| |
| |
| |
De manoeuvres in Twenthe.
Door Wm. Staring.
In de anders zoo rustige stad Enschede heerschte op een der laatste dagen van Augustus een ongekende drukte. Terwijl anders de straten slechts op enkele vaste uren van den dag verlevendigd worden door de werklieden, die naar de fabrieken gaan, was er nu bijna den geheelen dag groote beweging en veel volk op straat. Troepen kwamen aan onder tromgeroffel en hoorngeschal; paardengetrappel en trompetsignalen klonken door de stad, allerlei vreemdsoortige wagens deden de huizen dreunen; de ramen rammelden door het geschut, dat over de keien voorbijtrok.
En het was nu toch niet zooals eenige jaren achter elkander voorkwam, dat militaire macht was gestuurd, om werkstakers te beletten al te hardhandig of baldadig te worden, maar het scheen wel, alsof er een Oorlog op til was, hoewel een vreedzame krijg, te oordeelen althans naar de gezichten der verschillende krijgslieden. Over het algemeen zag ieder er opgeruimd uit, en bij het weerzien van oude bekenden en vrienden, was het een vroolijk uitroepen: ‘Dag Jan, jij ook hier?’ en aan handen geven geen gebrek. De halve bevolking op de been; jongens gereed om den weg te wijzen aan een officier, die zijn kwartier moest zoeken; een andere, vroeger aangekomen, was reeds onder dak en zat bij de gastvrouw en logées om de koffietafel, of was al onder begeleiding van zijn gastheer op 't pad, om de kwartieren der manschappen op te zoeken, of eenige boodschappen te doen.
Ordonnancen reden af en aan: stafofficieren en kwartiermeesters hadden het druk, en liepen langs de straten in de richting van het stadhuis en de logementen. Op de markt was het schouwspel wel het aardigste. Voor de kerk waren eenige compagnies-karren met blauwe huiven opgesteld: daarnaast de caisson- en andere wagens van een paar bataillons infanterie. Er tegenover kwam een batterij veld-artillerie de voertuigen in rij en gelid zetten. Eén bataillon hield rustig inspectie over de geweren; treinpaarden kwamen er langs, beladen met hun ration hooi en stroo. Eenige marechaussées met hun witte nestels, roode en blauwe huzaren, een rijdende artillerist, allen krioelden door elkander.
| |
| |
Dan zag men weer een ziekenwagen uit een straat komen, en liepen de jongens er op af, om dat nieuwe soort voertuig te bekijken. Eensklaps ontstaat er een opening in de menschenmassa en alle soldaten stellen zich in positie. ‘Wat is er dat voor een?’ vraagt een vrouw aan haren buurman, ‘zeker een hooge!’ 't Is dan ook een generaal, met adjudant, voor wien eerbiedig plaats gemaakt wordt door de militairen onder de toeschouwers; de burgermaatschappij kijkt hem verbaasd aan, en is niet zoo doordrongen van de hooge positie eens generaals, om bij voorbeeld den hoed of de pet voor hem af te nemen; ze vindt de verschijning alleen merkwaardig.
Een gedeelte der troepen is bij de inwoners gehuisvest en de meeste families hebben een landsverdediger onder dak; een ander gedeelte is in zoogenaamde noodkwartieren in een groote school, een kerk en zelfs in een leegstaande villa onder dak gebracht. Deze manschappen zullen zich met een strooleger moeten vergenoegen en zullen hun middageten, en soep niet door een vriendelijke vrouwenhand toebereid vinden, maar hun potje zelf moeten koken, en het nuttigen uit den eetketel, die op den ransel is medegenomen.
Op de sociëteit is het 's middags ook al drukker dan anders, daar worden veel nieuwe kennissen gemaakt, en veel oude vrienden ontmoet. De meeste officieren gaan daarna met hunne nieuwe vrienden mede, en zitten aan den gastvrijen disch bij families, waarvan men nog voor eenige uren het bestaan niet vermoedde. Men is terstond met elkander op streek, als onder oude kennissen, en daar Nederland niet zoo groot is, of iedereen heeft licht overal familie of vrienden, zoo is men weldra met elkanders betrekkingen bekend en spoedig op den meest gezelligen voet. De gast moet alles uitleggen, wat met den aanstaanden vreedzamen oorlog in verband staat; alle wapens met hunne eigenaardigheden worden besproken, en men moet zoowel van het nieuwe geweer, als van het remonte-depôt kunnen vertellen, de Seinpostgeschiedenis en het laatste ongeluk op een der forten worden ingediept; de marketensters der infanterie moeten ook op het tapijt en hiermede natuurlijk de volkskwaal. Gewoonlijk komt dan ook het vooroordeel voor den dag, dat alle soldaten eigenlijk halve dronkaards zijn en ruw als een Kozak uit de verhalen van 't jaar '13. Maar als men dan toch 's avonds bemerkt dat er geen ruzie op straat is, en er geen dronken militairen te zien zijn, dan stijgt gelukkig de Nederlandsche soldaat in de achting der nieuwe vrienden. En zoodra men na het vertrek van den gast, geen pendule of kostbare vaas van den schoorsteen mist, en de gang of de witte muur langs den trap niet bemorst of gekrast zijn, dan vinden zij de officieren ook nog zoo kwaad niet, en herdenken naderhand met genoegen de dagen der inkwartiering. ‘Ja, Mevrouw, wij hebben 't ook goed getroffen, die kapitein van ons, was een nette mensch en zóó beleefd; hij heeft niets bedorven en geen rommel gemaakt op de logeerkamer, en hij is 's morgens zoo stilletjes weggegaan, dat ik en baby er niets van gehoord hebben; en die oppasser was ook zoo'n nette jongen; 't was, geloof ik,
nog een neef van onze Gerritje! Hij kwam hier uit den omtrek, en hij liep zoo zachtjes de trap op; dat was hem zeker zoo geleerd.’
