| |
| |
| |
[Vervolg van Naar het lichte land]
Niemand zei iets, nadat de deur achter Tony was dichtgegaan, maar verstild en bekommerd dachten ze - Nina voelde het - over datzelfde: wat 't kon zijn dat Tony kwelde en ziek maakte Zou zij alleen 't zijn, die de waarheid vermoedde?....
Een oogenblik later bracht de post een briefkaart van Otto, waarin hij meldde, Zaterdag te zullen komen, doch zonder Felix ditmaal. Een golf van spijtigheid sloeg door Nina heen, dat niet éven eerder, toen Tony nog beneden was, dit bericht was gekomen. Zij zou haar hebben kunnen gadeslaan en zeker zou dit een toetssteen zijn geweest.... zou zij nu de laatste volledige zekerheid hebben gehad.
Dus Felix kwam morgen niet.... Waarom niet? Dat deed er voor 't oogenblik niet toe. Zij voelde zich ontzaglijk verlicht, of een moeilijkheid, een last van haar was afgenomen. Toch lag daaronder, als een donker verdriet, de teleurstelling. Maar dat probeerde ze weg te duwen, wanhopig, hard tegen zichzelf. - Als ik toch niet.... aan Felix denken mag, wat hoef ik dan verdriet te hebben als hij niet komt?.... Al kwam hij nooit meer.... Goed zou 't zijn, rustig en veilig. Wat kon ze meer verlangen? Maar dan dacht ze: - En Tony dan?.... Wat ellendig toch, dat altijd maar weer al je denken om jezelf heendraaide!....
Toen zij den volgenden morgen in de huiskamer kwam, was Tony al vertrokken. Otto's briefkaart lag op de ontbijttafel. Nooit zou ze weten hoe Tony's oogen gekeken hadden, toen zij dit berichtje lazen.
Waarom eigenlijk Felix niet kwam?.... Sterker dan gisteren drong zich de vraag aan haar op. Was hij zóo hard aan 't werk?.... Of was er iets anders? Misschien vertelde Otto iets....
Maar Otto zei niet veel. Deed hij zelfs niet een beetje terughoudend, of er iets was, dat hij niet zeggen wilde? - Hij is aan 't werk, en verder geen nieuws. Laat hem maar met rust.
Het was een vreemde Zaterdagmiddag, te ongewoner, daar Ans en de jongens ook niet verschenen. Otto, die nog even uit was geweest en tegen het eten terugkwam, zei, er straks nog wel even heen te zullen gaan.
Maar nog vóór ze geheel met eten klaar waren zagen ze voor het hekje Bas van zijn fiets springen en Jantje van het zitje tillen. Tony ging al open doen; zwijgend in een plotselinge beklemming wachtten zij.
Toen Bas, met Jantje aan zijn hand en Otto achter zich, binnenkwam, rees Moeder al op. Nina zag in haar oogen de donkere bangheid. Bang wachtte zij zelf. Doch toen zij luisterde naar het voor den rustigen Bas ongewoon- | |
| |
nerveuze vertellen, dat het Nikkie was, die ziek lag in een vannacht plotseling hevig opgekomen koorts, was 't haar opeens of zij dit aldoor toch al geweten had. Zij dacht aan Nikkie's betrokken snuitje van gisteren.
- Eigenlijk begon 't 's avonds al, vertelde Bas. - Heel den nacht hebben we met hem opgetobd. Gloeiend en onrustig.... koorts.... Tegen den ochtend is hij een beetje gaan slapen. De dokter kon nog niets zeggen.... nù ook nog niet, daarnet... tenminste niet met zekerheid. Maar hij dacht... typheuse koortsen.... Ja.... 't is.... Ans komt niet bij zijn bed vandaan.... Maar Jan mag niet thuisblijven.... Hè Jan.... Hij boog zich naar het kind, dat stilletjes naast hem, met bang-bedroefde oogen naar hem opzag. - Als het werkelijk typheuse koortsen zijn.... Een zucht brak zijn woorden af, hij zag van d'een naar d'ander. - Kan jullie 'm hebben?.... Was daar een antwoord op noodig? Dit was immers al bij voorbaat afgedaan!
- Zag de dokter het èrg in? vroeg Moeder met stille stem.
Bas haalde zijn schouders op.
- Hij kon nog zoo weinig zeggen. Vóor den nacht komt hij nog eens.
