Droom en Daad. Jaargang 4
(1926)– [tijdschrift] Droom en Daad– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
De naaister van Felicien Rops
| |
[pagina 110]
| |
veertig, die in 't zolderkamertje woonde, boven in den gevel van het huis. ‘Dag uit, dag in zat ze daar en knoopte gordijnen en kleedjes. Die verkocht ze later aan de boeren en op de groote buitens. Ze droomde van een eigen huisje hoog op den heuvel. Maar van de liefde wilde ze niet hooren. De guitaar van haar moeder hing bestoven en zonder snaren op den zolder. Nooit zong ze daar liefdeliedjes bij. 't Rozenstruikje van haar moeder stond in haar venster. Ze gaf het nauwelijks water, ze hield niet van de bloemen, die kinderen der liefde.’ Maar dan komt een jong orgelmaker in het dorp, hij woont in het zelfde huis als juffrouw Marie. Hij werkt met de jonge meisjes van het huis in den tuin, hij declameert en zingt. Hij raapt jufrouw Marie's kluwen op, hoe dikwijls ze die ook het vallen en brengt haar oude pendule weer in orde. ‘Hij kwam nooit thuis van een bal, zonder dat hij met allen gedanst had, van de oudste dame tot het kleinste meisje. Hij sprak met niemand over liefde, maar toen hij eenige weken in het huis gewoond had, waren alle dochters op hem verliefd. Zelfs de arme juffrouw Marie. Boven op haar kamertje werden nieuwe snaren op de guitaar gezet en bij de tonen daarvan zong ze de oude liefdeliedjes, die ze van haar moeder geleerd had. En toen de vroolijke, zorgelooze orgelmaker eindelijk vertrok, kwam juffrouw Marie in haar beste kleeren van de zoldertrap; aan een breed, groen zijden lint hing de guitaar om haar hals. In de hand had ze een bouquet maandrozen, want dit jaar had haar moeders rozenstruik gebloeid.’ En zoo maakte juffrouw Marie zich door haar liefde voor iedereen bespottelijk. En de liefde bracht haar veel ongekend verdriet. Maar ze sprak nooit meer kwaad van de liefde; ze hing de guitaar niet meer weg en vergat nooit meer de rozenstruik van haar moeder te verzorgen. Zoo is er dan, langs een omweg, weer de aandacht gevestigd op Selma Lagerlöf's meesterwerk: Gösta Berling. Ik geef het u nu, omdat het boek, dat we al zooveel jaren ook in ons land bezitten, zoo bij uitstek geschikt is, om - nu we weer tijd hebben - in gezelligen kring in de Paaschvacantie te lezen. Wie geleerd heeft een boek te lezen niet alleen om de dingen, die er in gebeuren, maar ook, om wat er in verzwegen wordt, is niet licht te jong voor het boek, al zal zij er bij het herlezen nog wel meer van genieten; en te oud wordt men misschien nooit voor een inhoud van zooveel rijkdom, phantasie, verrassende werkelijkheid en verborgen wijsheid. |
|