| |
| |
De markt te Enschede.
| |
| |
En nu dan van den oorlog tusschen de Munterschen en de Gelderschen.
In militairen stijl heeten de beide partijen naar de windstreken, gewoonlijk alleen naar de vier hoofdstreken, maar in dit geval zou men ook van N.O. en Z.W. partij kunnen spreken, want zoo als het in ‘die militärischen Vier Jahreszeiten’, gezegd wordt:
Nordwärts zieht ein Corps heran,
Auch aus Süden rückt ein 's an:
Nordkorps kommt zumeist aus West,
Südkorps östlich fühlen lässt-
kunnen die windstreken niet altijd behoorlijk op 't kompas voor de marschroutes gevolgd worden.
Hier had de Zuidpartij het een paar dagen in denzelfden hoek uitgehouden, en was toen met den wind gaan ruimen tot zij in het Westen was. Daarna kwam er in deze metereologie een geheele verwarring, omdat een gedeelte der troepen overliep; het Noordcorps Zuidcorps werd, eindelijk weer van het Zuiden naar het Noorden trok, terwijl er in het Noorden niet veel meer overschoot als een gedeelte der eerste aanvallers uit het Oosten. Het werd dan ook hoe langer hoe moeilijker er een oog op te houden.
De partijen worden van elkander onderscheiden, daar de ééne witte banden heeft om schako of kolbak, om het ‘hoofddeksel.’ - Zeer praktisch! maar de maatregel wekte toch de verontwaardiging op van een oude vrouw, die dat geloop en gekruip door de boschjes niet begreep, en er een officier over aanviel: ‘Ie most oe schamen, is dat loopen en dan net als kleine kinderen met witte banden om oe hoed, - en dat nog wel mannen met snorren.’ Daar de boerinnen in den achterhoek meestal witte mutsen dragen, hebben deze bij een vorige manoeuvre in Overijsel eens groote verwarring gesticht, daar zij in de verte voor de witte-banden-partij waren aangezien. Het vrouwenpersoneel uit Markelo had zich op een begroeiden heuvel, de Hulpe, teruggetrokken, en gaf hierdoor aanleiding dat men reeds een tirailleurlinie ging formeeren en artillerie liet oprukken, toen gelukkig nog bij tijds het misverstand werd opgehelderd.
De N.O. partij, of, om het duidelijk te maken, de Munterschen wilden natuurlijk naar de hoofdplaats der Graafschappers Zutfen, en trokken daarom op Haaksbergen aan, alwaar vermoedelijk de Gelderschen reeds geconcentreerd waren. ‘Maar’, zeide mijn gastheer: ‘de weg naar Zutfen loopt over Hengelo, Goor en Lochem’ en toen de N.O. partij tot tweemaal toe halstarrig over Haaksbergen wilde gaan, en dezen weg steeds bezet vond, kreeg hij ook gelijk en zou men het over Goor probeeren. Maar jawel, nu was de Z.W. partij ook wijs geworden, en ging bij Goor staan. Het was dan ook moeilijk om mijn belangstellenden Twentenaar tevreden te stellen, en hem duidelijk te maken, dat eene zelfde onderstelling niet altijd voor alle dagen is door te zetten, omdat, daar de bataillons der drie verschillende regimenten over de twee partijen verdeeld moesten worden, men in deze manoeuvres, aan de beschikbare terreinen gebonden was, en
| |
| |
Man sich zum Schluss
Irgendwo begegnen muss.
Ook de inkwartiering stelt moeilijke eischen aan den ontwerper der oefeningen, om niet steeds aan dezelfde gemeenten de lasten en de genoegens (!) van de militaire gasten op te leggen.