't Was even stil. Dan zei Tony:
- Als 't typheuse koortsen zijn.... dan wordt 't een heel ding voor Ans. 't Is zoo'n naloop, een typhus-patiënt.... 'k Nam maar een verpleegster....
- Moet je bij Ans mee komen. Ze is nù al niet bij hem vandaan te krijgen! Goddank, dat 't morgen Zondag is.... maar dàn is ze ook weer den heelen dag alleen tot 's avonds! Dat hittekind in de morgenuren.... Hij haalde mistroostig zijn schouders op.
- Dàn kan ìk komen, zei Moeder. Haar gezicht was nu weer helder en rustig. - Zeg dat aan Ans...., dat arme kind.... Zij schudde het hoofd en haar oogen schoten plots vol tranen.
- En hier dan? weifelde Bas, met 'n vleug van blijheid toch.
Ach, dàt kwam immers vanzelf terecht. Zij zouden zich wel redden.... Kwam iets er nog op aan, iets, behalve Nikkie?.... ging het hartstochtelijk door Nina's denken. Zij hield Jantje tegen zich aangedrukt, die met opeengeklemde lipjes, maar zonder tranen, Vader nakeek, die daarbuiten weer op zijn fiets sprong en rap wegreed.... zonder hèm, zonder zelfs nog eens naar hem om te kijken....
En terwijl zij zijn donker bolletje kuste, had zij 't gevoel of opnieuw alle dingen veranderd waren, of daar niets anders meer telde en gold als dit van
| |
| |
Nikkie en of al wat deze laatste dagen haar zoo fel had bewogen naar donkere diepten in haar wegzonk.
| |
VIII
Met jachtige halen ritste Nina de haren van de lange snijboonen, gooide telkens een handjevol in het teiltje, dat naast haar op den grond stond. Eene.... twee.... e.... drie.... het schoot wel op, dit afhalen, maar dan het snijden nog.... Ze keek naar de klok.... naar den bak met boonen op haar schoot.... vooruit, opschieten! Er kwam een beverig trillen in haar handen, die dit jagerige werken nog niet gewend waren.
Maar telkens weer, of ze 't wilde of niet, werd haar blik naar buiten getrokken, naar de verste bocht van den weg, vanwaar Tony komen moest. Zij was opzettelijk vlak bij het raam gaan zitten om zoo ver mogelijk den weg te kunnen afzien.
Niets....
Zij zuchtte beklemd en slikte om de zenuwprop uit haar keel te krijgen. Wat dat dùurde!.... Waarom bleef Tony er nu zoo lang hangen, terwijl zìj hier zat te verteren van ongeduld en angst!
Even keek ze de kamer in, waar Jantje aan de tafel fantastische bouwsels tooverde van blokken en houtjes. Wat was hij zoet.... En zóo verdiept in zijn werk, dat hij wel een kwartier-lang al geen woord gezegd had. Nikkie kon dat niet, die was veel te beweeglijk en te ongedurig.... ‘Nikkie-Kwikkie’ zei zijn vader soms wanneer hij als een kwik-druppel zoo rap van d'eene plek naar d'andere schoot. En nu.... nu lag ‘Nikkie-kwikkie’ machteloos in zijn kussens, met koorts-heete wangetjes, met dwalende handjes, met oogen die niemand kenden.... Hoe lang nog?....
O dat ze niet bij hem mocht! Dat ze hier zat en wachtte.... wachtte! Dat ze hem misschien niet eens meer zien zou, als er....
O nee, dàar niet aan denken! Dàt nog niet.... Rapper weer jachtte ze het mes door de boonen, weerhield zichzelf met geweld om weer naar buiten te kijken. Eerst al de boonen afgehaald vóor ze weer keek.... Misschien wàs Tony er dan in dien tijd....
Hè hè.... zuchtte Jantje, achteroverleunend in zijn stoel, in sprakeloos bewonderen van zijn schepping. Het was heel stil in de kamer; niets dan het ritselend geluid van het boonen-afhalen. Bijna schrok Nina van zijn stemmetje, dat zoo plotseling in haar gejaagde peinzen drong:
| |
| |
- Tante.... als je in zoo'n huis woonde.... dan....
Zij keek op en haar blik ontmoette de fluweelig-donkere peins-oogen van het kind.
- .... Dan kon je over de hèele wereld zien!
Ter verduidelijking stak hij achtereenvolgens door elk der vier zijden een vinger, om te demonstreeren, dat het rondom open was.
