't tranend oog verblindend’.... ‘eerbiedig zwijgt zelfs 't lustig vogelklangen....’
Ik vrees, dat Mien Labberton gemakkelijk rijmt met de voor de hand liggende woorden, dat ze bij 't schrijven van den eersten regel, de drie volgende al hoort in haar hoofd. Maar het gaat in een vers toch om meer dan het rijm.
Ze kan plotseling een verrassend sterken zin schrijven:
‘Het Leven vraagt den heelen mensch....’
en het dan weer bedervend toelichten met tien regels, die niet meer waarde hebben dan een gezwollen poëzie-albumversje.
En dan vinden we in zeven gedichtjes: ‘Het gesloten Huis’, soberder en veel meer beheerscht dan al wat we van te voren lazen. En al herinnert een enkele regel wel weer eens pijnlijk aan dien van een ander, in dezelfde stemming geschreven, toch hooren we hier meer dan elders Mien Labberton zelf en ook in de uitbeelding is ze hier gaver:
De bloemen komen - komen al maar aan,
En elke bloem een afgesneden leven,
Dat zij in liefde's dienst wel willig geven
Als laatsten groet aan wie van ons moet gaan.
Ik heb deze verzen hooren prijzen voor menschen, die den litterairen kant van een gedicht niet achtten, die voldaan waren, als de bedoeling van de schrijfster hun sympathiek was en die nooit door een gebrekkigen vorm, een afgesleten of onzuiver beeld werden verontrust. Het kan zeker waar zijn, dat voor hen deze verzen waarde hebben, maar een auteur kan met hun vlakke waardeering toch niet tevreden zijn.
‘De schoonheid zaaide....’ Jo Spierenburg.
Waarschijnlijk is de heer Van Hulzen uit afkeer van ophemelende inleidingen in een ander kwaad vervallen, toen hij z'n eenigszins kleineerend voorwoord schreef.
Toen me in die inleiding nadrukkelijk verzekerd was dat deze verzen ‘niet gemaakt waren om den tijd te verdrijven, dat de dichteres zingt van blanke duiven en drukke menschen, van ranke herten en teere lammeren’, verslapte mijn verwachting zeer en zeker zou de raad uit de inleiding: ‘Lees eens rustig deze verzen. En lees er niet te veel na elkander’ mij meer afgeschrikt dan geanimeerd hebben, als ik het werk van Jo Spierenburg niet een klein beetje kende door haar verzen, die ik hier en daar met belangstelling had gelezen. En ik heb dan ook, tegen den raad van den inleider in, toen ik eenmaal be-