Den eersten dag liep geheel Enschede zeker uit; de fabrieken gaven vrij af, en alle dorpen uit den omtrek stuurden hunne contingent naar het manoeuvreerterrein. Het werd op den weg naar Usselo hoe langer hoe voller. Infanterie, Cavalerie, Artillerie, Genietroepen met de veldtelegraaf, de wagens der verbandplaats-afdeeling met hun vlaggetjes, daartusschen allerlei voertuigen met inwoners van Enschede en omstreken, die den weg versperden en het geregeld doormarcheeren wel eens bemoeilijkten. Alles trok langzaam voort op den weg naar Haaksbergen, en de vele toeschouwers waren wel eens hinderlijk op het terrein, omdat zij het gezicht belemmerden van de strijdende partijen, en de aanvoerders in de war brachten omtrent de sterkte en de positie der tegenpartij. Op de volgende dagen had men hiervan minder last, en bestond het publiek grootendeels uit de inwoners der omliggende buurtschappen.
Het is voor een oningewijde niet altijd gemakkelijk te begrijpen, wat er gebeurt, en dikwijls kan hij ook bij een medestrijder niet de noodige inlichtingen krijgen, omdat deze zelf niet veel kan zien, of niet te weten komt, welke opdrachten en bevelen er gegeven worden.
Toch zal ik, als getrouw verslaggever en oorlogscorrespondent van Elsevier's maandschrift trachten een eenigszins duidelijk verhaal te geven van het beloop eener manoeuvre.
De terreinen waren de eerste dagen na de vele regens van dezen zomer, zeer nat. Van nature al laag, en op de stafkaart al zoodanig met veel blauwe horizontale strepen gekenmerkt, waren zij op vele plaatsen onbegaanbaar, zelfs voor infanterie. Wanneer de troep die meertjes en plassen zag, hoorde men achter zich: ‘'t Is vandaag weer zwemmen voor alle compagniën.’ De reglementaire bewegingen waren dan ook niet altijd uit te voeren, en men moest, om de menschen geen noodelooze natte beenen te bezorgen wel eens een opmarsch langs een weg uitvoeren, die in oorlogstijd zeker niet zou zijn gevolgd. Toch zijn er nog veel voetbaden genomen, en zeker niet tot genoegen der soldaten, die dan ook met hunne lage schoenen niet zijn uitgerust, om veel door de nattigheid te loopen. Nu de vestingtroepen hunne vetlaarzen hebben gekregen, zullen die misschien ook nog wel eens aan de veldbataillons worden uitgegeven. Deze natte manoeuvres hebben het nut er van aangetoond, en men kan dan in het natte jaargetijde of in de sneeuw, met een geruster geweten den soldaat bij velddienst het bosch in sturen, terwijl hij er nu niet voor geschoeid is.
Volgens de disposities voor den dag der manoeuvres uitgegeven begeven zich alle troepen naar de aangeduide plaats in rendez-vousstelling. Sommige bataillons hebben dan al één of twee uren marsch achter den rug; de compagnieën, die den nacht op bivouak hebben doorgebracht, kunnen wachten
| |
| |
tot de voorhoede is voorbijgetrokken, om hun plaats in de colonne in te nemen. Ieder officier heeft van de onderstelling en de wijze, waarop de colonne geformeerd wordt, een gedrukt papier ontvangen, zoodat dit ook aan de onderofficieren en manschappen kan worden medegedeeld.
Caisson.
Het eerst gaat de cavalerie vooruit, om het terrein te verkennen, en zoo mogelijk de voornemens van de tegenpartij ‘uit te vorschen’; ze moet te weten zien te komen, of de vijand oprukt, terugtrekt, in welke richting en met welke strijdkrachten; zij moet gewichtige punten in het voorgelegen terrein zoo spoedig mogelijk bezetten, b.v. bruggen, waarvan het behoud noodzakelijk is voor den verderen marsch. Officierspatrouilles gaan daartoe vooruit en trachten de vijandelijke troepen ongeveer te naderen en te bespieden; goede terreinkennis, stout rijden en een juiste blik moeten het dan doen; men moet dan als een echte Apache weten te sluipen en te bespieden, en even vlug te paard zijn. Vervolgens gaat de eigenlijke voorhoede van infanterie vooruit, waarbij ook reeds eenige artillerie en eenige genietroepen zijn ingedeeld. Dan komt de hoofdcolonne, waarbij het grootst gedeelte der artillerie en de verbandplaatsafdeeling, en eindelijk de achterhoede met den bagagetrein. Al deze troepen zenden ieder afzonderlijk weder patrouilles en zijtroepen uit, tot dekking der flanken, opdat de hoofdcolonne gerust en ongestoord kan marcheeren en, ingeval een aanval op de flanken geschiedt, deze tijd zal hebben de gevechtsformatie aan te nemen, zonder onverhoeds overvallen te worden. Het komt er op aan, dat de afdeelingen op tijd hun plaats in de colonne innemen, om zoo min mogelijk oponthoud te veroorzaken; er moet zoo geregeld mogelijk gemarcheerd worden, om opstoppingen of te groote ruimten te vermijden. - Zoo luidt de theorie. De praktijk leert echter, dat er onophoudelijk moet halt gemaakt worden, omdat de voorhoede
| |
| |
niet geregeld kan doormarcheeren. Dat gedurig stilstaan is zeer vermoeiend; men kan niet, zien wat er de reden van is, en kan geen overzicht van de handelingen van het geheel verkrijgen. Men staat op één been; de soldaten hangen op het geweer, en als het lang duurt, laat men ze zitten op de bermen van den weg. Daar klinkt het commando ‘Voorwaarts’, ieder gaat weer op zijn plaats, en langzaam gaat men weêr vooruit; - weer ‘halt’, - ooijevaren op één been en zoo maar steeds door, totdat het gevecht begint. De soldaten uit de achterste bataillons zeggen dan: ‘Goddank, daar begint het eindelijk: zouden wij dan vandaag ook eens kunnen meêdoen, of maar weer in tweede linie moeten blijven?’