- Ja, glimlachte Nina, - maar dan mocht het toch wel op een berg staan ook.
- Ja.... maar dan woei de wind er zoo erg in.... Zùlke winden.... en zùlke winden.. en zùlke... Zijn bandje maakte een waai-gebaar naar de vierkante openingen. - Alle winden! En dan werd je ziek....
Een plotselinge gedachte kwam door zijn hersentjes flitsen. Hij zweeg even, zijn oogen werden strakker.
- Tante.... waarom worden menschen ziek?....
Nina keek weer op haar reppende vingers neer.
- Ik weet 't niet, zei ze aarzelig, onderwijl vechtende met de begeerte om uit te kijken, want er kwamen voetstappen over den weg.... Maar ze gingen voorbij.
- Maar hoe kòmt 't dan, dat iemand ziek wordt, Tante?
- Ik.... Neen, ze kon toch niet wéer zeggen: ik weet 't niet! - Ziek wordt je, zocht ze, - als je kou vat, of als je iets eet, dat niet goed is, of.... - Heb Nikkie dan kou gevat, Tante?
- Misschien wel....
- Wordt ie nou gauw beter?
- We hopen 't.... mompelde ze hulpeloos.
Een warmte van opkruipende tranen kwam achter haar oogen schroeien. Ach, 't liefst had ze het kind op haar schoot genomen, in haar armen, zoo maar stil met hem gezeten, bij hem haar troost gezocht. Maar het kon niet, ze moest zich toch al reppen. Dat Jaan nu ook juist vanmiddag boven die kamers moest doen.... Als de menschen vanmorgen niet om den regen in huis waren blijven zitten, was 't voor twaalven gebeurd. Nu had Jaan vanmorgen de keuken een beurt gegeven en zìj had wat zilver en koper gepoetst van boven. Had ze maar liever éerst de groente gedaan.... voortaan aan denken! Zou Jaan nog niet haast klaar zijn boven?.... Over 'n kwartier moesten de boonen op. Wat later eten ging óok niet, dan had ‘de Reederij’ weer wat te brommen. En Moeder zou geen rust hebben bij Ans, als er hier iets haperde.
| |
| |
Zoo, afgehaald wàren ze.... En nòg geen Tony! Tot in haar schouders voelde zij het doffe bonzen van haar hart. Wat kòn dit beteekenen? Met beverige vingers schoof zij het beugeltje op het mesje, begon te snijden. Het ging maar matig vlug. Wat kon Moeder dit heerlijk rap, met drie, vier boonen tegelijk, en zonder beugeltje op het mes. Ach, zìj was in alles achter, een sukkel was ze geworden in dat jaar van ziek zijn! Zou ze dat ooit nog inhalen?
Zuchtend duwde zij haar rug wat op tegen de stoelleuning. Wat 'n pijn ze kreeg van dat lange geforceerde zitten! Dokter Brons zou brommen als hij het wist. Maar straks zou ze wel wat rusten. Als nu eerst Tony maar terug was....
Verbeten repte ze zich, zonder nog naar buiten te kijken. Jantje bouwde zwijgend en peinzend een nieuw kasteel.
Nu hoorde zij de langzame stappen van Jaan over de gang sloffen. Boven was 't dus klaar.... Gelukkig, zij schoot ook al op.... Juist toen zij zich naar de deur keerde, waar Jaan's vierkante gezicht omheen kwam kijken, kwam er rap grintgeknars nader door den voortuin.... Tony! De bak glipte bijna van haar schoot.
Een bange schrik deed haar ineenkrimpen toen zij Tony's gezicht zag. Bibberend viel de vraag van haar lippen:
- Wel?....
Maar Tony's mond, die al voor een antwoord open ging, sloot zich weer, haar blik gleed over Jantje, die opkeek. Zij liep om de tafel heen, tot zij achter hem stond, schudde dan het hoofd, zwijgend, met vernepen mond en duister-wanhopige oogen.
- Is 't.... Nina's vraag brak af. Jantje....
- Jan, zei ze schorrig en moeilijk, - wil jij wat voor Tante doen? Als verwezen staarde het kind haar aan, zonder antwoord.
- Ga jij dan 's naar de keuken, en vraag aan Jaantje.... vraag of Jaan... je 't kookboek mee wil geven....
