oplichterij geen Elsschot, of misschien Bordewijk is, dan moet ik me wel heel erg vergissen, dacht ik toen ik het las.
Ik vergiste me, want het verhaal van Reisel heeft absoluut niets met de wereld van Lijmen of Het been te maken. Dat het zo begint, is vooral een technische kwestie: de niet bestaande Becker wordt min of meer toevallig een trait d'union tussen de jonge mevrouw Andersen, die zich na het pijnlijk verlies van haar man vestigt als advocaat en procureur, en een man die ze nog uit haar jeugd kent, Adriaan Karton. Als Emy Andersen en Adriaan Karton elkaar eenmaal weer ontmoet hebben, ontspint zich een sfeervolle, vreemde en uiteindelijk trieste liefdesgeschiedenis, die zorgvuldig wordt opgebouwd en op klassieke wijze wordt afgewikkeld alsof de schrijfster op dezelfde manier van liefde voor haar personages vervuld is geraakt als Emy Andersen voor de ongrijpbare Karton.
Wie een verhaal vertelt, en niet, zoals tegenwoordig maar al te zeer gebruikelijk dreigt te worden, verslag doet van de ervaringen die hijzelf in zijn jeugd heeft opgedaan, moet een samenhang tussen heel verschillende gebeurtenissen aanbrengen en daartoe heeft hij kunstgrepen nodig. Hoe minder die als artificieel in het oog springen - het beruchte toeval uit de slechte roman - des te meer heeft de lezer deel aan de lotgevallen van de protagonisten. Hoewel Wanda Reisel er niet altijd in slaagt het toevallige te integreren in het handelingsverloop, weet ze wel het laatste te bereiken: je begint te lezen en raakt geboeid, tot de laatste treurige scène van de koele meren des doods.
De kern van de roman is eenvoudig: de jonge advocate Emy Andersen heeft als kind gewoond in een gegoede buurt waar ook de familie Karton was binnengedrongen. Buitenbeentjes waren het, die Kartons, omgeven door een enigszins penose-achtige sfeer. Emy heeft haar leven lang een foto bewaard waarop zij op een wat vreemde wijze met Adriaan verenigd is: zíj heeft zich verkleed als bruidegom, híj is de bruid.
Nadat Emy Adriaan in zijn volwassen bestaan heeft teruggevonden doet zij pogingen het contact met hem te vernieuwen, zij, zoals subtiel wordt aangegeven, met sterke herinneringen aan haar jeugd, hij, opgenomen in een wereld die daarvan heel ver verwijderd is: steeds duidelijker blijkt dat Adriaan een uiterst louche leven leidt, in bordelen, als gigolo. Hij houdt de mooie schijn op door zich voor te doen als kunstschilder. De prachtige paardestaart die hem siert, typeert hem voor de lezer in één woord als een licht weerzinwekkend