| |
| |
| |
Naar het lichte land
door Marie Schmitz (Vervolg)
IX
Wonderlijk, als je zoo'n tijd van spanning had doorgemaakt, hoe raar slap je dan werd als dat alles voorbij was, net of 'n draad, die strak gespannen in je had gezeten, dan opeens geknapt was. Of niets je nu eigenlijk zoo heel veel meer schelen kon, zelfs niet je groote, gróote blijdschap van eerst.
Wat was 'n mensch dan toch eigenlijk ondankbaar, peinsde Nina, terwijl ze van haar stopwerk opkeek en zich met een gevoel van behagen het nu weer zoo heerlijk gewoon-zijn van alles bewust werd. Moeder weer thuis en zoo rustig bij haar - meneer en mevrouw Reeder waren een paar dagen uit - en te weten, dat ginds Nikkie langzaam beterde, alleen nog maar hoefde aan te sterken.... Moest je niet, na die vreeselijke angstdagen, dit zóo waardeeren, dat je naar niets meer vroeg.... er voor altijd gelukkig mee was?... Nu zuchtte ze. Ach, het wàs niet zoo. Als het ongeluk, waar je bang voor was, je den rug maar weer had toegekeerd, dan nam je dat goede, waar je al haast niet meer op had durven hopen, maar weer als iets geheel gewoons, iets dat je toekwam.... en je dacht er verder niet meer over.
Och, maar dan kwamen ook immers de andere dingen weer, die je alleen maar een poosje vergeten had!.... Of.... vergeten niet eens....
Zij tuurde naar buiten, waar de gele blâren vielen.... Herfst.... Vandaag voor 't eerst was het te kil om alles open te laten. Wat 'n geluk, dat ze twee dagen geleden nog van het zachte weer had geprofiteerd en voor 't eerst was buiten geweest. Zoo'n klein eindje maar den weg op en terug en toch was haar hoofd zoo tuitelig-ijl, waren naar beenen en schouders zoo loodzwaar-van-moeheid geweest of ze uren met een zware vracht gesjouwd had. En ging het gisteren al wel veel beter? - 't Moet langzaam komen, had Moeder getroost. Maar vandaag had ze om den guur geworden wind niet gedurfd. Jammer! Maar misschien zei dokter Brons wel, als hij morgen kwam, dat ze er toch maar doorheen moest, alle dagen....
En dan werd alles weer gewoon.... dan ging ze weer leven als alle andere menschen.
Maar hóe werd haar leven dan?.... Het hare had immers geen inhoud en geen richting, als dat van anderen, die hun werk hadden, hun plichten en
| |
| |
belangen en genoegens.... Het hare was leeg; het leek of alles in dat jaar van ziek-liggen eruit was weggevallen. Geen werk wachtte om door haar opgenomen te worden, niemand had haar noodig.... Ja, ze zou Moeder helpen met een ditje en een datje, voorzichtig in het begin, later wat meer, dingen, die Moeder allemaal zelf gedaan had dat jaar, toen zij hààr nog verzorgd had bovendien. En de dagen zouden zoo zoetjes verglijden, de een na den ander, allemaal zoowat eender en zonder bepaalden inhoud.... een jaar.... en weer een jaar.... en nog veel jaren.... En niets om blij mee te zijn.... en niets om naar te verlangen....
Langzaam trok Nina den draad door de kous en zij had het gevoel of er een kou door haar heen trok. Hoe vreeselijk was 't te denken aan wat voor haar lag! Als een grauwe dag, waar geen zon in kon doorbreken.
Maar had ze dit vroeger dan niet gevoeld, vóor ze ziek werd, vroeger, toen haar leven toch geen andere vulling en geen andere vooruitzichten had dan nu? Vroeger.... het leek een eindeloosheid geleden, of ze 't zich nauwelijks herinneren kon. Wat was er in haar veranderd in dien tijd?.... Ach, ze was toen nog een kind geweest, dat nergens aan dacht, en nu....
Als een pijn sneed het door haar henen. 't Gaf immers niets of je al probeerde jezelf te bedotten, blind te zijn voor wat er toch was! Vroeger was ze gelukkig geweest, doordat ze niets anders verlangde dan wat ze had.... maar als er éens iets in je leven geweest was heerlijker en liever dan alles op de wereld.... en je verloor het, dan kon je nooit meer heelemaal gelukkig zijn met de gewone dingen....
