Droom en Daad. Jaargang 4
(1926)– [tijdschrift] Droom en Daad– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 362]
| |
Franciscus van Assisi
| |
[pagina 363]
| |
armoedige stadje aan, met zijn nauwe trappenstraatjes, zijn kleine poortjes, waarin de kinderen spelen, en met zijn vele kerken. Op het kleine marktplein ligt een oude Minervatempel, die door de Romeinen gebouwd en prachtig bewaard gebleven is. In dit Assisi dan is in 1182 Franciscus geboren, in 1226 is hij hier gestorven,
luca della robbia
Franciscus, die twee jaar na zijn dood reeds heilig verklaard is. Franciscus is een van die menschen geweest, die na een tijd van leven voor zijn eigen plezier, plotseling zich heeft afgewend van het oude leven en iets nieuws is gaan zoeken. Dat wordt van Augustinus verteld en van Luther en nog van heel veel anderen. Hoe is dit te verklaren? | |
[pagina 364]
| |
Het leven voor eigen genot is ontzettend leeg. Een poosje lijkt het aantrekkelijk.... net precies te kunnen doen wat men nu het liefst zou willen doen, nooit te moèten, wat kan aanlokkelijker zijn? Maar toch voelen we wel, als we 't zoo stellen, dat het niet zoo prettig is als het lijkt. Wie kan doen wat hij wil, moet wel heel sterk zijn om het goede te doen. Wie vrij is van uiterlijken
een van assisi's poortjes
dwang moet wel heel sterk door innerlijke banden gebonden worden! Die moet zichzelf volkomen in bezit hebben. Maar er zijn zulke menschen. Ook bij hen komt het niet ineens en zonder strijd, maar langzaam, door ontwikkeling. Zoo was Franciscus, die eerst als al die anderen een genoegelijk leven leefde, van plezier en uitgaan, en jolige feesten en toen daarvan de innerlijke onbevredigdheid voelde, en neerslachtig werd omdat het alles zoo leeg en zoo hol was. Vroeger had hij het goede van het leven gezien en genoten, hij had zich niet geschaamd groote sommen geld weg te smijten voor zijn eigen plezier. Maar hij had ook in een opwelling van medelijden zijn heele beurs aan een armen bedelaar weggeschonken, hard en ongevoelig was hij nooit geweest. Meer en meer was echter het leed dat hij aan alle zijden om zich heen zag, hem gaan drukken. Er was zooveel | |
[pagina 365]
| |
ellende in de wereld bij mensch en dier, zooveel leed dat niet te verhelpen valt, zooveel pijn, die alléén moet worden gedragen. Is dat alles niet vreeselijk en wanhopig? En Franciscus zoekt naar een verzoening tusschen die twee gevoelens en vindt die in het geloof, dat God de wereld heeft geschapen en doet voortbestaan en dat alles wat erin is, goed en kwaad, komt van God. Ook het
een oud straatje in assisi
kwaad. Juist het kwaad, dat, daar het van God komt, goed moet zijn. ‘God is mijn alles, in alles moet ik Gods' hand zien en al wat mij overkomt moet ik trachten te zien in Zijn licht’, zoo sprak hij. En dan gaat hij een nieuwen weg. Den weg der zelfvernedering en der armoede. Hij ontdoet zich van alles wat hij heeft, ‘niets mag staan tusschen mij en God’, zegt hij. Hoe minder een mensch heeft, des te minder wordt hij afgetrokken van het hoogste. Zelfvernedering in den waren zin des woords, want hij vraagt nooit eerbetoon of roem, hij doet altijd weer van dat alles | |
[pagina 366]
| |
willig afstand. Hij wil inderdaad de minste van allen zijn en dat is niet maar een houding die hij aanneemt, zooals zooveel menschen hebben gedaan, maar hij is er aan trouw gebleven tot het einde toe. Dat is in hem het mooie. Ieder die zijn beeld aanziet, zooals de kunstenaar Luca della Robbia dat heeft gemaakt, het aangrijpende beeld, dat nu staat in de cel waar hij gestorven is,
boven assisi. schapen bij den ouden etruscischen muur
die komt onder den indruk van deze gedachte. Deze Franciscus heeft alles gegeven, alles afgestaan, daar staat hij met zijn lijdende trekken, met zijn lijdershanden en met het kruis tegen zich aangeklemd als zijn hoogste bezit. Hij heeft alles gegeven wat van hem was, hij heeft Christus' leven nagevolgd zóó als hij dat kon, hier staat hij voor ons in volle overgave. Hier zouden lange beschouwingen aan vast te knoopen zijn. Allereerst over de vraag of dit werkelijk de hoogste levensopvatting is. Franciscus heeft waarlijk alles afgestaan, zelfs zijn innigst en dierbaarst bezit. Toen de paus van hem vroeg, dat hij dien hoogsten eisch van de absolute armoede voor al zijn volgelingen zou opgeven, heeft hij, al was het onder | |
[pagina 367]
| |
grooten strijd en in radelooze wanhoop ook dit opgegeven, in de vaste overtuiging, dat door den paus, God tot hem sprak. Hij voelde zich maar een kleine, nietige mensch, hij heeft zijn eigen wil en wensch niet doorgezet, toen hij, dien hij als Gods vertegenwoordiger op aarde beschouwde, van hem vroeg dat hij ook dit laatste ‘om Christus' wil’ opofferen zou. Arme Franciscus, die
oude brug bij assisi
meende dat hij alles, tot zijn hoogste idealen toe, moest offeren, maar rijke Franciscus, die ook dit laatste en allermoeilijkste niet terughield, toen hij meende, dat God het van hem vroeg. Want dit is tenslotte het grootste, Gods weg te durven gaan in de wereld. Dat was voor Franciscus: Jezus na te volgen zoo goed hij kon. In die 12de eeuw, toen de kerk zoo machtig was en groote kathedralen werden gebouwd, toen de bisschoppen rijke vorsten waren en de paus machtiger dan koningen en keizers, kwam deze man in zijn nederigheid en leefde een leven van armoede en volkomen zelfverloochening. En terwijl paus Innocentius Italië veroverde, veroverde Franciscus de harten van de eenvoudige menschen, | |
[pagina 368]
| |
omdat ze uit zijn leven Gods liefde weer leerden verstaan. Van hem wordt verteld, dat zelfs de vogeltjes naar hem luisterden en dat de wolf met hem meeliep en zijn wreeden aard aflegde. Wie nu in Assisi komt ziet in de kerk, die op zijn graf gebouwd is, dit alles voor zich in Giotto's fijne kleuren en prachtige, simpele voorstellingen. En die komt nog eens weer onder den diepen indruk van het leven van dezen goeden mensch, die Jezus zóó liefhad, dat hij zijn leven navolgen wilde en die dit op geen andere wijze deed, dan door zelf altijd de minste te willen zijn en alle schepselen van God in zijn groote liefde op te nemen. |
|