Elckerlijc
(1985)–Anoniem Elckerlijc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina vii]
| |
InleidingDe tekst van Den Spyeghel der Salicheyt van Elckerlijc is ons overgeleverd in drie drukken, waarvan telkens slechts één exemplaar is bewaard, en in één handschrift. De oudste druk verscheen te Delft bij Chr. Snellaert ca 1496. Het exemplaar is onvolledig. Benevens het titelblad ontbreken nog drie andere bladenGa naar voetnoot1.. Een tweede druk (Antwerpen, Govaert Bac) wordt ca 1501 gedateerd. Hier ontbreekt het laatste bladGa naar voetnoot2.. Enkel de derde druk (Antwerpen, W. Vorsterman, ca 1525) bevat een vrijwel volledige tekst en wordt dan ook als grondslag bij een uitgave gebruiktGa naar voetnoot3.. Van belang is verder nog een handschrift uit de laatste jaren van de 16de eeuw, waarin een afschrift van Elckerlijc voorkomt. Hoewel de taal sterk verjongd werd, is het voor de overlevering van de tekst niet zonder betekenis. Het gaat waarschijnlijk terug op een oudere druk die verloren is gegaanGa naar voetnoot4.. De vier teksten | |
[pagina viii]
| |
vertonen een aantal grotere en kleinere afwijkingen die er schijnen op te wijzen dat er een verwantschap bestaat tussen de druk van W. Vorsterman en die van Govaert Bac en, zij het in mindere mate, tussen het handschrift en de druk van Chr. SnellaertGa naar voetnoot5.. De volledige titel van Elckerlijc luidt in de druk van W. Vorsterman: Den Spyeghel der Salicheyt van Elckerlijc - Hoe dat elckerlijc mensche wert ghedaecht Gode rekeninghe te doen. Het stuk is dus een ‘Spiegel’, een didactisch geschrift, waarin ons, ‘in den maniere van eenen speele ofte esbatemente’, wordt vertoond hoe ‘Elckerlijc’, dit is ieder mens, meer bepaald de zondige mens, tot de ‘salicheyt’ kan komen, wanneer hij vóór God wordt gedaagd om rekenschap af te leggen over zijn daden. Afgezien van God en ‘die ynghel’, die respectievelijk enkel aan het begin en het slot optreden, komen in Elckerlijc slechts allegorische personages voor: de Dood, die door God wordt uitgezonden om ‘Elckerlijc’ te waarschuwen dat hij een ‘pelgrimagie’Ga naar voetnoot6. moet ondernemen ‘die niemant ter werelt en mach verbi’; ‘Gheselscap’, ‘Maghe’ en ‘Neve’Ga naar voetnoot7. en ‘tGoet’, die weigeren met ‘Elckerlijc’ mee te gaan; en de ‘Duecht’ van ‘Elckerlijc’, die te zwak is om hem te vergezellen op diens ‘langhe vaert’ en hem brengt bij haar zuster ‘Kennisse’, het berouwvol zelf-inzicht. Deze verwijst de rouwmoedige ‘Elckerlijc’ naar ‘Biechte’, die woont ‘int Huys der Salicheyden’. Wanneer ‘Elckerlijc’ zijn ‘penitencie’ heeft volbracht, wordt zijn | |
[pagina ix]
| |
‘Duecht’ weer gezond en komen zijn natuurlijke vermogens, ‘Wijsheyt’ of ‘Vroetscap’, - de alledaagse levenswijsheid, - ‘Cracht’, ‘Schoonheyt’ en ‘Vijf Sinnen’Ga naar voetnoot8., - het verstand, - die nu bovennatuurlijke betekenis hebben gekregen, opnieuw bij hem. Hij maakt zijn testament en ontvangt de laatste sacramenten. Bij het graf zullen achtereenvolgens ‘Schoonheyt’, ‘Cracht’, ‘Vroetscap’, ‘Vijf Sinnen’ en ten slotte ook ‘Kennisse’ hem verlaten en enkel zijn ‘Duecht’ zal hem voor de rechterstoel van God terzijde staan. Hiermee hebben wij dan reeds de algemene gang van de handeling aangegeven. Ze evolueert sober en zonder overbodige verwikkelingen naar de ontknoping. Van centrale betekenis is de inkeer van ‘Elckerlijc’ die, in de steek gelaten door ‘Gheselscap’, ‘Maghe’ en ‘Neve’, en ‘tGoet’, tot