O nee.... geen tranen nu! Zij voelde en zag het vochtgesprinkel voor haar oogappels en met roerloos neergebogen hoofd trok zij den draad op en neer en durfde nauw' ademhalen.
Zoo schrok zij bijna van Moeder's stem, plotseling na zoo lange stilte:
- Wat zijn we zoet, allebei....
Nu moest zij van diep haar adem ophalen éer zij spreken durfde.
- Ja.... fluisterde ze, en vreemd was haar stem. En zij keek niet op, maar voelde dat Moeder haar aanzag. Als vanzelf richtte zij zich wat hooger, 't was of een hand over haar gezicht streek om het te effenen.
- Ben je moe? Schei er dan liever uit en ga wat liggen.
- O nee, ik ben niet moe, zei Nina en ze kon nu zelfs een glimlachje vinden. Maar toen haar blik dien van Moeder ontmoette, schokte er iets in haar op, dat haar een blos naar de wangen dreef. Zij voelde: Moeder's oogen zàgen. Zij zagen dat er iets was en vorschten naar wat zij verborgen hield.
| |
| |
Een oogenblik duurde 't, dat zij zóo elkaar aanzagen; zwijgend liet Nina haar oogen weer neergaan naar haar werk, haar hart bonsde met doffe slagen. - Als we zoo samen zitten, jij en ik, praatte Moeder, - dan is 't me wel eens wonderlijk.... Soms net of je niet moeder en kind meer bent.... Ik voel me niet zooveel ouder dan 'n jaar of tien geleden, maar jùllie bent in dien tijd groote menschen geworden....
Met een onzeker gevoel zocht Nina naar de goede woorden om nu te zeggen. - Ja.... als je ouder wordt.... allebèi groote menschen.... dan wordt 't anders....
- Ja, wèl anders! Moeder's woorden waren als een zucht. - Vroeger kropen jullie op me schoot, en dan werd me van alles ingefluisterd, mooie dingen en leelijke dingen, en jullie vroeg er nooit naar of ik het wel hooren wou, want dàt sprak vanzelf.... Natúurlijk sprak dat vanzelf, een kind begrijpt dat wel. Maar nù zit je bij mekaar als wijze groote menschen en je zwijgt, of praat over dingen, die je niet schelen kunnen....
- Ach Moeder.... u moet niet denken.... Zóo is het niet anders geworden dan vroeger! Ik zou nòg wel.... Maar je kùnt niet over alles praten... er zijn dingen.... Nina bebeet haar trillende lip.
- O ja, ik weet 't wel, Moeder's stem had iets van de gewone grappigheid, maar diep daaronder trilde 't zacht, - als je kinderen groote menschen zijn geworden, dan zijn ze je kinderen nog maar half. Groote menschen hun hart is nu eenmaal als 'n tuintje met 'n hooge heining er omheen, niemand mag erin kijken, ook niet wie er eenmaal de bloemetjes geplant heeft....
- Och Moeder toch.... Nu was Nina naast haar, haar arm om Moeder's hals, en streelde het krullige, bruine haar en die ronde, zachte wangen. Een dringend verlangen golfde in haar op om nu alles uit te spreken wat haar kwelde, om in een zoet-overgegeven innigheid, in een stille vertrouwelijkheid het donkere verdriet een oogenblik te vergeten, om het even kwijt te zijn, het te leggen op de schouders van een ander, wier liefde het wel voor haar dragen wou. Haar mond viel bevend open, zwaar ging haar adem in een kort oogenblik van zelfstrijd. Maar ach, wat kon 't haar baten, of Moeder weten zou?.... En wat vièl er te zeggen?.... Wat ze omtrent Tony dacht.... ze had toch zelf geen zekerheid! En Moeder, die van afhandelen en doortasten hield, zij zou de dingen misschien willen forceeren en dan.... o nee, het gaf allemaal niets. En opziend naar Moeder's in haar pruilende verdrietigheid nu weer zoo kinderlijk gezicht, voelde zij weer die beschermende zachtheid haar komen vervullen, of zìj 't eigenlijk was, die de oudste was, die 't
| |
| |
sterkst moest zijn.... Maar dan moest ze ook weer gewoon zijn, niet meer rondloopen met een martelaarsgezicht. Och.... en dat kòn toch ook, het wàs niet zoo erg, allemaal.... niet zoo zwaar....