Stilletjes liet de jongen zich van zijn stoel glijden, liep naar de deur. Met zijn handjes om den knop keek hij nog eens achter zich om, van Nina naar Tony. 't Is of hij het begrijpt, bonsde het door Nina's denken.
Tony had haar hoed op tafel gegooid, streek het verwarde haar uit haar witte gezicht.
- Slecht.... zei Tony, zonder inleiding, en haar stem klonk zoo vreemd of het een andere stem was dan de hare. - Toen ik kwam dachten ze, dat
| |
| |
ze hem.... dood in hun handen hielden. Bas was nog niet thuis. Dien moest ik opbellen.... en den dokter.... Sientje was er ook al op uit.... Nèt. Gelukkig kwam Bas even daarna. Maar de dokter was er niet. 'k Ben van het eene adres naar het andere gefietst tot ik hem had. Nu was 't een iètsje minder erg. Maar straks komt er een verpleegster. Daar heb ik ook nog voor gezorgd.
- Wòu Ans dat?
- Ze had niets te willen.... Voor het kind was 't noodig. Bovendien is ze zóo òp.... en zoo verwezen van de narigheid, dat ze zich niet erg meer verzet tegen wat er bedisseld wordt.
- 't Is ook al een volle week.... zoo'n spanning en zoo'n angst. Arme Ans! En wat zal er nog....?
Nina brak af; zij zwegen beiden. Maar haar gedachten, zij voelden het, werden naar denzelfden duisteren afgrond getrokken.
Zachtjes kierde de deur open, Jantje trippelde weer naar binnen. Stilletjesvragend keek hij van de een naar de ander vóor hij iets zei.
- Jaantje héb 't niet, vertelde hij dan.
- O.... làat 't dan maar, zei Nina moe.
Stil kroop hij weer bij zijn blokkenbouwsel.
- Straks, als de dokter is geweest, dan ga ik nog even, zei Tony.
Nina's gezicht glansde op. - Dat 's goed.... 't Is nog zoo lang tot morgenochtend. Maar tegelijk voelde zij weer de zwarigheden op zich vallen. Dan was Jaan weg, was er niemand om te helpen als ze boven soms iets noodig hadden.... Zìj kon de trap nog niet op. Tony's wenkbrauwen trokken samen boven haar donkere oogen.
- Och wat, ze hèbben 's avonds niets noodig.
- Dat kan je niet weten.... 'k Vind 't zoo ellendig als ze iets te kort komen.... ook om Moeder....
- Dan moeten ze zich maar 's schikken voor 'n keer! zei Tony hard. - Ze worden den heelen dag achterna geloopen! Ruw verzette ze een stoel, die tegen de tafel bonsde, zoodat Jantje's kasteel op zijn grondvesten wankelde. - Hoe laat ga je? vroeg Nina, toen na het eten Tony Jantje had naar bed gebracht en Jaan, nu alles aan kant was in de keuken, naar huis was.
- Na negenen. Anders is de dokter er toch nog niet geweest.
Stil, een poos lang, waren zij beiden bezig. Nina met verstelwerk; Tony stopte kousen. Buiten hing een rossige avondgloed, waartegen de boomen diep-donker stonden, binnen werden de kamerhoeken al schemerig. Soms
| |
| |
kwamen de geluiden van den weg, stemmen en voetstappen die voorbijgingen, naar binnen vleugen, stierven weer weg. Vaak zaten zij stil, lag het werk in haar schoot, tuurden haar oogen naar buiten. Eenzaamheid waarde binnen om, of ze elk alleen zaten.
Met een zachten zucht duwde Nina haar rug tegen de stoelleuning, dwong zich dan weer tot doorwerken. Als een knagende pijn was de moeheid in haar lendenen.
- Heb je pijn? vroeg Tony plotseling.
- Pijn.... nee.... jokte Nina. - Wat moe alleen maar....
- Gooi dat werk dan neer! Daar zitten we toch niet op te wachten!
- Och, die paar steekjes.... weerstreefde Nina flauwtjes. Die bruuske bezorgdheid van Tony deed toch even goed. Zij glimlachte met lippen die beefden of ze zou gaan schreien. Maar Tony's aandacht gleed alweer weg, haar blik, somber en strak, dwaalde naar buiten.