het inzicht komt dat vrienden, familieleden en stoffelijk bezit de mens van geen nut zijn in het aanschijn van de dood. Ten einde raad wendt ‘Elckerlijc’ zich tot zijn ‘Duecht’, die echter te ziek is om met hem mee te gaan. Wij vernemen dan verder in het stuk hoe deze, door het berouw en de genademiddelen van de Kerk terug gezond geworden, hem alleen voor de Opperste Heer zal bijstaan. De les wordt ons voorgehouden, niet als een dor en nadrukkelijk betoog, maar in dramatische uitbeelding, waaruit ze als het ware vanzelf voortvloeit en ons dan ook veel directer aanspreekt. Kunnen wij de auteur van Elckerlijc geen groot ‘dichter’ noemen - hiervoor beantwoordt zijn vers niet voldoende aan het vormgevoel van de moderne lezer - hij was ongetwijfeld een groot kunstenaar. Wijzen wij hier slechts terloops op zijn zin voor het dramatische en op de evenwichtige structuur van het geheel; op de voortreffelijk- | |
[pagina x]
| |
heid van de dialoog ook, met tal van schilderachtige uitdrukkingen aan de levende volkstaal ontleend; op de vrij zuivere taal, waarin de rederijkersomschrijvingen en stop-lappen slechts zelden storend zijn; op het kunstig aanbrengen van strofische vormen - een refrein en twee rondelen - en op het ontbreken van zuiver rijmtechnische virtuositeiten die zoveel rederijkersprodukten ongenietbaar maken. Hij stijgt ook uit boven zijn tijd door zijn visie van de dood die niets heeft van het krampachtige en griezelige dat juist zo typisch is voor de Late MiddeleeuwenGa naar voetnoot9.. Zijn grootste verdienste ligt echter in zijn behandeling van de personages, die geen koude abstracties zijn gebleven, maar voldoende werden geïndividualiseerd om de toeschouwer te kunnen boeien zonder daarbij iets van hun algemeen geldende betekenis te verliezen. Dit maakt Elckerlijc tot het meesterwerk in het genre en verklaart zijn blijvende bijval bij het modern toneelpubliekGa naar voetnoot10.. | |
DateringDe Spyeghel der Salicheyt van Elckerlijc werd in het Latijn bewerkt door Chr. Ischyrius onder de titel Homvlvs Petri Diesthemii, Comoedia in primis lepida et pia, in rem Christiani hominis adprime faciens, An(t)uerpie quondam in publico ciuitatum Brabanticarum conuentu uulgariter acta, palmamque adeptaGa naar voetnoot11., waaruit wij vernemen dat de auteur van het Nederlandse stuk een zekere van Diest is en het spel ‘eertijds’ opgevoerd | |
[pagina xi]
| |
werd te Antwerpen op een bijeenkomst van Brabantse Kamers en er de eerste prijs won. De laatste bijzonderheid zou een interessante aanwijzing kunnen zijn voor de datering. Jammer genoeg weten wij niets over een ‘Landjuweel’ dat in het laatste kwart van de 15de eeuw te Antwerpen zou hebben plaats gehad. Het bekende Rederijkersfeest van 1496 schijnt hier niet in aanmerking te kunnen komen: vooreerst was het geen bijeenkomst van Brabantse Kamers, ook verenigingen uit Vlaanderen, Holland en Zeeland namen er aan deel; bovendien blijkt uit de tekst van Elckerlijc nergens dat het stuk geschreven werd als een antwoord op de ‘vrage’: ‘Welc het meeste misterie ende wonderlycste werc was dat God oyt dede tot des menschen salicheyt’; tenslotte kan het spel moeilijk met het oog op een wedstrijd uit 1496 vervaardigd zijn, aangezien de oudste druk die wij bezitten uit ca 1496 dagtekent en daarbij nog zo corrupt is dat de oorspronkelijke tekst vermoedelijk verscheidene jaren vroeger werd geschrevenGa naar voetnoot12.. | |