En haar toon was licht en met een lachje erin, nu ze met Moeder's hand in haar handen, schertsen kon:
- Jij lief ouwetje van me.... wat zie je toch 'n zwarte muizenissen!.... Je kind is toch nog je kind! Hou ik dan iets minder van je dan vroeger? Heb maar wat geduld.... Alle dingen komen goed....
Zacht, als een poesje, wreef Moeder haar wang langs die van Nina. Zij zuchtte eens, maar haar stem klonk toch alweer haast gewoon nu:
- Och ja.... alle dingen komen goed.... Dat beteekent: trek je maar nergens iets van aan. 't Is wèl gemakkelijk....
Kwamen werkelijk alle dingen goed? peinsde Nina, toen zij alleen zat - Moeder was nog een uurtje naar Ans gegaan. Ja, dat wìlde ze nu eens gelooven. En zij wìlde nu niet meer aan zichzelf denken. Want hoe klein en ellendig was dat toch eigenlijk! Als je van iets afstand had gedaan, dan moest je er ook aan kunnen denken zonder spijt en verlangen. Anders was 't immers niemendal waard!
't Leek of nu haar gedachten, ja zelfs haar voeten lichter gingen dan tevoren. Een verlangen naar buiten, naar den wijden hemel kwam in haar op. Zou ze morgen weer den weg op mogen? Elken dag wat verder.... de hei weer zien.... in het vallen van de blâren loopen.... Ach, er was toch nog zóoveel heerlijks in het leven! Als je er maar naar kijken wou!
Dien avond bracht de post een briefje van Otto met wat zakelijk geschrijf over zijn kleeren en de boodschap, dat hij van plan was Zaterdag te komen en alsdan een personage van aanzien en gewicht zou meebrengen, voor wien hij bij dezen alvast een kamer en een respectueuze behandeling verzocht te reserveeren.
Zij keken elkaar even aan, met opgetrokken wenkbrauwen, zoekend naar de verborgen bedoeling in Otto's duister-gewichtige woorden. Moeder waagde de veronderstelling, dat hij een vreemde kennis mee ging brengen en zuchtte over de ongewisheid van jongens. - En Felix zien we niet meer. Twee weken geleden een kattebelletje, dat hij het zoo druk had en verder niets meer. - Natuurlijk ìs dit Felix! meende Tony, haar oogen donker onder haar norsch-gefronste wenkbrauwen. - Niks als Otto's gewone grapjasserij!
Nina luisterde gespannen; haar oogen waren niet weg van Tony's gezicht, maar het openbaarde haar niets.
| |
| |
Wat bedoelde Otto? Was 't heusch Felix dien hij meende? Maar waarom kondigde hij dat dan op zoo'n bizondere manier aan? 't Leek haar een eindeloosheid van tijd eer ze 't weten zou, Zaterdag.... en nu was 't Woensdag.
Maar den volgenden morgen, toen zij naast dokter Brons een eindje den weg afliep, voelde het hart haar lichter dan sinds lang. Hij had barsch gebromd om haar in huis blijven van den vorigen dag.
- Moet je niet mee beginnen.... zulke jongejuffrouwenkuren! Je bent gezond en dan kan je naar buiten.
't Had toch even blij door haar heen getinteld. Je bent gezond.... Er sprong iets in haar op.
- Stap nu meteen maar 's mee den weg op. Ik zal je wel loopen leeren!
Maar hij hield de passen van zijn groote beenen met verwonderlijk geduld voor haar in, en keek soms op haar neer met een beschermend-zachte genegenheid, waar heel zijn ruige gezicht in veranderde.
En waarlijk, het gìng een beetje beter. Die afschuwelijke looden zwaarte voelde ze niet meer in haar beenen. Maar de lucht was ook zoo licht vandaag, frisch en zonnig.