Zij voelde het zware, doffe bonzen van haar hart. Een gloed steeg naar haar wangen, tot achter haar oogen. O, hoe zaten ze hier nu zóó, ieder opgesloten in haar eigen wereldje, waar de ander niet kon binnen komen, zonder een woord.... zonder een teeken dat ze iets van elkaar begrepen.... Waarom wàren ze zoo eindeloos ver van mekaar?.... Haar lippen trilden in het hunkerende verlangen naar gemeenzaamheid en zich vooroverbuigend over het kleine tafeltje, dat tusschen hen stond, strekte zij haar arm naar Tony heen, fluisterde met bevenden mond:
- Toontje... zeg toch 's... wat heb jij zèlf... voor 'n pijn?
Eén oogenblik leek 't of er iets openbrak in Tony's blik, of zij alles wat ze zoo lang diep in zich verborgen had, nu eindelijk uit zich zou gaan gooien, maar dan, het scheen dat zij zich met geweld beheerschte, sloot haar gezicht zich weer, of ze er een masker voor trok.
- Ik? vroeg ze met een vreemde, schril-hooge stem. - Bekommer je daar maar niet om!
Maar er huiverde een rilling door haar schouders.
- Toon.... fluisterde Nina en zij voelde hoe de tranen al voller zwollen in haar oogen, - waarom verstop je je toch zoo voor me? Hou je dan niets meer van me?.... Als ik je toch eens helpen kon....
- Niemand kan me helpen, weerde Tony dof.
- Zeg dat toch niet.... daar weet je niets van.... Misschien zou ik juist.... zou ìk je juist wel kunnen helpen.... Je zou misschien alles anders zien als je.... als we samen praatten....
| |
| |
- Woorden maken 't alleen nog maar erger....
- Och nèe, woorden geven soms opeens uitkomst.... of verlichting.... Misschien is er iets.... ànders dan wat je denkt.... of.... tob je over iets, dat.... dat niet bestaat...:
O, kon ze nu ronduit spreken! Moèst ze 't eigenlijk niet doen? Zeggen: Tony, als je van Felix houdt, trek je dan niet terug om mij, want Felix dènkt niet over me, en ìk....
Bijna ruw was Tony's stem:
- Och, je weet er niets van.... Je kàn er ook niets van weten.... Goddank! 't Is allemaal té vreeselijk.... Ik.... Nee! Ik kan er zelfs niet uit de verte over praten.
- Ik kan je niet dwingen, en dat wil ik ook niet, fluisterde Nina, en het kon haar niet schelen, dat nu de tranen over haar wangen liepen. - Als je niet zèlf.... Maar ik.... wou alleen maar dat je begreep, dat ik.... altijd aan je denk, en om alles in de wereld wou, dat je weer gelukkig was... - O stil toch.... stil toch! kreunde Tony, ineengedoken, haar gezicht in haar handen. - Zeg toch niks meer! O God! Ik wou, dat ik kon huilen zooals jij!
Zij zeiden nu niets meer, zagen elkaar niet aan. Buiten was de late zonnegloed weggetrokken; de blauwe avond stond roerloos tegen de ruiten. Het klokje op den schoorsteenmantel sloeg negen.
- Kom.... zei Tony eindelijk, en stond op. - Ik ga dan maar even. Haar stem was nu weer beheerscht en gewoon. - Of vindt je 't vervelend om alleen te blijven?
- O nee.... maar ga dan eerst even boven vragen of ze soms nog iets.... Tony rukte haar schouders op, maar ging toch.
Haar gezicht stond dreigend toen zij weer beneden kwam. Maar ze zei alleen: - Op 't oogenblik niets. Maar om tien uur moet er warm water zijn. Maar vóor dien tijd ben ik toch weer terug.
Was er iets gebeurd? Verzweeg Tony iets? Mevrouw Reeder was een zeurkous en Tony verdroeg op 't oogenblik niemendal. Dat zìj toch ook nog voor niets kon zorgen.... de trap niet óp kon!
- Ga dan maar gauw, zei ze bedrukt.
Even later viel het hekje achter Tony dicht; het licht van haar fietslantaarn zwaaide langs de donkere boomstammen. Dan was ze weggegleden, rap het donker in.
Met de handen in den schoot bleef Nina naar buiten staren, waar in het
| |
| |
vaag-ópschijnende lantaarnlicht de roerlooze boomen het onwezenlijke kregen van tooneeldecor. Wat lang werden de avonden al.... half negen werd 't donker. Al eind Augustus ook.... Er kwam nu niemand meer voorbij. Verlaten was 't nu.... Zij huiverde; er kwam avondkilte naar binnen.