AuteurschapBij het identificeren van Petrus van Diest staan wij eveneens voor moeilijkheden. H. Logeman heeft het auteurschap van de kartuizer Petrus Dorlandus (1451-1507), vicarius van het klooster te Zelem bij Diest, verdedigdGa naar voetnoot13., maar L. Willems heeft hiertegen belangrijke bezwaren ingebrachtGa naar voetnoot14.. J. van Mierlo heeft die trachten te weerleggen en herhaaldelijk betoogd dat Petrus Dorlandus wel als de schrijver van het stuk beschouwd moet worden. Het voornaamste argument ligt volgens hem in de omstandigheid dat Elckerlijc het werk moet zijn van een onderlegd theoloog, wat Petrus Dorlandus ongetwijfeld is geweestGa naar voetnoot15.. Hiertegenover staat echter | |
[pagina xii]
| |
dat Petrus Dorlandus nooit Petrus Diesthemius wordt genoemd en dat de lijst Opuscula edita venerabili patro Petro Dorlando ordinis carthusiensis, waarschijnlijk door Andries van Amsterdam opgemaakt, naast de Latijnse werken, enkel ‘quaedam alia in lingua nostra vernacula ad quasdam religiosas feminas’Ga naar voetnoot16. bevat, wat het geval is voor de teruggevonden Levens van Sint Anna en van Sint JozefGa naar voetnoot17., maar niet voor de Spyeghel der Salicheyt, die zeker met het oog op een ruimer publiek werd geschreven. | |
Elckerlijc en EverymanDe omstandigheid dat Elckerlijc opgevoerd werd op een ‘Landjuweel’ is reeds een aanwijzing dat het Nederlandse spel oorspronkelijk is en het Engelse Everyman een vertaling. Dat beide stukken zouden teruggaan op een zelfde Latijns of Frans origineel is onwaarschijnlijk. Afgezien van het feit dat een dergelijk Latijns of Frans spel onbekend is, wijst de zeer nauwe overeenkomst van beide teksten er op dat het ene stuk een vertaling moet zijn van het andere. | |
[pagina xiii]
| |
De vraag naar de prioriteit tussen Elckerlijc en Everyman werd voor het eerst gesteld door G. Kalff in 1890. Zonder aan deze kwestie een eigenlijk onderzoek te wijden, gaf hij als zijn mening te kennen dat het Engelse stuk waarschijnlijk een vertaling was van het NederlandseGa naar voetnoot18.. In 1892 publiceerde H. Logeman een parallel-uitgave van beide teksten en trachtte het bewijs te leveren dat het Nederlandse spel oorspronkelijk wasGa naar voetnoot19.. In 1897 echter bezorgde K.H. de Raaf een kritische uitgave van Elckerlijc waarin hij de prioriteit van Everyman verdedigdeGa naar voetnoot20.. Hij slaagde er evenwel niet in H. Logeman te overtuigen, die in 1902 aan deze vraag een nieuw onderzoek wijddeGa naar voetnoot21.. Hierop volgde in 1903 een bijdrage van K.H. de Raaf, op wie de bewijsvoering van H. Logeman evenmin indruk had gemaaktGa naar voetnoot22.. Daarna komen dan weer geleerden aan het woord die telkens met nieuwe, nu eens meer, dan weer minder overtuigende argumenten de prioriteit van Elckerlijc hebben verdedigd: J.M. ManlyGa naar voetnoot23. en F.A. WoodGa naar voetnoot24. in 1910, L. WillemsGa naar voetnoot25. in 1934, E.R. TiggGa naar voetnoot26. in 1939 en R.W. ZandvoortGa naar voetnoot27. in 1941. Stippen wij nog aan dat K.H. de RaafGa naar voetnoot28. in 1934 had verklaard niet langer een voorstander van Everyman te zijn en J. van Mierlo, de bekende specialist van onze Middelnederlandse letterkunde, herhaaldelijk voor de prioriteit van Elckerlijc opgekomen was. Het heeft dan ook heel wat verwondering gewekt toen H. de | |
[pagina xiv]
| |