Bij het omslaan van een hoek krijgt meneindelijk een vrij uitzicht over een gedeelte heide, nog juist bij tijds, om artillerie te zien oprijden, door de plassen heen, dat het een lust is; de stukken worden door de manschappen tegen een heuvel opgetrokken en de bespanningen en voorwagens achteraf meer gedekt opgesteld. Dat is een aardig gezicht voor een milicien, die uit den achterhoek komt, en in het garnizoen geen artillerie te zien krijgt. ‘Rechter stuk. - vuur!’ - ‘Dat gaat goed, maar waar schieten ze nu op?’ Ja, dat kunnen wij hier niet zien, maar wel de commandeerende officier die door zijn binocle zijwaarts staat te kijken. Nu hoort men langzamerhand vooruit ook geweervuur. Een officier van den brigadestaf komt in galop aanzetten. Zouden wij vooruitgaan? Jawel. ‘Opstaan, voorwaarts-marsch!’ De twee voorste-compagniën zullen de tiralleurlinie vormen, richting op het groote den-
Tirailleurs.
| |
| |
nenbosch, en aansluiten links van het derde bataillon, dat reeds in stelling is.
Vooruitgaande soms door plassen of door dennenboschjes komen wij ook langzamerhand in de voorste rijen, als de tiralleurlinie uitgebreid of versterkt moet worden. Het schijnt er reeds duchtig te zijn toegegaan; overal liggen gewonden, en hospitaalsoldaten zijn bezig dezen per brancard naar achteren te brengen, nadat soms een hulpverband is aangelegd; enkele dooden of gewonden hebben meesterlijk hun rol gespeeld, zoodat de boeren, die er om heen staan, er dupe van zijn, en innig medelijden met hen hebben. Daar wordt maar steeds heftig geschoten; salvovuur, vooral uit een dennenbosch links voor ons; daar schijnt het ‘stikvol’ vijanden te zitten, en daar moet het dus op aan. Tusschen den rook door ziet men officieren rijden met witte banden om den arm en gevolgd door een ordonnans met witte vlag. De scheidsrechters!
Wat scheidsrechters zijn?
Een Duitsche schrijver noemt ze de Walküren, die boven de partijen zweven en zegepraal of nederlaag toezenden. In plaats van het mythologische kleed dragen ze nu de gewone uniform met den witten band om den arm. Hunne uitspraken zijn, even als het noodlot, niet af te wenden en onbetwistbaar, en volgens de veroordeelde partij natuurlijk dikwijls geheel verkeerd. Indien een scheidsrechter werkelijk het gevechtsnoodlot wil vervangen, dan moet hij ook goed op zijn tellen passen. In den oorlog beslist het overweldigende vuur uit geweer of kanon, maar in de vredes-manoeuvre? - Wat is dan ‘een vernietigend vuur uit een batterij!’ Deze geeft om de vijf of tien minuten een schot af: men moet zuinig zijn met de munitie. Een kanonnier heeft een vlag geplant; is de roode strook boven, dan wordt artillerie, is de witte strook boven dan wordt de infanterie ‘vernietigd.’ De scheidsrechter heeft nu de zeer delicate zending, uit te maken in hoe verre het vuur uitwerking heeft gedaan. Een sterke cavalerie-patrouille marcheert rustig zijwaarts, ver van alle krijgsgewoel, over de heide, om te trachten om de flanken des vijands heen diens stelling nader te verkennen; zij hoort wel schieten, en ziet ook wel rook in de verte. Daar nadert een scheidsrechter, die den aanvoerder vertelt, dat deze al lang met zijn geheele patrouille is doodgeschoten. ‘Mijnheer, de infanterie achter dien boschrand schiet al een half uur op u; daar is niets meer van u over!’ - en de brave ruiters, die misschien hoopten nu eens leuk de achterhoede des vijands te verrassen en de wagencolonne in de war te brengen, mogen weêr teruggaan.