Kom, ze zou nu sluiten en aan de tafel gaan zitten.
Langzaam kwam zij overeind uit haar stoel, voette voorzichtig, zich steunend aan een stoel of aan den tafelrand, door de kamer heen om het electrisch licht op te knippen. Toen weer terug om te sluiten. Buiten leek het nu zwarter dan tevoren; het deed goed om de gordijnen dicht te schuiven.
Wat een vreemde Zaterdagavond! Zij alleen hier onder de lamp. Zij dacht aan die avonden, lang voorbij.... toen was 't nog midden-zomer.... als ze lang buiten zaten en de hemel maar niet donker werd, Moeder en Tony en Otto en Felix.... en soms, als 't zoo lang licht bleef, ook Ans of Bas nog wel.... Hoe eindeloos licht en heerlijk leek dat allemaal nu, vol van onbezorgd geluk. Nu lag Nikkie ziek.... niemand wist of hij beter worden zou.... Tony liep met een verdriet, dat te zwaar leek om te dragen.... angst en verdriet hadden ze nu allemaal.... arme Ans, die nu zoo gekweld en gemarteld werd!.... En Felix kwam niet meer....
O Felix.... Felix.... klaagde 't in haar. Waarom heb je ons toch vergeten, nu we allemaal verdriet hebben? Eén verlangen was er maar in haar, dat vervulde haar heele wezen, dat hij nu mocht bij haar zitten en haar hand vasthouden, dat zij den diepen klank van zijn stem mocht hooren, waar altijd haar hart bij opsprong, dat zij de teedere goedheid van zijn oogen mocht over zich voelen.... Klein en arm, in een oneindige behoefte aan steun en vertroosting, kromp ze in elkaar, kreunde zachtjes, als een kind, dat pijn heeft.
Tot zij zich bewust werd van een snijdende pijn in haar linkerarm, waarmee zij tegen den tafelrand leunde. Zij richtte zich op en voelde een moeheid door zich heenduizelen. En was 't al bij tienen? En Tony nog niet terug.... Er moest water opgezet.... Dat kon ze wel....
Waar zij den steun van de tafel kwijt raakte werd het moeilijk; van de tafel naar de deur leek 't een gapende leegte. De gang was gemakkelijk en in de keuken had ze aan allen kant houvast. Toen zij het keteltje op 't gas zette, had ze weer even dat gevoel of de grond onder haar voeten golfde. Gauw maar zitten gaan. Wat wende 't toch langzaam! Maar nu was ze ook moe; den heelen dag had ze niet gelegen. Ze zou hier maar een beetje blijven zitten, anders kookte soms het water over, eer ze er bij was.
| |
| |
Maar toen het water kookte, was Tony er nog niet. De gangklok sloeg tien uur. Besluiteloos draalde Nina bij de keukendeur. Zoo dadelijk zou Mevrouw Reeder wel bellen.... dan was er niemand om haar te bedienen, moest ze zelf naar beneden komen. Vervelend.... Zou ze 't aandurven, de trap op? Maar haar beenen voelden nog zoo onzeker, en dan met een ketel kokend water! Terwijl ze nog aarzelde ging het belletje. Zij nam den ketel en voetje voor voetje, zich heel ijl en licht voelend, schuifelde ze naar de trap toe, dicht langs den muur. Maar op de tweede traptree ging het al niet verder. Nu moest ze roepen... Vooruit maar! Als ze lang wachtte werd het water nog koud....
- Mevrou-ouw!....
Zij wachtte. Gelukkig, er kwam iemand. Mijnheer stak zijn hoofd om de bocht van de trap.
- Och zou u me een eindje tegemoet willen komen? Ik durf nog niet goed. Ondanks alles moest ze even heimelijk lachen om deze optimistische voorstelling van de zaak, terwijl zij meneer Reeder's geborduurde voeten tot zich af zag dalen. ‘Een eindje tegemoet komen’.... héel de trap op twee treedjes na!
- Is u maar alleen thuis? Een vreemde toestand, constateerde hij, den ketel van haar overnemend.
Alle lach was opeens weer uit haar weg. Zij klemde zich aan de trapleuning om steun.