Vocht in 1947 een uitvoerige studie publiceerde over Every-man, waarin met bijzondere nadruk de oorspronkelijkheid van het Engelse stuk werd verdedigdGa naar voetnoot29.. H. de Vocht meent aan Everyman de prioriteit te kunnen toekennen omdat het stuk beter zou beantwoorden aan het doel van een moraliteit: de toehoorders stichten en onderwijzen, terwijl de belangstelling van de ‘vertaler’ in de eerste plaats zou gegaan zijn naar de mooie literaire vorm. Dit zou hem er toe geleid hebben de inhoud te verwaarlozen en Elckerlijc zou dan ook allerlei theologische onjuistheden bevatten. Na eerst een zekere instemming te hebben gevondenGa naar voetnoot30., werd het werk van H. de Vocht door H.J.E. EndepolsGa naar voetnoot31., R.W. ZandvoortGa naar voetnoot32. en vooral J. van MierloGa naar voetnoot33. zeer streng beoordeeld. Ten slotte heeft deze laatste de prioriteitsvraag opnieuw onderzocht in twee uitgebreide publikaties, waarin niet enkel de tekortkomingen in het werk van H. de Vocht scherp op de korrel werden genomen, maar ook een belangrijke bijdrage werd geleverd ten voordele van de oorspronkelijkheid van Elckerlijc, die sterker dan vroeger is komen vast te staanGa naar voetnoot34.. Van al de bewijzen die voor de prioriteit van het Nederlandse spel zijn aangevoerd, is ongetwijfeld het betoog van E.R. Tigg, dat steunt op de vergelijking tussen de rijmschema's en de rijmparen in beide stukken, het meest overtuigend. J. van Mierlo heeft de bewijsvoering van de Engelse geleerde weer opgenomen en op merkwaardige wijze aangevuld. Hij toont verder aan dat H. de Vocht de draagwijdte van het betoog van E.R. Tigg niet heeft begrepen. De bewering als zou Elckerlijc minder juist in de leer zijn dan Every-man wordt eveneens door J. van Mierlo afgewezen, die tot het besluit komt dat de dichter van Elckerlijc, afgezien van enkele plaatsen waar hij minder gelukkig of nauwkeurig was in zijn formuleringen of de duidelijkheid aan de literai- | |
[pagina xv]
| |
re vorm opofferde, theologisch betrouwbaarder is dan de Engelse vertaler, die de druk van W. Vorsterman zou hebben gebruiktGa naar voetnoot35.. | |
BewerkingenHet Nederlandse spel is niet enkel het voorbeeld geweest van het Engelse Everyman, maar ook van de Latijnse Homulus van Chr. Ischyrius, die op zijn beurt het uitgangspunt is geworden van alle verdere bewerkingen: het verdienstelijke Latijnse schooldrama Hecastus van G. Macropedius (ca 1475-1558), opgevoerd te Utrecht door de leerlingen van de Hiëronymusschool in 1538 en het volgend jaar voor het eerst gedruktGa naar voetnoot36.; Der sünden loin ist der Toid van de Keulse drukker J. van Gennep (1540), die ook de tekst van Elckerlijc en Hecastus heeft gebruiktGa naar voetnoot37.; de Mercator (1540) van Th. NaogeorgusGa naar voetnoot38. en De Düdesche Schlömer (1584) van J. StrickerGa naar voetnoot39.. Van de moderne bewerkingen vermelden wij hier enkel die van Hugo von Hofmannsthal, Jedermann, Das Spiel vom Sterben des reichen Mannes, in 1911 voltooid en datzelfde jaar reeds te Berlijn door Max Reinhardt opgevoerd, maar vooral beroemd geworden door de vertoningen voor de Dom te Salzburg van 1920 af. Dat de oorspronkelijke tekst van Elckerlijc echter niet ‘bewerkt’ dient te worden om een modern to- | |
[pagina xvi]
| |
neelpubliek te kunnen boeien, bewezen de talrijke opvoeringen uit de laatste jaren, die telkens weer de voortreffelijke dramatische kwaliteiten lieten blijken van een werk dat tot de Wereldliteratuur kan worden gerekendGa naar voetnoot40.. |
|