‘Een jaar....?.... mag ik eens kijken?’
Ik bladerde het geweldige werk eens door. 't Was een boek over natuurlijke historie. 't Leek me erg wetenschappelijk en 'n beetje ouderwetsch; geschreven door een paar onbekende proffen. ‘'t Zou wel taai zijn.’ En m'n bewondering voor den leeslust en de volharding van het schoenmakertje steeg.
Waarvan zou de man, die zijn heele leven in een dompig stadsschoenmakerijtje had doorgebracht, die liefde voor de natuur hebben? Mogelijk had hij voor zijn venster een geranium en een varenplantje staan, maar kapelletjes zouden er wel niet in zijn werkplaats hebben rondgefladderd.
Plotseling ontdekte ik op het titelblad, met kleine letters gedrukt: ‘Deel IV’. Verschrikt wees ik er naar.
‘Het vierde deel....? Bent u daarmee begonnen? U heeft toch zeker.... niet....?’
‘Ja, ja’, mompelde hij, goedig lachend, ‘ja, die heb ik al uit...., maar.... e.... 'n paar jaartjes heeft het wel geduurd.’
Ontdaan schoof ik hem het boek weer toe en, heel zacht, het bijna niet durvend uit vrees voor het antwoord, fluisterde ik:
‘Komen er.... na dit.... nog....?’
Tot antwoord wees hij naar de boeken aan de wanden en dadelijk had ik zijn rij gevonden, de rij waaruit deel IV ontbrak. Daar stonden in statig gelid naast elkander twaalf dikke boekdeelen, alle hetzelfde formaat en hetzelfde ongezellige, geleerde voorkomen.
Bijna kreunde ik. ‘Twaalf.... twaalf zulke boeken en nu aan het vierde deel bezig, dus nog acht.... en twee bladzijden per dag....?’
En opeens doorschokte het me.
‘Hemel, hij was al zoo oud.... als hij die maar....’
En alsof hij mijn gedachten raadde, zei hij vertrouwelijk:
‘Weet u, waarover ik me nou alleen maar bezorgd maak....?.... Dat ik nie klaar kom vóór Onze Lieve Heer me bij Zich roept. Zie je, zoo graag zou ik ze allemaal uitleze, enne,.... as ik nou middenin uit moes scheie...., dat zou net weze, of ie iets onafgemaakt moes late en 'k heb altijd de boel zoo graag heelemaal klaar gehad, in de schoenmakerij ook vroeger.... Maar,.... nou bid ik maar dikwijls, of ik nog zoo lang hier mag blijve tot het klaar is, hè, as.... e.... ten minste me ooge het uithouwe.’
Stil ben ik weggegaan, terwijl hij zich weer over zijn boek heenboog.
Er zijn van die gevallen, waar de tragiek niet tragisch en de humor niet humoristisch meer is.