sam, dat de zaken van zijn broer in de laatste jaren sterk achteruit zijn gegaan, dat deze al zijne effekten heeft gerealiseerd, enz., enz. Den volgenden dag moet hij den verjaardag van zijne schoonzuster Lize vieren. De kinderen beginnen om zeven uur al leven te maken in huis, zoodat oom Sam zeer uit zijn humeur is. Ze vragen hem zelfs, wat cadeau hij heeft meegebracht - maar hij antwoordt niet veel. Dat zijn broer aan zijne vrouw midden in den winter een mand met kostbare