| |
| |
| |
Inleiding op de prijsvraag van 1926
door C.M. van Hille-Gaerthé
ER zou een kamp-réunie zijn en de kampmeisjes waren aan 't instudeeren van een zelf gemaakt, toepasselijk comediestuk. Toen kwam er een jeugdig student op bezoek.
We zaten te praten en in de andere kamer hoorden we de meisjes declameeren, lachen en zingen.
- Wat doen ze toch? vroeg hij.
- Ze repeteeren een comediestuk voor een réunie-avond.
- Hebben ze 't zelf gemaakt?
- Ja.
Hij zei: ‘ònze meisjes (dat waren de jonge meisjes in de stad, waar hij woonde) zouden dat nooit doen; dat kunnen ze niet.
- Wat kunnen die dan?
- Die kunnen alleen dansen.
Nu spreken jonge studenten graag groote woorden, die men volstrekt niet onvoorwaardelijk hoeft te gelooven.
Natuurlijk zouden ‘de jonge meisjes van zijn stad’ heel wat meer kunnen praesteeren dan dansen bij een jazz-band, maar ze hadden op een reeks bruilofts-partijen toch niets anders gedaan.
Als bij een schoolfeest van leerlingen, die de best mogelijke ontwikkelingskansen hebben, een zaal vol menschen moet zitten kijken naar een bestaand comediestukje, waarin een jongen en een meisje als jong getrouwd echtpaar een half uur lang op het tooneel staan te kijven, dan vraagt men zich toch af: Waarom is hier nu weer naar een boekje gegrepen, waarom zijn er onder die honderden schoolkinderen niet een paar geweest, die zelf aan 't werk zijn getogen, die zelf iets in elkaar hebben gezet, dat werkelijk een verkwikking voor de toeschouwers zou zijn?
En wanneer op een groote partij van ouderen en jongeren het jonge geslacht zich door niets van het oudere onderscheidt dan dat ze bij de koffie sigaretten zitten te rooken, dan verlangt men toch terug naar de vervlogen jaren, toen het den jongen menschen nog als een voorrecht werd aangerekend deel te hebben aan de partijen van het oudere geslacht - een voorrecht, dat met zich bracht een zekere verplichting, zoodat de toevoeging aan de invitatie: ‘Jullie begrijpt, dat oom en tante verwachten, dat de neefjes en nichtjes wat bijdragen tot de algemeene gezelligheid’ eigenlijk overbodig was.
| |
| |
Natuurlijk begrepen wij dat.... je kon toch niet altijd eten en praten; comedie spelen was zoo plezierig en de uren van voorbereiding waren kostelijke uren van overleggen, waardeeren en afkeuren, en verrassend waren dikwijls de vondsten. Wie vooruit zei: ‘niets te kùnnen’ ontdekte soms verborgen mogelijkheden, door niemand vermoed.
Het gaat bij het in elkaar zetten van een stuk niet alleen om hem, die 't stuk bedenkt, die de vlotte verzen of den raken dialoog maakt. Er is ook noodig degeen, die regisseert, die van de costuums het beste maakt en de noodige requisieten niet vergeet; er is dikwijls begeleiding noodig, er moet wel eens een dans gecreëerd worden; een vindingrijk brein, teeken- en muziektalent, dansvoeten en vaardige handen hebben alle hun kans.
Want het is natuurlijk niet moeilijk tooneel en spelers voor veel geld te laten aankleeden door daarvoor bestaande inrichtingen, maar in alles wat zelf bedacht en zelf gemaakt is ligt een charme, die door ‘koopen en huren’ te niet wordt gedaan.
In dit nummer worden de boeken van mevrouw Van Zeggelen besproken en als ge Marianna Hoogland - het laatste van het viertal - leest, vindt ge daarin:
‘Heel achter in den tuin was het tooneelgebouwtje. Er was een goudachtig, warm licht in het zaaltje. De ramen waren klein, vierkant en zoo hoog geplaatst, dat alleen de takken der boomen er door te zien waren. Rondom stonden rood fluweelen banken en in een hoek waren veel stoelen opgestapeld, maar in 't midden knielde de oude heer met 't witte haar en een zwart calotje en boog zich over lange strooken doek, op hout gespannen. Die doeken waren beschilderd.
- Wat maakt u daar, meneer? vroeg Marianne.
- Coulissen voor het tooneel. Het is een bosch bij maneschijn, hij wees met een zwaai van de kwast. Zie je de stammen, het pad, de lucht?
- Een huisje.... fluisterde Marianne, die nu duidelijker begon te onderscheiden.
- Aan den anderen kant is een kamer geschilderd. Deze maneschijn is voor een ander stuk, dat mijn dochter zelf geschreven heeft....