Toch was ze 's middags nog wel een beetje moe, maar niet meer zoo ziek-van-moeheid als dien eersten en tweeden keer. Er was iets warm-slaperigs in haar hoofd, dat haar soezerig naar buiten deed kijken in den goudigen herfstnamiddag, zonder de behoefte om te praten of bezig te zijn.
- Wat is Tony laat vandaag, zei Moeder, aarzelend bij de al gedekte tafel, of zij nu zou opdoen of niet. Al over zessen was 't en Tony was anders nooit later dan kwart voor zes; om half zes was ze klaar en ze fietste 't binnen 't kwartier.
Met een schokje als van schrik verbaasde Nina zich er over, dat dit heelemaal nog niet tot haar doorgedrongen was. Had ze zóo zitten suffen?
- Ik moest maar opdoen, vond Moeder. - Ze zal wel zóo binnenkomen en dan eet ze toch nog gelijk-op met ons.
Maar de tijd verstreek, vanzelf aten ze wat langzaam om te rekken, Tony kwam niet.
Een donkere angst kwam in Nina opkruipen; zij voelde zich koud worden, het eten walgde haar. O God, waar zàt 't kind?...... Wat was er gebeurd?
In haar verbeelding zag zij Tony's gezicht zooals 't den laatsten tijd altoos was, smal en wit weggetrokken, met de donker-omkringde sombere oogen en
| |
| |
de opeengenepen lippen, die nooit eens iets uitspraken.... O, hadden ze haar maar veilig hier!
- Begrijpt u er iets van? vroeg ze gesmoord.
- Och, er kan toch wel 's iets zijn.... haastwerk of zoo.... 't Is toch geen reden om je zoo ongerust te maken, dat ze nu 's een keer wat later is. - Méer dan een uur! fluisterde Nina, haar wijd-open oogen naar de klok. - Nu ja, als er eens iets bizonders is.... Moeder haalde haar schouders op. - 'k Zal maar wat voor haar warm houen. Aanstonds lacht ze ons uit om onze onrust. Maar Nina hoorde het wel, die luchtigheid in Moeder's stem klonk niet echt.
En nu, alleen in de kamer, werd ze, als ondanks zichzelf, telkens en telkens weer naar het raam getrokken om uit te kijken over den al schemerigen weg. Niets.... aldoor maar niets!.... En zij probeerde te bedenken wèlke mogelijkheden.... 't een na 't ander, maar haar gedachten vlogen als opgejaagde vogels dooreen.... tot zij opschrikte van het slaan van de klok: half acht. Toen zij zich omkeerde stond Moeder in de kamer met het afgewasschen eetgerei en haar ontdaan gezicht deed nu geen poging meer om haar angst te verbergen.
- Er moèt iets gebeurd zijn.... fluisterde zij heesch. - Als ik maar wist.... O wat kunnen we doen? Telefoneeren?.... Maar waar?.... En waarheen, als het kantoor gesloten is?....
Nina sloot de oogen en dacht na. Een groote moeheid trok verlammend door haar leden, of een zware last daar plotseling op haar schouders werd gelegd. - Ik geloof.... dat Tony's baas thuis toch ook opgebeld kan worden.... 'k heb Toon wel 's zooiets hooren zeggen.... dat de telefoon wordt omgezet, als hij 's avonds naar boven gaat.... en dan.... dan is er nog.... die meneer.... Derx.... die procuratiehouder is, of zooiets.... daar zou u dan nog kunnen probeeren.... als meneer Hagens niet thuis is.... of niets weet....
- Nog niets.... niets! zuchtte Moeder dof, zich afkeerend van het raam. - Laat 's kijken.... wie van de buren heeft 'n telefoon? Zij streek met haar hand over haar voorhoofd, of zij opeens alle gedachten kwijt was. Zij stond daar zoo kleintjes en hulpeloos, met haar rond kindergezicht, haar bange oogen, dat Nina haar eigen angst bijna vergat en met zachte woorden van deernis en troost het kleine moedertje in haar armen sloot. Ach, dat zijzelf niets doen kon, en dat er niemand was om hen te helpen! Bas?.... Nee, dàt nog niet! Ze zouden Ans zoo'n angst aanjagen... en misschien wàs 't niet
| |
| |
noodig. En toen, als in die andere benardheid van haar leven, gingen haar gedachten opeens naar dokter Brons. Die goeie ouë dokter Brons.... was hij niet een oud vriend, die wel alles van hen weten mocht? En haastig zei ze: - Ga niet bij buren Moeder! Laten we er geen vreemden inhalen.... Dokter Brons!.... Gaat u naar hem! Zooveel verder is 't niet. En als er.... als u niets te weten komt.... dan kan hìj ons misschien....