Een halve compagnie infanterie is op de flank der tiralleurlinies gestuurd, om tegen omtrekkingen te waken. Zij kruipt door alles heen, over sloten en door dennenhout, om te trachten een vrij uitzicht te krijgen. Het geschiet houdt steeds aan; zij gaat nog wat vooruit; er is een stuk weiland, wel wat drassig, tusschen het hout verscholen; maar daar achter zal zij zekerheid kunnen krijgen, dat de flank der aanvallende infanterie behoorlijk gedekt is, en er geen vijandelijke troepen het hun lastig kunnen maken. Vlug vooruit, het weiland overgetrokken, wat natte voeten opgedaan, de sloot over, een wal opgeklouterd, weer door het dennenhout, en jawel, op een twee hon- | |
| |
derd meter heeft men, door een open vak in het bosch, uitzicht op den vijand! ‘Bukken, jongens, voorzichtig! ze hebben ons nog niet gezien, - en goed dekken!’ - De geheele troep en tirailleur, en nu, met standvisier er op los! Wat een leven! en het gepof weerkaatst onder de lage dennen, dat hooren en zien vergaat. Langzamerhand komen de achterblijvers ook, hijgende en in 't zweet huns aanschijns aan. ‘De linie verlengen, - vuur overnemen!’ 't Is een helsch lawaai! geen menschelijke stem of tirailleurfluitje kan zich doen verstaan.
Maar de tegenpartij zoo onverwacht aangevallen wordt ook wakker, en steeds komen er meer troepen tegenover ons. Dat wordt kwaad. - ‘Tamboer, ga eens aan den kapitein der derde compagnie om hulp vragen.’ - Door alle rook heen, ziet de commandant dezer dapperen eensklaps een witte vlag en één der Walküren, die te vergeefs moeite doet zich te doen verstaan. De commandant gaat er op af, en de scheidsrechter vraagt, hoe sterk hij is. ‘Een halve compagnie, kolonel, en versterking is in aantocht.’ - ‘U heeft twee compagniën tegenover u, en uwe geheele compagnie is “vernietigd.” Alles dood! Wilt u dat aan uwen onmiddelijken chef mededeelen en teruggaan?’ Gelukkig klinkt het signaal: ‘Geeft acht! en ophouden met vuren.’ De strijd is geeindigd, en de vijand zal dus ook niet oprukken en over de lijken van die geheel vernietigde halve compagnie kunnen voorwaarts gaan. Dat is tenminste nog een troost, en dat moorddadig gevecht heeft misschien nog geen tien minuten geduurd. Of men ook wat kan beleven, in zulk een korte spanne tijds! En de dappere schaar kan aantreden, en gaat zich verzamelen op den weg bij de anderen. De menschen hebben er werkelijk plezier in gehad en zeggen: ‘Nou, maar, die kerels van het Eerste zijn toch maar niet vooruitgekomen, en, als de derde compagnie maar was opgerukt, dan hadden wij daar best kunnen blijven; 't is gemakkelijk gezegd: “Alles dood!” maar ik lag zoo goed achter een boomstronk gedekt en ik heb die kerels goed op 't vizier gehad, - ze waren er niet gekomen.’ En is het misschien niet gelukkig, dat zij zoo denken en liever niet van teruggaan willen hooren?
Alzoo is er ‘Rust’ en de strijdende partijen leggen zich neder op de plaats, waar zij staan, de geweren aan rotten en het leergoed af.
En om den Generaal Divisie-Commandant, vereenigen zich alle hoofdofficieren, scheidsrechters en commandanten van cavalerie of artillerie. Wat daar verhandeld wordt, krijgt een gewoon verslaggever niet te hooren; dat blijft onder de toehoorders, en komt eerst in extract onder de minderen. Nu worden alle maatregelen besproken door de partij-commandanten genomen, en de verschillende orders en bewegingen, die hiervan het gevolg waren. Ook zal er wel eens ‘Rübenstrategie’ gevoerd worden, en
Mancher der's kaum selbst gedacht,
Hört, dass er es recht gemacht,
Und dass sein Entschluss gelang.
Ik durf echter gerust verzekeren, dat de Generaal niet heeft toegepast de leer:
| |
| |
..... dass Jedermann
Seine Ansicht haben kann,
Doch die seinige allein
Scheint die richt'ge ihm zu sein.
Ieders handeling en verdediging komt daar tot zijn recht.
Onze teekenaar geeft hierbij een getrouwe afbeelding van de groep, die zich om den generaal gevormd heeft; allen afgezeten en de onbescheiden luistervinken op een afstand gehouden.
Enkele vroolijke en praatlustige toeschouwers en dames maken wel eens te veel onrust, en brengen door hun helderen lach de taktische gedachten gang en de strategische oplettendheid der toehoorders in de war, maar een ernstige blik van een roodgekraagden heer, een waarschuwend: St! st! doet hen spoedig verstommen. Ook een marechaussée heeft reeds een strengen blik naar de vroolijke groep geworpen, maar nog niets durven zeggen, omdat ook officieren zich bij het troepje hebben aangesloten.
