aan melkwit, die van de roos aan lichtviolet, die van den paardestal aan vuilgroen, die van eene bewaarschool aan vunzig bruin. Zoodanige zonderlinge spelingen van de fantasie kunnen aan Huysmans vergeven worden, omdat zijn held, de hertog Jean des Floressas des Esseintes, zich in dergelijken gedachtenkring mag verplaatsen. Des Esseintes is dertig jaar oud, zwak, nerveus, lijdende aan bloedarmoede, zich ergerend aan de wereld, afscheid gevend aan Satan en al zijne pracht, omdat hij na zijne meerderjarigheid wat al te intiem met zijn helschen Majesteit heeft verkeerd, en toen door gadeloos misbruik van de genietingen der aarde de maag hopeloos bedorven heeft.
In volslagen eenzaamheid, alleen des nachts levend, mag deze held proeven doen op zijn likeurkelder, om uit den smaak muzikale gehoorgewaarwordingen te distilleeren. Maar zoodra men eene dergelijke stemming tot een algemeen menschelijk verschijnsel verheft, en ieder romanheld bij elk geluid terstond de kleur aangeeft, die voor zijne oogen komt zweven, wordt deze aardigheid vervelend en verzoekt men er verder van verschoond te mogen blijven.
Dat de heer Vosmeer de Spie in zijn verhaal Een(e) Passie tot vervelens toe misbruik gemaakt heeft van het telkens herhalen dezer Fransche uitvinding - de overeenstemming van geluid en kleur - is eene fout, die hij later vermijden kan, zoo hij op artistiek gebied niet aan kleurenblindheid laboreert.
Zijn verhaal roert nog geheel andere dingen aan. Hij schrijft eene analyse van een gemoedstoestand, en neemt daardoor de zware taak op zich het voorbeeld van den abbé Prévost, van Benjamin Constant, van Henri Beyle, van Balzac en Paul Bourget te evenaren. Eene aandachtige en vooroordeelvrije lezing van Een(e) Passie zal bij vele, eenigszins geoefende, lezers den indruk maken, dat de heer Vosmeer de Spie iets uitstekends zal kunnen leveren, als hij eenige zonderlingheden, die gemakkelijk te vermijden zijn, wil nalaten.
Het is jammer, dat de auteur in eene pretentieuse voorrede zooveel rumoer maakt over het feit, dat zes uitgevers zijn werk niet aandurfden, omdat het onzedelijk zou zijn! Zulk eene voorrede kan een geheel verkeerden indruk maken! En het is duidelijk genoeg, dat hij hier met Busken Huet zou hebben kunnen beweren, dat hartstochten te beschrijven geen olie gieten is in de heilige lamp der christelijke deugden.
De auteur van Een(e) Passie beproefde het een hartstocht te analyseeren. Als letterkundig kunstenaar bezat hij daartoe een onloochenbaar recht. Hij heeft een zeer eenvoudig thema gekozen - een Amsterdamsch kantoorman, Cornelis Verbruggen, ziet eene actrice, Ida Munck, vat eene gadelooze liefde voor haar op, wordt door haar ontvangen, wordt dan voor korte poos haar minnaar, lijdt hevig aan jaloezie, als hij een album vol heerenportretten bij de actrice heeft doorbladerd, wordt door de actrice om zijne zwakheid gesard, poogt in hevige woede haar te wurgen, en wordt daarop ten slotte als een kwajongen de deur uitgezet. Het onderwerp is zeer alledaagsch, zeer vulgair - maar de wijze, waarop het behandeld werd, staaft, dat de heer Vosmeer de Spie in sommige opzichten een waarlijk niet alledaagsch talent bezit. In de eerste plaats heeft hij bewezen, dat zijne krachtige fantasie hem het leven van den gewonen burgerstand uitnemend voor oogen brengt. De ploertige vader en de lijdende moeder van Cornelis Verbruggen zijn beiden voortreffelijk geslaagd.
De beeldende kracht, waarmee de tooneelspeelster Ida Munck is voorgesteld, getuigt van vruchtbare studie. Deze heldin - als zulk een wezen, zoo valsch, zoo onvrouwelijk, zoo zelfzuchtig, zoo ijdel, eene heldin mag genoemd worden -