- Ja, zei Moeder. Ze was al bij de deur, resoluut nu ze maar eenmaal weer een weg zag.
Nina keek haar na, toen zij in het donker op den weg snel verdween. En zij bleef turen en luisteren, of zij ook het licht van een fietslantaarn zag, den klank van een fietsbel hoorde. Niets.... niets. Stil bleef het, en het donker leek nu snel uit den grond te stijgen.
Vluchtig neergestreken op een stoel bij de tafel wachtte ze. Daar stond nog het schoone eetgerei, door Moeder daar neergezet: ze wou het gaan opbergen, maar kon er zich niet toe dwingen. IJskoude zenuwrillingen deden haar schokken, en haar handen waren koud-klam.
Bij achten en nog altijd niets.... Moeder zou nu aan 't telefoneeren zijn... O waarom hadden zij toch zoo lang gewacht? Omdat zij telkens dachten: zoo dadelijk zal ze wel komen.... maar o wat hadden ze in dien tijd misschien laten voorbijgaan!....
Acht uur!.... Zij kon niet meer blijven zitten. Rillend liep zij in de kamer op en neer, voorzichtig omdat 't donker was en zij toch geen licht wilde aansteken. Want telkens nog hoopte zij, wanneer zij den duisteren weg opkeek, het schijnsel van een lantaarn te zien nader komen.
Toen zij Moeder den sleutel in de voordeur hoorde omdraaien, knipte zij het licht aan, rukte de kamerdeur open. Zij voelde haar eigen gezicht strak wegtrekken bij het zien van Moeder's vaal, ontredderd gezicht.
- Niets? vroegen haar lippen zonder geluid.
Moeder schudde het hoofd. Haar mond liet haar hijgenden adem door. Het duurde even eer ze sprak en toen klonk haar stem zoo fluisterend en schor, dat het Nina huiveren deed.
- Nee.... niets.... Bij het kantoor.... of bij meneer Hagens dan.... kreeg ik geen gehoor. Ze hebben drie maal voor me gebeld.... Vreeselijk dat staan wachten.... en er komt maar niets!.... Toen was ik blij dat je me dien meneer Derx nog had opgegeven.... Ik kon wel opspringen toen ik hem aan de telefoon hoorde! Och God ik maakte me al blij dat hij iets zou weten.... maar hij schrok zelf.... ze is vanmorgen gewoon gekomen,
| |
| |
maar tusschen den middag is ze weggegaan, zonder iets te zeggen.... hij dacht, dat ze 't aan meneer Hagens had gezegd, dat ze ziek was.... omdat ze er zoo slecht uitzag.... en meneer Hagens was er vanmiddag niet.... en zoo heeft hij er verder niet aan gedacht.... Dus van één uur af.... Haar stem brak in een drogen snik. - O kind! Waar zwerft ze nu.... al die uren.... en waarom....
Maar Nina stond daar roerloos, doodsbleek, met angst-wijde oogen. Zij had het gevoel of ze versteende. Eén uur.... en nu was 't over achten.... Dacht Moeder heusch, dat Toon al dien tijd ergens rondzwierf?.... Maar wat dan.... wat dan?
- En dokter Brons? stamelde ze moeilijk.
- Hij is er op uitgetrokken.... zien wat hij doen kan.... dan zou hij nog even hier komen....
Nu zaten zij tegenover elkaar en wachtten. Te praten viel er niet meer, maar voor zich heen sprekend méer dan tot Nina, zei Moeder soms: - Wat had ze dan toch.... zoo'n kind.... en waarom kon ze niet naar haar moeder komen?.... En dan veegde ze de groote, glinsterende tranen weg, die almaar langs haar wangen rolden.