Weinig menschen zullen beschikken over een eigen tooneelkamer in den tuin, maar ook zolders, gangen, kamers kunnen als tooneel dienst doen en in een tuin heeft men gemakkelijk een openlucht-theater. En waar het in deze aanhaling op aankomt: de dochter des huizes schreef zelf de comediestukken en de vader schilderde de coulissen.
| |
| |
En in Louise Alcott's bekende boek ‘Little Women’ (Onder Moeders Vleugels), waarvan ge enkele afbeeldingen vindt in het artikel van mevrouw Kluit-de Clercq in dit nummer, krijgen we uit dien tijd, toen de meisjes nog zooveel thuis waren, een feestavond, dien ze zelf organiseerden en ik geloof, dat dit alles niet zoo heel veel verschilt van de feestavonden der tegenwoordige meisjes, die initiatief en verbeeldingskracht, opgewektheid en volharding bezitten, om de uren, aan de vreugde en ontspanning gewijd, tot in de kleinigheden te verzorgen. We lezen in ‘Onder Moeders Vleugels’:
‘Daar de meisjes niet rijk genoeg waren om zich groote uitgaven te veroorloven, moesten zij haar verbeelding te hulp roepen en ze maakten zelf alles wat noodig was. Sommige van haar voortbrengselen waren wezenlijk heel aardig: guitaars van bordpapier, antieke lampen van ouderwetsche sauskommetjes gemaakt en met zilverpapier beplakt, prachtige japonnen van oud katoen, schitterend van tinnen loovertjes uit een fabriek van ingelegd zuur afkomstig.
Een paar bruin leeren laarzen, een oude floret en een half versleten wambuis, dat eens door een schilder gebruikt was voor een schilderij, waren Jo's grootste schatten en kwamen bij elke gelegenheid te voorschijn.
Op Kerstavond nam een dozijn meisjes plaats in het ledikant, dat de loge voorstelde en zat achter de blauwe en gele sitsen gordijnen in een staat van gespannen verwachting.
“Een somber woud”, volgens het eenige programma, werd voorgesteld door enkele heesters en potten, een stuk groen baai op den vloer en een hol op den achtergrond. Dit hol had een paardendek tot dak, schrijflessenaars tot muren en daarbinnen brandde een klein kacheltje in volle kracht; een zwart potje stond er op en een oude heks boog er zich overheen. Dat was Meta met grijs paardehaar over het gezicht, een rood en zwart gewaad, een staf en kabalistische teekens op haar mantel.’
En om nu op onzen tijd terug te komen: Begin Mei was er op het kasteel Hardenbroek een week-einde na een cursus van de gediplomeerde leeraressen en de tweede- en derdejaars-leerlingen der scholen van K. en O. (Kinderverzorging en Opvoeding) van Rotterdam en Amsterdam. In den tweeden jaargang (1924) heeft Mies Bense in ons tijdschrift verteld over dit werk, dat toen nog in den aanvang was; we hopen er - nu zoovele meisjes door dezen arbeid worden aangetrokken - in dit blad nog wel eens meer van te hooren.
Over dien cursus en over wat besproken werd tijdens het weekeinde zal ik u
| |
| |
nu niet spreken, alleen over den Zondagmiddag wil ik iets zeggen; dat was een middag van vreugde, door de meisjes zelf georganiseerd. Er waren toen ongeveer tachtig meisjes bijeen en eenige ouderen, die deel hadden of belang stelden in het werk van K. en O.
We hadden een middag van voorstellingen in de zaal van het oude kasteel met het uitzicht op de verre weilanden, een voorstelling op de brug boven de slotgracht en op het weitje onder de hooge boomen, waar om den Meipaal met de lange, kleurige linten en het witte fluitekruid in den top, bij de vioolmuziek de eeuwenoude Meidans weer gedanst werd: al de fleurige kleuren, al de aardige dansmotieven in het groene lentegras, in 't wisselend licht van zon en schaduw.
Er is dien heelen middag telkens teruggegrepen naar den ouden tijd; wat is er veel liefs en grappigs naar voren gebracht, wat is er veel - dat in onverschilligheid afgedreund van geen waarde schijnt te zijn - door de zorgvuldige uitvoering weer gebracht tot de oude bekoring.
Ik denk hier aan het oud Hollandsche versje van de arme en de rijke marionetten, dat nòg door de kinderen in de straat wordt afgejengeld in twee stijve rijen, telkens botsende tegen elkaar.
Hier hadden we ze dan ook: De rijke marionetten met de steek en den degen en het staartpruikje, de vrouwen in wijde, zijden rokken; de arme marionetten met de platte, witte kragen boven het poorterspak en het meisje, dat als bruid begeerd werd, zedig in haar sobere kleedje, onder den grooten luifelhoed.
En ineens werden die verzen, zuiver en met begrip en inachtneming van alle teekens gezongen, tot allerliefste muziek en er was spanning in het simpele verhaaltje door de smeeking van de rijke partij en de vasthoudendheid van de armen, die volstrekt niet geneigd waren hun meisje ‘voor een hoed met polka-veeren’ af te staan.
