Droom en Daad. Jaargang 4
(1926)– [tijdschrift] Droom en Daad– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Plaggenhut van Vincent v. Gogh
| |
[pagina 61]
| |
triest en afstootend! Is dat niet wanhopig? Nauwelijks durven we meer vragen, waarom die boomen zoo weinig zijn doorteekend, hun spraak is immers zoo zuiver - triest, kaal, armelijk en vreeselijk desolaat!
Tegenover dit geval stond de jonge Vincent; hij, die het armoedige leven dezer streek voelde als een klacht, als schrijnende bittere realiteit. Vincent, die in zich droeg die heerlijke gave van medegevoel te hebben voor levens, die ondergingen in het kwade en leelijke, omdat ze nooit met het goede in aanraking kwamen; voor levens, die ondergingen in leed, en door de zorg op den voet werden gevolgd - iedere stap; wier bestaan vegeteerde, vervlakte in droeve schaduw van eenzaamheid, wier hooger besef van menschzijn in de kiem werd gesmoord. Het leed der armen was Vincents leed, hun kommer zijn voortdurend tobben. Deze teekening is daarvan een uitbeelding, het is alles in de eerste plaats innerlijk ervaren, hartstochtelijk beleefd. Is niet het leven ons gegeven om steeds innerlijk rijker te worden? Zoo voelde Vincent het; mooi was datgene, wat je rijker maakt van binnen. ‘Vindt maar mooi, zooveel je kunt’, schrijft hij in een zijner brieven, ‘de meeste menschen vinden lang niet genoeg mooi’. |
|