Allebei tegelijk hoorden zij 't dichtklappen van het tuinhekje en voetstappen op het grint. Moeder vlóog naar de voordeur. Rillend op haar beenen, die als onder haar wegzakten, stond Nina in de gang.
Het was de groote gestalte van dokter Brons, die ze daar in de deuropening zag, maar achter hem kwam een ander, een jongen en hij droeg iets lichts in zijn hand.... een telegram!
Het wàs een telegram. Moeder vielen de armen slap langs het lijf, maar dokter Brons had 't al aangenomen. 't Was Nina of haar hart stilstond, of alles aan haar verstijfde, terwijl zij hem lezen zag.
- Nou, zei hij met zijn diepe bromstem, terwijl hij op Moeder toestapte, - Hou je nou maar bedaard; die mooie dochter van je is terecht.
Samen lazen ze: ‘Tony hier. Komen morgen samen. Alles goed. Otto.’
Het was Nina even of alles, gezichten, licht, geluiden, vreemd-ver van haar terugweek; een diepe gonzing doorsuisde haar. Maar dan schokte haar hart het bloed in haar omhoog. - O, steunde ze, - O Goddank! En opeens braken de warme tranen uit haar oogen.
Binnen, onder de lamp, voelde zij zich tot zichzelf komen. En Moeder lachte alweer. Maar wat kwam het er nu ook verder op aan? Alles goed.... alles goed! En morgen kwam ze thuis!
| |
| |
- Storm in een glas water.... zal je zien!.... Zoo'n kwaaie meid! foeterde-dokter Brons. - En nou gaan jelui er niet over zitten naleuteren, want dan kletsen jullie toch maar de eene onzinnigheid aan de andere. Om negen uur onder de wol. Morgen komt er weer een dag.’
Ja, morgen kwam er weer een dag.... En wat die zou brengen? Nina vroeg 't zich, terwijl ze, lang nog dien nacht, wakker lag in 't donker. Maar het deed er niet meer toe, niets.... Met een groote rust vervulde haar de gedachte, dat nu eindelijk de bom gebarsten was.... dat ze weten zou.... en dat dan het ergste voorbij was.... voor Tony.... voor haar....
Wàs 't al niet een andere Tony, die daar binnenkwam naast Otto, met zenuwvertrokken mond of ze lachen en schreien zou tegelijk.... Smal en wit nog haar afgemarteld gezichtje, maar met toch iets als glans weer in haar donkere oogen? Ze leek alweer iets op de oude Tony, want dat strakke, dat al die maanden als een masker was over haar gezicht geweest, was gebroken.
In Moeder's armen schreide ze en Nina, zich afkeerend, schreide ook.
- Ik zal alles wel vertellen.... straks.... Laat me eerst maar een beetje tot mezelf komen.
En Nina legde Tony op haàr ouden ruststoel, dekte haar zorgvuldig toe. En neerziend op dat afgetobde gezichtje, voelde zij, dat 't er, wat haarzelf betrof niet meer op aan kwam wat 't was, dat Tony zóo gemaakt had, als het voor Tony maar voorbij en vergeten mocht zijn....
In den vallenden schemer, toen zij met haar drieën bijeen zaten - Otto was naar Bas en Ans - vertelde Tony.
- Otto heeft jullie al gezegd zeker.... Terug ga ik niet meer.... Heeft hij verder....?
- Nee niets.... hij dacht dat jij liever zelf....
- Liéver! zei Tony, met iets van haar ouden spot. - Zoo'n prettig karweitje ìs 't niet, als je van jezelf moet vertellen dat je.... ze slikte, aarzelde een oogenblik - dat je.... gestolen hebt....
Zij antwoordden geen van beiden, maar Nina schoof wat dichter bij en legde, zonder haar aan te zien, een hand op Tony's handen, die zij onder de hare voelde trillen.
- 'k Heb jullie wel 's verteld van Teunissen, onzen Manus-van-alles?......
Moeder knikte zwijgend, Nina bedacht zich met moeite: Tony was altijd zoo weinig mededeelzaam waar 't haar leven buitenshuis betrof.... - Je weet wel, die sukkel met z'n twee brillen over mekaar, die stottert als je 'm strak
| |
| |
ankijkt? We hebben 'm altijd gepest en dat was gemeen, want het is een lobbes....