- Tony is nog even gaan hooren.... We konden zóo den nacht niet in. Niemand kan er wat aan doen, dat alles nu een beetje ongewoon is.... Haar stem beefde wat, maar ze hield het hoofd heel hoog. Maar of zij dit zelf voelde en zich weer verdeemoedigen wilde, zei ze: - Als er nog iets is.... Tony zal zóo wel komen, en den theeboel nog bij u weghalen....
- Laat dat maar, zei hij, wat goediger nu. - Morgen kan dat ook wel. Terwijl zij over de gang terugschuifelde hoorde zij Tony den sleutel in het slot steken.
Zwijgend heesch ze haar fiets binnen, sloot de deur, schoof er den grendel op. Het scheen niet tot haar door te dringen dat Nina daar in de gang liep. Eerst toen zij samen in de kamer waren, sprak ze, moeilijk, of ze de woorden diep uit zich moest loswringen.
- Nog precies eender.... De dokter is nu net weg.... Hij kent niemand. Nina veegde haar klamme handen langs haar jurk.
- Is de koorts nog aldoor zoo hoog?
| |
| |
- O ja.... veertig vier.... drie streepjes hooger dan gisteravond.
Zij wachtte of Tony nog meer zou zeggen, maar die stond vertrokken-bleek in een kamerhoek te staren. Toen waagde ze:
- Wat.... zegt de dokter?.... Is 't vindt hij 't.... hopeloos?
- Hopeloos.... Tony rukte haar schouders op, streek zich door het ordelooze, zwarte haar. - Dàt zegt hij niet.... maar wèl heel.... heel zorgelijk....
Het woord klonk als een doodvonnis, ze hoorden het beiden.
- Laten we maar gaan slapen, zei Tony dof. - Ik ben zoo moe, dat ik niet meer denken kan.
- Ik ook. Maar toch zal ik wel niet slapen....
In Nina's slaapkamer maakte Tony licht, sloot er de gordijnen, nam de sprei van het bed.
- Kan ik je met iets helpen?
- O nee, ik kruip er zoo in.
Zwijgend kusten zij elkaar, inniger, bewuster dan anders.
Die lange, lange nacht! Nina huiverde ertegen. Ze zou wel niet veel slapen.
Tevéel woelde er door haar hoofd.
Maar toen haar hoofd in het kussen lag, voelde zij de zware moeheid, die haar leden roerloos maakte en haar oogen deed dichtvallen. Even later kon ze juist nog beseffen, dat zij zachtjes wegdoezelfde en zij viel in een slaap, droomloos en diep, en toen zij ontwaakte was 't al volop dag.
Nieuwe dag.... wat zal jij weer brengen?....
Was dit nu niet elken morgen de eerste vraag?
Maar dézen morgen was 't als een strak gespannen verwachting in haar, of ze iets bizonders hooren moest, of er iets gebeuren zou.... Nerveus scharrelde ze zoo'n beetje rond, ruimde het ontbijtgoed weg, zette binnen koffie. 't Ging allemaal erg langzaam, doordat haar beenen altoos nog zoo wankelig en stijf voelden en ze zich telkens nog aan iets moest steunen. Maar het gìng toch al een beetje, ze kon tenminste weer iets doen. Tony liep rond met een zwijgend, gesloten gezicht: Jaan was boven bezig.
Tegen twaalven kwam Bas even aanfietsen. Nina voelde zich opschokken van schrik toen zij hem door den voortuin komen zag, en was blij, dat Jantje in den achtertuin speelde.
Maar hij had niets bizonders. De nacht was geweest als vorige nachten, ijlend-onrustig, hooge koorts.... de dokter kon nog niets méér zeggen omtrent de kansen ten goede of ten kwade.... de spanning bleef.
| |
| |
- Hoe lang moet dit nog duren.... zóo?.... zuchtte Nina, haar saamgenepen handen in haar schoot.
- Hij dacht, vandaag of morgen.... misschien.... dat er een kentering komen zou.... hoe dan ook....
Hoe dan ook.... Dat beteekende, dat het mogelijk was.... Nina huiverde. Zij durfden elkaar niet meer aanzien na dit.
- Misschien komt Moeder nog even thuis, straks, zei Bas vóor 't weggaan. - Maar je begrijpt....
- Om òns hoeft 't niet, verzekerde Nina haastig. - Wij redden ons wel. Moeder kwam dien middag niet. Zij wachtten, zonder veel te praten, teveel vervuld allebei van haar gedachten en zich afvragend wàt ze eruit moesten begrijpen, dat Moeder wegbleef.
