| |
| |
| |
Meisje
door A. Hendriks-Kappelhoff
Meisje met coquette lokjes,
Meisje met je lange rokjes,
Met je prulletjes en strikjes
En je grootemenschenknikjes,
Met je kammetjes en lintjes
En je telkens nieuwe vrindjes,
Meisje, meisje wacht eens even
Ga zoo vlug niet door het leven!
Denk, jij met je damespasje
Voor maar veertien jaartjes was je
Nog zoo'n klein, zoo'n heerlijk ding,
Moeders eerste zuigeling!
Meiske met je frissche wangen,
Met je huid nog jong en zacht,
Denk niet, dat mijn moederzangen
Jou in 't keurslijf willen prangen,
Door mijn wijsheid uitgedacht!
'k Ben niet oud, en niet verwaten,
Meiske dat zoo heerlijk lacht,
'k Wil alleen wat met je praten,
'k Wil je een vriendschapskijkje laten
In dat, wat mij 't leven bracht.
Kind, ik wil in lichte zangen
Denken aan dien gouden tijd,
Toen ik jou pas had ontvangen,
Reine, gave heerlijkheid,
Mij alleen al door je komen
| |
| |
'n Levenswonder werd gebracht,
Dieper dan de diepste droomen,
't Schoonste, dat God heeft bedacht.
Kind, ik wil in lichte woorden
Denken aan dien blijden tijd,
Toen je mij gansch toebehoorde,
Lieve, kleine heiligheid!
Toen jij was het levend wonder
Voor je vader en voor mij,
Alles van je leek bijzonder,
Ieder grapje maakte blij!
Toen ik al je kinderzorgen
Weerde als een schuttend schild,
Elk verlangen, hoe verborgen,
Door mijn liefde kon gestild;
Toen je m' alles toevertrouwde
Ik mijn oudste nog beschouwde
Als ‘rechtmatig eigendom’!
Nu die tijd is weggegleden,
Kind, weet ik zijn vreugde pas,
Nu dat heden is verleden,
Weet 'k, hoè schoon dat heden was.
Lees kind, dit dan in mijn zangen,
Liedjes van een gouden tijd:
‘Leef niet altijd in verlangen,
Leef het heden toegewijd.’
O in 't park, dat kleine laantje
Besloten tusschen lentegroen,
Dat was 't eerste vrije baantje,
Dat Moeder mij alléén liet doen.
Maar achter 't schild der boomenhagen
Daar wist mijn kleine hartje wel,
| |
| |
Dat Moederoogen mij steeds zagen
En spiedden naar 't ‘grootmenschenspel’.
Ik voelde wel een stil vermoeden,
Dat 'k maar in schijn mijn vrijheid schiep,
Dat Moeder toch mij bleef behoeden,
Haar pad getrouw naast 't mijne liep.
Zoo is 't met jou en mij ook, meisje!
We gaan niet steeds meer hand aan hand.
Maar.... maak je ook graag alléén 'n reisje,
Blijf voelen, kind, den hartenband!
Komt het fijne straatorkest!
Vinden dat maar opperbest!
Vol van pret en rijk van kleur;
Staat mijn oudste aan de deur.
Al haar blijheid vindt 'n steun
|
|