Bespreking.
En als zich nu de muziek laat hooren, stroomt alles daar naar toe: soldaten, boeren en boerinnen; en zelfs ziet men door de voetknechten eenige galante bewegingen maken, om de schuchtere deerntjes ten dans te noodigen: en als dit niet gelukt, geven zij zelf het voorbeeld van een wals op de heide.
Na de kritiek worden de orders voor den volgenden dag uitgegeven, en kunnen de verschillende troepen naar hun nieuwe kwartieren of naar hun voorposten-bivouak afmarcheeren. De manschappen hebben in dien tijd gerust, cantinières en boeren met hondenkarren, volgeladen met bier, appels en brood, hebben goede zaken gemaakt.
Eenige bataillons zullen alzoo gaan bivouakeeren, en ik stel den vriendelijken lezer, die het geduld heeft gehad, mij tot nu toe te volgen, en ter wille van de schetsen ook de uitlegging heeft willen lezen, voor om mede te gaan
| |
| |
naar het voorpostenbivouak. Nog een marsch van een uur of twee is in het vooruitzicht; dus maar moed gehouden, en de wandelstok ter hand; de dames komen misschien van avond nog wel eens kijken, althans als er niet gedanst wordt.
Op het bivouak aangekomen, wordt men ontvangen door de fouriers en manschappen, die vooruit zijn gezonden met de compagnies-karren. Achter eenige dennenboomen ziet men reeds den rook van de kookgaten. Een groote hoop stroo en wollen dekens duiden aan, dat er gelegenheid zal zijn om heerlijk uit te rusten na den vermoeienden marsch. De ruimte, overgelaten tusschen de rijen tenten, die nu niet zoo netjes gericht staan als te Milligen of Zeist, maar meer naar den aard van het terrein zijn opgesteld, worden de straten genoemd. Hier worden de geweren aan rotten gezet, het leergoed afgehangen, de soldaten in groepen van 10 of 12 man over de tenten verdeeld, de wacht gecommandeerd en posten uitgezet! De tenten worden in gereedheid gebracht door het stroo uit te spreiden en de ransels als hoofdkussen in de rondte te leggen. De geweren worden schoongemaakt, de kleederen uitgeklopt en afgeborsteld, de keteltjes naar de keuken gebracht. Ook de officierstenten moeten in orde gebracht worden: op de dikke bosschen stroo ligt een gedeelte der kleeding; aan den paal, den Standaard-Jan, hangt schako, sabel, mantel en binocle. Een koffertje staat open en de bewoner is bezig in een blikken waterbakje zijn toilet te maken, totdat op een schel gefluit zijn oppasser komt, om ook orde in dezen wigwam te brengen. Veel toilet wordt er niet gemaakt; zoo loopt er één rond op leeren pantoffels en in chamber-cloak (bournous) een vriend zoeken, die een flesch fijnen middagdrank bij zich zou hebben.
Er heerscht een aardige drukte en schijnbare verwarring, waarvan een vreemdeling zou zeggen: hoe komt alles nog terecht.
Standaard-Jan.
Op het signaal ‘Eten halen’ gaan de manschappen naar de keukens en ontvangen daar in een groote ketel de goed toebereide volksspijs: hutspot, knolletjes of boerenkool, met geconserveerd vleesch, - warme kost, die zich goed laat smaken. Om deze zesmansketels neêrgehurkt krijgt ieder zijn portie in zijn eetketeltje. Dit zelfde maal moet ook voor de H.H. officieren voldoende zijn; een restauratie met table d'hôte is er niet in de buurt, en gezeten op een koffertje met den ketel warme hutspot in 't midden, wordt van een tinnen of aarden bord en met een tinnen lepel de goed smakende kost genuttigd. De eenige luxe, die men zich kan veroorloven, is het genot van een flesch bier uit de zoogenaamde cantine door den aannemer van drink- en wasch- | |
| |
water tijdelijk opgeslagen. En wat dit leven aangenaam maakt, is juist, dat Zigeuner-bestaan; het leven in de frissche lucht onder den blooten hemel zonder veel zorgen met gezonde en trouwens tijdelijke vermoeienissen. Wellicht is dit nog een herinnering aan onze voorouders uit den steentijd, die in ons voortleeft; men neemt er genoegen mede zijn behoeften tot het hoogst noodige te beperken, en wordt tevens vindingrijk als Robinson Crusoë.
Diner op 't bivouak.
