| |
| |
| |
Naar het lichte land
door Marie Schmitz
II
Een stil wit winterlicht vulde de kamers tot in de diepste hoeken, het scherpe licht, dat óp scheen van de besneeuwde wereld. Vanwaar zij lag zag Nina, boven de tochtdeken uit, de wit bekapte toppen der heesters in het voortuintje, daarachter de sneeuw-bevrachte dennen tegen het doorschijnende luchtgrijs. En zij wist precies, al kon ze het niet zien - want daarvoor lag ze te laag - hoe 't er verder uit zag: weg en tuintjes verloren onder 't wit, en onder de boomen de heuvelige grond, enkel glooiend wit, waartegen scherp de rechte stammen donker rezen, en verder weg, helder groen en rood in al dit wit, het nieuwe villaatje. En ginds, wat je niet zien kon van hier, de hei.... witte eindeloosheden....
Stil was 't, geen windje bewoog de takken met hun zware vracht. En al maar ijler werd het luchtgrijs, het werd ook kouder, zeiden ze, morgen zou 't wel blauw zijn, helder vriesblauw boven de witte wereld. O, daar in te loopen, stil en alleen, tusschen de donkere boomzuilen, in dat blanke plechtige, en geen ander geluid dan soms het eenzame roepen van een vogel of nu en dan het doffe neerplakken van een sneeuwvracht, die van een boomtak viel.... O, dat dit nu niet kon, dat haar dit ontzegd was!.... Dit eenvoudigste, dat iedereen hebben mocht!
Haar oogen waren zwaar van niet gestorte tranen en onder haar gevouwen handen ging haar borst zwaar ademend op en neer. Zoo plotseling, als een stormvlaag, was het over haar gekomen, en ze was zoo weerloos.... kon ze dan niet meer tegen 't alleen-zijn?.... Waar bleven nu haar geduld en haar moed? Ach, als ze ook maar niet telkens het gevoel had, dat zooveel heerlijks haar voorbij ging, onherroepelijk, voorgoed! Kwam het door al die donkere winterdagen, dat 't wel leek of het noóit meer komen zou, dat eenvoudige, zoete geluk, dat iedereen bezat en nauw' waardeerde: te mogen gaan door kamers en gangen, te mogen wandelen langs de wijde wegen?...
Als ze 't ook maar éens probeeren mocht, vijf minuten, één minuut.... dat ze wist, dat 't nog kon! Dan zou ze weer kunnen wachten! En dokter Brons zei altijd maar: de tijd is nog niet gekomen! O maar ze moèst het hem nog eens vragen, smeeken.... zeggen, dat ze 't anders niet langer
| |
| |
uithield.... morgen dadelijk! Hij was toch altijd tevreden, en in hoe langen tijd had ze nu al geen pijn meer gehad in haar heup!....
Ja morgen.... het voornemen gaf al rust, een belofte leek het. Een klein glimlachje gleed om Nina's mond en onder het korte blonde haar veegde ze een vochtigheid weg, die daar was komen parelen als van een zware inspanning. Och wat tobde ze toch! Ze leek wel dwaas. Of er al geen moeilijkheden genoeg waren in de wereld. Hoe stond 't nu met Otto? Al vier weken achtereen was hij niet thuis geweest! Zou hij nu déze week weer eens komen en misschien Felix Romny meebrengen? Ach, als ze hem maar weer eens even sprak en zag.... wist, dat die donkerte weg was uit zijn oogen....
Hoe stil was het nu toch. Geen geluid dat van buiten kwam en binnen hoorde je niets. Moeder en Tony waren uit en Jaan, de werkvrouw, was in de keuken aan 't koperpoetsen. Daar werd je droomerig van en traag, van die rust. Maar dat was niet goed, ze moest maar weer gaan haken.... of wat lezen nu, in dit heldere licht....
Haar twee handen hielden het boekje met Gezelle's gedichten boven haar ópkijkende oogen, die zonder moeite lazen in den wit-helderen schijn. Zoet en warm doorvloeide haar de teedere verrukking om wat zij lang al kende en wat haar toch elke keer weer verrukkend-nieuw en heerlijk was. De stilte in huis verdiepte zich tot een vredige innigheid.
Toen was 't of een schaduw glipte over het papierwit, als was er iemand langs het raam gegaan. Zij besefte het pas toen zij het dichtkleppen van de voordeur hoorde en voetstappen in de gang. Was er gescheld, of was iemand met den sleutel binnen gekomen?.... Moeder en Tony al?.... kon haast niet.... Zij liet haar boek zakken, wachtte, haar oogen naar de kamerdeur....