- Nou.... Op 'n ochtend, dat ik wat vroeg was, toen zat hij er al, en hij keek net of hij zijn verstand kwijt was. Als ik wat zei, dan keek hij niet eens op. Toen zag ik ineens hoe zielig hij toch was, en ik zei: ‘Teunis, wat heb je, zeg 't me dan maar.... of zooiets. O God, en toen begon ie te huilen.... en dat was zoo ellendig, dat ikzelf haast meehuilde. Nou.... en toen had hij een verhaal van akeligheid thuis.... z'n moeder die zoowat ziek haar werk liep te doen.... en een zusje had hij, dat idioot is.... dat wist ik niet eens.... en àlles liep hun altijd tegen.... en nou waren ze zoo achterop geraakt, dat hij geen uitweg meer zag.... met de huur en met alles.... En het ging maar om 'n armzalige paar honderd gulden.... hij zei, dat ie met honderdvijftig al 'n heel end geholpen was.... En toen zei ik: die heb ik wel, ik zal ze je vanmiddag geven. Dat zouën jullie toch óok gezegd hebben! Dat zou iedereen toch zeggen! Al zou je niet weten waar je ze vandaan moest halen....
- Maar ik wist 't wel.... dadelijk al....
Zij ademde even heel diep en haar stem klonk nu trillend en laag.
- Ik had 't in de kas.... Daar was altijd genoeg in. En éens in de drie maanden wordt die maar gecontroleerd.... dat was pas gebeurd. En ik rekende: in twee maanden kon ik het terugbetaald hebben. Dat beteekende wel twee maanden op heete kolen zitten, maar dat had ik er voor over. En het kostgeld voor Moeder.... daar zou ik wel wat op gevonden hebben... - 's Middags gaf ik 't hem. Ik had nog vijftig van mezelf, maar die lagen thuis.... Toen ik 't gedaan had werd ik opeens bang....
Zij zweeg, veegde haar vochtig voorhoofd af.
- Arm schaapje van me.... snikte Moeder.
- En toen? fluisterde Nina schor. - Merkte de baas het?
- Hij moet het gezièn hebben.... hoewel ik nòg niet begrijp hoe. Want dat kàn geen toeval zijn. 's Avonds vroeg hij om de kas te controleeren.... Ik dacht dat ik 't bestierf. 'k Had net 'n gevoel of ik droomde.... Of het niet waar kon zijn....
- En expres deed hij 't allemaal nog zoo tergend langzaam.... en maakte nog grapjes op zìjn manier.... En toen....
- Vertel 't maar niet zoo precies.... zei Nina teeder.
- Hij wou 't dadelijk aangeven.... en ik moest zeggen wat ik met dat geld gedaan had.... Ik zei: dat kan ik niet, maar ik hèb 't niet meer.... ik kàn
| |
| |
't niet meer teruggeven.... Hij moèt begrepen hebben, dat ik 't aan Teunissen had gegeven: ik was immers niet van kantoor weg geweest! Toen zei hij: hij zou er niks aan doen, maar dan wou hij een schikking met me treffen.... En ik vond alles goed.... ik was zoo dood-ellendig....
- Toen heeft hij me den volgenden dag een contract laten teekenen, dat ik twee jaar bij hem werken zou voor tweehonderd gulden minder dan wat mijn salaris was, en dat ik bereid was om alle werk te doen, dat hij me op zou dragen....
- Maar kind, zei Moeder, en als uit een verte kwam haar door schreien omfloerste stem, - jij mocht niet eens een contract teekenen.... je bent niet meerderjarig....
- Maar voor mij bleef dat hetzelfde, want ik gaf immers mijn woord! En dat wìst hij wel.... O, hij is zoo slecht Moeder, zoo slecht! Hij heeft exprès gedaan of hij niet wist, waar dat geld zat, omdat hij blij was, dat hij me nou in z'n macht had, zóo!
- Toen heeft hij me aldoor maar voortgejakkerd, ik dee nooit genoeg en nooit was iets heelemaal goed. De anderen zeiden er soms wat van, en als hij dat merkte, dan was hij weer even koest. En toen.... toen heeft hij zijn huishoudster weggedaan, en tusschen den middag, in 't vrije koffie-uur, dan ging ik boven zijn bed opmaken.... en rommel opredderen en koffie zetten en zoo.... Eten liet hij van den kok komen, en eens in de week een werkvrouw....