Eene compagnie zal veldwachten moeten uitzetten, en zoodra de maaltijd is genuttigd, marcheeren de daarvoor bestemde detachementen af om den nacht in 't vrije veld door te brengen. Misschien werpt er nog wel menigeen een teederen blik op het stroo en de dekens in de tenten bij het vooruitzicht, om zonder die verwarmende zaken in de heide te gaan liggen, en de gedachte
| |
| |
alleen van uitverkoren te zijn om de kameraden te bewaken, opdat hun slaap niet verstoord worde, en bij eenigen vijandigen aanval de eerste te zijn om die af te slaan, is wellicht niet voldoende, ten einde dit gemis aan een welverdiende rust te vergoeden. Maar een nacht op de heide heeft ook zijn eigenaardige bekoorlijkheden. De zonsondergang en daarna de nacht onder een prachtigen sterrenhemel, de sterk ruikende gagel en dennenbosschen en, als 't niet te koud is, 's morgens misschien een prachtige zonsopgang. Zij kunnen iemand, die er gevoel voor heeft wel eenigszins met zijn nachtwake verzoenen. Daarbij het vreemde van den toestand. Alles is doodstil; men hoort in de verte het blaffen van een hond, of de klok van den naburigen kerktoren; een nachtvogel verbreekt slechts de stilte, en dan staat men maar te loeren naar een zelfde richting, een spoorwegovergang, waar zich tegen de lucht misschien een vijandelijke patrouille zou kunnen afteekenen; - of men houdt een weg in 't oog, die naar de vermoedelijke standplaats van de vijandelijke veldwachten loopt, en men is gerust dat tusschen de hoofdwegen geen mensch kan doorsluipen, omdat alles onder water staat; of er is zulk een dicht begroeid dennenbosch, dat zelfs een roodhuid er niet gemakkelijk door zou sluipen.
Op de standplaats voor de veldwachten aangegeven heeft men van eenige omgehakte dennen een soort van beschutting kunnen maken, die de rustende manschappen tegen den wind beveiligt; eenige bosschen stroo verhinderen het optrekken van de vochtigheid, en geven een geschikte ligplaats onder het dennenafdak. Vuur mag er niet aangemaakt en alleen de pijp worden aangestoken.
Op post.
De commandant der wacht heeft alle posten uitgezet en zich nog bij de schemering kunnen overtuigen, dat de hem aangewezen terreinstrook behoorlijk kan geobserveerd worden; de patrouilles gaan geregeld weg en melden, dat er van den vijand niets te bespeuren valt. Hij kan nu zijn dievenlantaarn aansteken, en zich zetten aan 't schrijven van het eerste veldwachtrapport.
De officieren hebben zich intusschen vereenigd in een der tenten, waar men op stroo of op een kist een plaatsje zoekt; warm water uit een eetketel, cognac door den een of ander medegebracht, met een glas of kom - alle bestanddeelen aanwezig, om een gezelligen ‘boom op te zetten’ en sterke stukken te vertellen. Hier wordt de serenade afgewacht, waartoe de particuliere kapel van de flankeurcompagnie vergunning heeft gevraagd. Een dwarsfluit, een pijper en twee trommen, waarvan de ééne ontspannen is, en door er met een lepel op te slaan de groote trom nabootst. Boem! boem! Daar begint eerst
| |
| |
een marsch, terwijl de omstaanden er hunne stemmen ook bijvoegen; nog een marsch, en daarna het fraaie lied: ‘O! moeder, onze kraai is dood!’ een lied, dat bij deze manoeuvre, hoe diep melancholiek de woorden ook zijn, toch bij vermoeiende marschen een opgewekte stemming deed bewaren, en juist door de heerlijke melodie meer krachten gaf aan hen, die er over dachten achter te blijven: een lied even dierbaar aan onze flankeurs als de Hohenfriedberger marsch aan het Pruisische Curassier-Regiment ‘Königin.’ - Een algemeen hoera! eindigt deze voorstelling, en onder de toonen van een nieuwen marsch gaat de optocht verder het kamp door, om eindelijk in de tenten te verdwijnen.
O! moeder, onze kraai is dood!
En tegen dat de taptoe geblazen wordt, heerscht er overal rust en stilte, slechts afgebroken door een enkelen slaper, die een houtzagerij nabootst, of door een luid gesprek, veroorzaakt door een ongelukkige, die genoodzaakt is een nachtwandeling te maken en nog slaapdronken over de tentlijntjes struikelt, waardoor de bewoner ontwaakt en verschrikt opspringt. - ‘Wat is er, alarm?’ - Zeker de Commandant der compagnie, waarvan een gedeelte op veldwacht is, en die zich voor zijn inslapen over mogelijke vijandelijke aanvallen heeft ongerust gemaakt.
Als 's morgens de reveille geblazen wordt, is reeds het grootste gedeelte der manschappen op de been, en vindt men ze bezig met hun uitrusting in orde te maken, opdat er bij de inspectie niets aan 't geweer zal mankeeren. Wanneer het weder droog is geweest, dan kunnen de lakensche kleederen ook weder in orde gemaakt zijn; even zoo kan behoorlijk voor het schoeisel en de sokken gezorgd worden. Alle manschappen weten althans, hoe zij te handelen hebben, en hun is in urenlange theorieën geleerd, welke maatregelen een goed soldaat nemen moet om slagvaardig te blijven, zoowel met zijn geweer als met zijne onderdanen, de voeten. Het is dan ook geen te harde straf om iemand, die zijn voeten heeft doorgeloopen, eenige nachten politiekamer of provoost te geven. De praktijk moet hier de kroon zetten op alle uren theorie.