En heel geestig werd het oude ‘Te Kieldrecht’ waar de koster met z'n diepe, verontwaardigde stem en z'n zelfgenoegzaam gezicht de lichtzinnige meisjes terecht wees, die hun koeien ongemolken lieten en pas opstonden, als ‘het volk al van der kerken kwam’.
Er zijn veel liedjes gezongen en vertoond uit vroegere eeuwen, liedjes van oud-Hollandsche geest en dwaasheid. Er zal zeker nog veel te vinden zijn, ‘Jantje zag eens pruimen hangen’, is reeds jaren geleden uitgegeven en wordt altijd weer met succes vertoond.
Het zingen in de typische costuums doet een vers zeker meer leven, maar de
| |
| |
kracht en de charme van die liedjes zit, behalve in den zang, in de mimiek, in het juiste gebaar.
Er was daar geen tooneel; een deel van de kamer, niet meer dan eenige vierkante meters werd voor de opvoering gebruikt, er waren geen coulissen, zoo goed als geen requisieten, geen décor; er was de gangdeur, waardoor de speelsters opkwamen, een piano, de costuums; er was dus weinig noodig.
oud-hollandsche liedjes door leerlingen k. en o.
Maar.... er waren de vondsten van de meisjes zelf en die hebben het gedaan. Later op den middag kregen we ter illustratie, hoe het mogelijk is veel kinderen tegelijk bezig te houden en te boeien, de uitbeelding van een verhaal, door een der meisjes verteld.
Wij waren geen kinderen meer, maar als kinderen hebben we zitten kijken en luisteren naar het bekende mythologische verhaal, dat een van hen vertelde, terwijl een groep de handeling uitvoerde. De slotbrug was de Olympus, daar woonden de goden, Zeus zat er op z'n troon. De lieflijke Persephone speelde op den voorgrond met haar speelgenooten, de nymphen, die bij de onzichtbare pianomuziek hun nymphendans uitvoerden. Hades, geweldig en verschrikkelijk, rooft Persephone, die zoo vertrouwensvol aan 't bloemen plukken is en voert haar in z'n onderwereld; de trappen naar de diepe slotgracht voerden naar dit rijk der verschrikking....
| |
| |
Hier was met de allereenvoudigste middelen, ook wat de costuums betreft, heel veel bereikt. Slechts één meisje had een spreekrol, zij, die vertelde: de anderen acteerden, beeldden uit en dansten.
En nu komen we na deze lange inleiding tot de prijsvraag van dit jaar. En dat is deze:
Een voorstelling, die uitgevoerd kan worden door jonge menschen. (Er
de roof van persephone door leerlingen k. en o.
wordt dus niet bedoeld een stukje voor kleine kindertjes).
We vragen niet: ‘een zelf geschreven comediestuk’, omdat velen van u daar misschien geen kans toe zien.
Een aardig comediestuk is natuurlijk zéér welkom, maar ik gaf in de inleiding opzettelijk eenige voorbeelden, waaruit ge zien kunt, dat een bestaand gegeven, waarin ge misschien nooit een ‘opvoering’ hebt gezien, door verzorging tot een boeiende voorstelling kan worden.
Ge kunt dus beschikken over alle mogelijkheden, ge kunt verzen maken, proza schrijven; geïnspireerd worden door oude liederen, sagen, verhalen en dansen.
Het is ook niet onze bedoeling, dat één meisje de geheele zorg voor een voorstelling op zich neemt; ge moogt u combineeren met anderen en sámen iets inzenden; de inzending moet op de volgende wijze geschieden:
| |
| |
Gebruik alleen den voorkant van het papier, nummer de pagina's (duidelijk handschrift of machineschrift).
Geef het aantal medespelers op.
Geef een beschrijving of teekening van de costumes.
Geef, als er liedjes gezongen moeten worden, de melodieën, als de melodieën onbekend zijn, de muziek.
Als het duidelijkheidshalve gewenscht is, aanwijzingen voor tooneel, décor of dans te geven door een teekening, doe het dan.
| |
Inzending
De inzendingen moeten vóór 1 October gezonden zijn aan de Wereld-bibliotheek, Amsterdam - Sloterdijk.
Aan dit adres stuurt ge een groote enveloppe, waarin zich bevinden twee enveloppe's met gelijk motto (geen naam). In de eene doet ge uw bijdrage, zonder onderteekening, in de andere uw naam, adres en leeftijd, of de naam, adres en leeftijd van de combinatie, die het stuk in elkaar zette en de toevoeging of dit origineel werk is of dat er gebruik gemaakt werd van bestaande motieven en waar ge die gevonden hebt.
| |
Prijzen
De namen van de leden der jury zullen in het Septembernummer bekend gemaakt worden; de bekroonde onderwerpen, die geschikt blijken ook door anderen te worden opgevoerd, worden afgedrukt in ‘Droom en Daad’. De directie der Wereldbibliotheek stelt f 100. - aan mooie boeken uit haar catalogus beschikbaar, welk bedrag door de jury geheel of gedeeltelijk onder de prijswinsters kan worden verdeeld.
|
|