- Maar merkten de anderen dat dan niet? kreet Nina trillend.
- O ja. Maar dan zei ik maar, dat ik 't wel leuk vond en er nog extra wat mee verdiende. Maar het was vreeselijk.... een hel!
- En tòch zou ik 't volgehouden hebben, want ik wìlde. Maar gisteren morgen, toen had hij een extra terg-bui. En ik kon toch al niks meer hebben, ik was zóo moe.... Er was iets over een brief, die ik schrijven moest.... 't was in z'n privé kantoor.... een smerige, misleidende brief.... En toen ik wat zei.... ik weet eigenlijk zelf niet waarom ik mijn mond niet hield... toen zei hij zooiets van: dieven hebben anders niet zoo'n fijngevoelig geweten, en toen was 't of alles van me afviel, en ik zei dat ie een schoft was en wat al niet meer.... Ik wist niet meer wat ik dee.... Maar tusschen den middag, toen hij weg was, toen werd ik bang.... en ik ben op mijn fiets gestapt.... regelrecht naar het station.... denken kon ik niet meer... en ik begrijp nòg niet hoe ik bij Otto terecht ben gekomen....
Zij liet zich zachtjes van haar stoel afglijden, tegen Moeder aan. - En hier
| |
| |
heb je me nou.... fluisterde ze met een zucht als van een kind dat slapen gaat.
Neen, ze kònden niet spreken. Nina voelde haar keel te dik en te dicht voor geluid. Wat had ze geleden! Arme Tony! En zoo bitter alleen! Niemand die haar hielp! Moeder aaide maar zachtjes Tony's roerloos hoofd.
- 'k Zal alles wel weer goedmaken.... fluisterde Tony nog. - Maar eerst moet ik rusten.... enkel maar uitrusten....
Eerst toen zij alleen was 's avonds voelde Nina zich een beetje tot zichzelf komen. Maar zij wilde zich nog niet dadelijk uitkleeden en maakte ook geen licht. Het was een doodstille, lichte herfstnacht, de lucht was zacht en pittig van geur. Door de dunne boomen vloot ijl maanlicht. Zij leunde in de vensterbank en kòn niet wegkomen. En haar gedachten stroomden als een kalm beekje. Zij dacht aan Tony en aan zichzelf, aan wat zij had gefantaseerd en wat nu een leege schim bleek, waar niets van over bleef. Het gaf een wonderlijk gevoel van lichte leegte, of iets droevig-donkers voorbij was, voorgoed. Hoe zwaar had het in haar ziel gelegen!.... En nu.... Zij glimlachte terwijl zij peinzend wegtuurde in de maanlichte lucht.
Toen schrok zij van een gemorrel aan haar kamerdeur, die openkierde.
- Slaap je?.... 't Was Otto's stem.
- Nee, ik ben nog op, zei ze, en het begon te bonzen in haar keel.
Hij stond binnen; in het schemerig maanlicht kon ze zijn gezicht maar nauw onderscheiden.
- 'k Wou maar zeggen.... jullie rekent toch, nu met deze consternatie, wel op Felix, morgen?....
- Is 't tòch Felix! kreet ze zacht, en voelde haar wangen warm worden.
- Wat dacht je dan? vroeg hij onnoozel.
- Omdat je.... je sprak van.... een persoon van gewicht....
- Vindt jij een dokter in de letteren dan géen gewichtig persoon?
Haar adem stokte. Dan hakkelde zij:
- O Ot.... Hoe komt.... wanneer....
- Kersversch gepromoveerd van de week. In alle stilte. Geen fuiven, geen diners. Bijna niemand wist 't. Maar in orde hoor! Om je pet voor af te nemen. Enfin, morgen zal je er wel meer van hooren.... Wel te rusten, poppetje.
Zij wilde spreken.... vragen.... Maar zij stond daar nog sprakeloos toen Otto al lang weer verdwenen was.
Zij kleedde zich uit zonder licht te maken; stilletjes gleed zij tusschen de [Zie verder p. 275]
|
|