beste oogenblik is wel, als Kobus door een gang naar de jaarmarkt in zijne oude zonde vervalt, en op nieuw beschonken in den stal op stroo ligt. Hubertine had haar vader gezworen, den jonkman te laten loopen, als hij ooit weer aan den drank geraakte. En nu vindt zij hem des nachts smoordronken in den stal, maar, omdat zij het haar vader niet wil bekennen, noodzaakt zij met ruwe vuist den nathals op te staan en zich naar zijne slaapplaats te begeven. De oude Keureneers heeft niets gemerkt - en het huwelijk wordt gesloten.
Dit alles is niet zonder opmerkelijk talent behandeld, maar bevat stof genoeg voor een kunstenaar met eene bloeiende verbeeldingskracht, om er een geheelen roman uit saam te stellen. In 78 bladzijden is hier eene burgerlijke tragedie verteld, die door eene opeenstapeling van rampen een somberen indruk nalaat, zonder den lezer tot eene innige sympathie voor de dramatis personae te hebben bewogen.
Rustiger is het verloop der tweede novelle: Een kunstenaarsloopbaan. Het is eene bekende geschiedenis. Een Limburgsch dorpsknaapje, zoon van eene arme weduwe, onderscheidt zich door zijne mooie stem, krijgt onderwijs en wordt een beroemd tenorzanger, die later in Amerika met eene schatrijke weduwe huwt. Deze historische feiten geven aanaanleiding tot een levendig gekleurd verhaal van het lijden en de vernedering, den kunstenaar aangedaan door zoogenaamde ‘fatsoenlijke’ personen, die hem somtijds bij zich aan huis vragen, om hem voor de gasten eens te laten zingen. Een avond in de opera te Frankfort, waar deze tenor als Peter de Groote in Czar und Zimmermann het publiek in verrukking brengt, verdient met onderscheiding genoemd te worden. Het psychologische deel der novelle, de schildering van des kunstenaars gemoedsleven, is het zwakst.
In de novelle Zwarte Goor heeft de auteur de inleiding in het Limburgsch plat-, maar de eigenlijke handeling in gewoon Nederlandsch geschreven. Het tegenovergestelde had meer aanbeveling verdiend. Ook dit verhaal is zeer somber. De worsteling van sluikers en veldwachters wordt het hoofdonderwerp van het drama, waarbij de dochter van den veldwachter, eene zeer mooie, frissche, jonge vrouw eene tragische rol speelt - vrouw van den opvolger haars vaders, maar het beeld van den smokkelaar, Zwarten Goor, in haar hart dragend. Deze figuur is, naar het uiterlijk, zeer goed geslaagd - haar voorkomen met talent geteekend. De auteur bewondert zijne eigene schepping, dat ‘donker, flikkerend oog, 't welk hartstocht en vastberadenheid aanduidt, dat zwart kroeselig haar, dat weelderig hoofd en slapen bedekt, en dien fijngevormden neus boven de dunne saamgeknepen lippen’. Maar in de ontwikkeling van haar zieleleven, bij den grooten tegenspoed en de vreeselijke ellenden van haar bestaan, eindigend in krankzinnigheid, schijnt hij niet volkomen opgewassen tegen de zwarigheden, die hij zich zelf ter overwinning had in den weg gelegd.
Mr. Lamberts Hurrelbrinck onderscheidt zich door zijn vluggen schrijftrant, maar mist nog het vermogen zijne krachten te concentreeren. Indien deze jonge schrijver zich den plicht oplegt dieper in de binnenborst zijner helden af te dalen, en minder feiten in een kort verhaal op elkander te stapelen, mag er nog veel belangrijks en boeiends van zijne hand verwacht worden.