- 'k Zal aanstonds nog maar eens gaan.... opperde Tony.
- Ja.... zei Nina beklemd, en smoorde een zucht.
Maar Tony draalde lang; 't liep al naar etenstijd.
- Ga je nog? waagde Nina voorzichtig.
- Jawel, maar.... Nog aarzelde ze. Zij wischte langs haar voorhoofd en Nina zag hoe donker-omschaduwd haar oogen waren.
- Ik geloof, fluisterde ze, - dat ik niet durf....
Even had Nina het gevoel of Tony's angst op haar oversloeg. Haar handen werden klam.
- Ga dan vanavond, als de dokter er weer is. Dan weten we misschien nog iets voor den nacht....
Maar ook dit bleek een ijdele hoop. Met dezelfde boodschap kwam Tony thuis: Géen verandering.... alléen: hoe langer het duurde hoe hachelijker het werd, omdat hij zoo schrikkelijk verzwakt was. Maar lang kon dìt niet meer voortduren.... misschien.... morgen....
- En àls er dan een kentering komt, zei Tony schor, - dan is het natuurlijk naar den verkeerden kant! Hoe zou voor òns....
- Stil! zei Nina. - Zeg dat niet. Daar weten we niets van.
Zij voelde een wonderlijke lichtheid in zich opstaan, waarvan ze toch niet spreken kon. O morgen.... morgen....!
Maar hoe eindeloos leken de uren naar morgen toe!
Zij sliep weinig dien nacht en àls ze sliep warden velerlei droomen dooreen. Telkens had zij 't gevoel of zij van een hoogen toren de ijlte inzweefde. Vroeg was zij wakker om niet meer te slapen. Het was een dag zòo stralend als er in lang geen geweest was. Achter een dunnen nevel koepelde een eindeloos
| |
| |
blauw, en op de boomkruinen was zonschittering. Zij duwde het raam wijd open en snoof de frissche lucht en hoorde het vogelgesjilp. Maar je kon zien en ruiken, dat gauw de herfst kwam, zóo was 't midden in den zomer niet, zoo ijl en eindeloos teer! O wat een dag! Tranen drongen naar haar oogen en haar lippen beefden. Wàs 't mogelijk, dat op zóo'n dag het ongeluk over hen komen zou? Een hartstochtelijke innigheid, die uiting zocht, vervulde haar; haar gedachten werden als een gebed. O, als Nikkie maar beter werd, dan zou ze niets, niets meer vragen! Tranen bibberden langs haar wangen, maar haar mond lachte.
Zittend, omdat lang staan haar nog te moeilijk viel, wiesch ze den ontbijtboel af; Tony was al weg. Toen klapte het tuinhekje. - Vader! riep Jantje, die korstjes kleinplukte voor de vogels.
Het hart klopte haar in de keel, een waas trok voor haar oogen; zijn eerste woorden kwamen als uit een verre verte.
- .... Ik geloof dat we het winnen! Hij is rustig en helder.... Tegen den morgen kwam het.... de verandering. De dokter hoopt.... hij denkt....
Zij zag de onbeheerschtheid van Bas' bleek gezicht, de twinkeling van vreugde, waaraan hij nog niet voluit toegeven durfde.
- O Goddank! fluisterde zij met bibberende lippen.
- Maar we mogen nog niet.... voorbarig zijn, sprak hij, als om iets te bezweren. - 't Was zoo schrikkelijk op 't kantje.... En nog.... 't zal een harde dobber zijn.... hij is zoo zwak geworden.... We zullen nòg alle zeilen moeten bijzetten. Maar.... Hij richtte zich op en lachte zachtjes. - Als 't maar in de goede richting gaat.... dan komt verder niets er meer op aan....
Nee niets, nièts immers kwam er meer op aan! zong het in haar, toen zij weer alleen was en haar afwaschwater koud liet worden, omdat ze niet meer wist wat ze deed, of doen moest, omdat ze niet kon blijven zitten, maar telkens naar den blauwen dag moest gaan kijken of gaan ruiken aan de rozen in de vaas, omdat ze lachen en zingen kon tegelijk.... Nee, nièts kwam er nu immers nog op aan! Zij ademde diep en glimlachte en dàcht niet, wilde nu niet denken aan dat donkere, diep in haar hart, nu alles zoo licht was geworden.... zoo licht....
(Wordt voortgezet)
|
|