Eerst wat warme koffie, waarmede een korporaal in een groote ketel komt aandragen, en eindelijk heerlijke soep, genoten in de frissche morgenlucht vol heide- en dennengeur maakt een ieder bekwaam, om nieuwe vermoeienissen
| |
| |
te doorstaan en geschikt om weder lauweren te plukken op 't manoeuvreerterrein. Ook de speciale correspondent-teekenaar heeft in de tent op 't stroo overnacht, en is reeds met zijn schetsboek aan 't wandelen. 't Is dan ook een tafereel vol leven en beweging, met steeds afwisselende aardige groepen en standjes; een zigeunerkamp, waarover zich een ouderwetsche kapitein van politie uit Milligen zeker zou ergeren, en orde is er niet in te brengen, want in groote haast moeten alle tenten opgerold, en weêr voor een volgenden nacht, eenige uren verder gebracht worden.
En de bataillons, die in een stad of dorp zijn ingekwartierd, hebben het meestal slechter gehad. Het logies met vijftien man in een groote schuur en de maaltijd door den bewoner gegeven, zijn in den regel niet zoo goed als de tent en de voeding der Intendance. De officieren kunnen het echter beter treffen, wanneer het lot hun gunstig is, en een buitenplaats hun wordt aangewezen, waar men gastvrij ontvangen wordt. Maar veelal wordt de tent en het frissche stroo verkozen boven een boerenbedsteê met vunzige dekens en muizen onder den stroozak. Voor de steden is de inkwartiering, vooral als de muziek en de staf er bij is, een feest. Vraag maar aan het damespersoneel, of er niet genoten is van de dansmuziek. En dan wordt alle vermoeienis vergeten, en de uren marscheeren en uren te paard doen niets af aan de ‘Schneidigkeit’, om te dansen. En de dames, die er zich reeds maanden voorùit op verheugd hebben, kunnen niet begrijpen, dat de muziekanten ook moede zijn en naar rust verlangen, als de pret reeds om half twaalf gedaan is.
Morgenkoffie.
Zoo nadert de ontknooping van deze militaire oefeningen! De laatste groote manoeuvre en de parade zullen dit ‘gezellig samenzijn’ besluiten. De groote bataille is gelijk aan de andere gevechten, behalve dat de tegenpartij gemarkeerd is door vlaggen, en dat het grootste gedeelte der manoeuvreerende troepen aan ééne zijde vereenigd is. 't Is ook een weinig een bataille op effect, waarbij vooral het in het vuur brengen van een groote massa troepen het hoofddoel was. 't Geheel gaf een mooi gezicht toen de bataillons een reeks heuvels afdaalden en langzamerhand over een uitgebreide linie tegen Rijssen oprukten. De slag is zeer moorddadig geweest, en er bleven veel dooden en
| |
| |
gewonden op 't slagveld. Het vuur van beide partijen was ‘moorddadig, verpletterend en alles vernietigend.’
De parade was schoon om te zien. Op een uitgestrekt heideveld waren de troepen langs drie zijden opgesteld, en gedeeltelijk op eenige heuvels, vanwaar men een goed uitzicht had op 't geheel. Veel toeschouwers, te voet en met rijtuig, hebben van 't militaire schouwspel genoten. De Generaal, die voor dezen dag de witte pluim had opgezet, heeft nu al zijn troepen, ruim 6200 man, vereenigd, rijdt in korten galop de gelederen langs, waarna het defileeren de slotscène is. Men roept elkander nog een ‘tot ziens’ toe, en, met volle muziek, de vaandels ontplooid, de bereden wapens in draf en galop, wordt voor den divisie-commandant gedefileerd en gaat men daarna naar het laatste kwartier.
Eene dagorder van den Generaal, waarin den troepen zijne tevredenheid betuigd wordt over hunne houding en gedrag gedurende de manoeuvres, en een ieder wordt aangespoord zich verder ook voor zijn taak te blijven bekwamen, als het Vaderland ons noodig heeft, en eindigende met een ‘Leve de Koning,’ wordt door allen met een driewerf ‘Hoera!’ beantwoord.
En deze laatste avond wordt nog gezellig onder elkander doorgebracht, hetzij in de boerenherberg of op de dansvloer met Twenthes jongedochterenschaar. Den volgenden morgen gaat men per trein of te voet naar het garnizoen terug, over het algemeen tevreden, dat men weer naar huis kan, en toch ook voldaan over deze oefeningen.
Tirailleurlinie.
|
|