Otto! Zóo doorschokte het haar, dat zij nauw' een kreet weerhield en het boekje glipte uit haar handen.
Otto, nú!.... een donker besef van onheil rees in haar, of daar eensklaps werkelijkheid werd wat zij, zonder het voor zichzelf uit te spreken, vaag vermoed had. En terwijl hij zonder te spreken - zelfs geen groet had zij verstaan - de kamer doorliep, zag zij hoe uit de opstaande donkere jaskraag zijn gezicht doodsbleek opdook, angstig-veranderd, verouderd, met de starre oogen, die niet schenen te zien.
- Jongen, sprak ze, met een stem die leek van een ander te zijn.
- Ben jij daar....
| |
| |
Zijn strakheid scheen te breken, hij wierp zijn hoed op een stoel en hij bewoog zijn lippen of hij spreken wou. Eindelijk vroeg hij, schorrig:
- Ben je maar alleen?.... Is Moeder er niet?....
- Moeder is uit.... Maar.... Otto, wat is er?.... wat wou je van Moeder?
- Niets.... Zijn starre oogen tuurden naar buiten; hij stond daar en zweeg weer, als was hij alleen in de kamer. - Dan moest ik maar weer weggaan.... sprak hij eindelijk voor zich heen.
- Maar Ot, Moeder komt toch straks weer thuis!.... Heb je dan zoo'n haast?.... En kan je mij dan niet zeggen wat je.... kan ik je dan niet helpen?....
- Nee.... zei hij dof. Even gingen zijn oogen over haar smeekend gezichtje, maar zij keken dadelijk weer van haar weg.
O, dat ze nu niet kon opstaan en naar hem toe loopen en haar armen om hem heen leggen.... hem vasthouden! Een razende angst, dat hij zou weggaan zonder te hebben uitgesproken wat hem kwelde, zonder dat zij hem zou kunnen tegenhouden, maakte een oogenblik alles zwart voor Nina's oogen. O waarom bleef hij zoo vèr van haar, dat noch haar handen, noch haar meelij hem bereiken kon! Heet zwol het verdriet in haar borst en zich bevend naar hem toekeerend, fluisterde zij in een snik:
- Ot.... kom 's bij Poppetje....
Een siddering van pijn vloog over zijn wit gezicht, hij deed een stap, en nog een.... en daar kromde hij ineen voor haar ruststoel, zijn gezicht viel op haar borst, zijn armen omvatten haar bevend. En hij snikte woest en toomeloos, heel haar lijf schokte ervan, hij snikte met zware heftige halen en soms klonk een zacht gekreun daartusschen als van een kind dat pijn heeft. En Nina streelde almaar zijn arme gekwelde hoofd, zwijgend, en voelde haar eigen tranen stroomen. Tot zij eindelijk fluisteren kon:
- Zie je nu wel hoe goed 't is om bij Poppetje uit te huilen!.... Jij domme jongen, om zoomaar weer weg te willen loopen....
- O.... je weet niet.... nokte hij,.... je begrijpt niet.... wat ik...
- Nee, zei ze, - maar vertèl me dan ook. Misschien kàn ik je helpen, heusch!
- Niemand kan me helpen, zei hij somber, en Nina zag hoe zijn beschreid gezicht met den droevig neergebogen mond nu toch weer jongensachtig, bijna kinderlijk leek.
- Waarom kwam je dan naar Moeder toe? vroeg ze gevat.
| |
| |
- 'k Weet 't zelf niet.... 'k Weet heelemaal niet meer waarom ik hier naartoe gekomen ben! Gek was ik!
- Ik denk dat iedereen vanzelf naar huis toe loopt, als hij in moeilijkheid zit....
Hij sprak niet meer. Nina wachtte. - Ot.... smeekte ze, hem aanziend, zijn hand tusschen haar twee witte handjes.
- Och Poppie! barstte hij uit. - Het is zoo beroerd met me! En met horten en stooten, toch rap, als brandde 't hem nu, vertelde hij. Aanvankelijk was het haar verward en duister, maar al gauw vond zij den draad van het droef verhaal en zij luisterde zwijgend, zacht zijn hand streelend, zonder te durven opzien naar zijn half afgewend smartelijk gezicht.... Hoe het begonnen was?.... Peter Brandt, met wien hij verleden jaar samenwoonde, had hem er mee naartoe genomen.... in 't begin had hij er zoo geen erg in gehad.... geen gedachte aan iets verkeerds of gevaarlijks.... 't waren ook allemaal geschikte, fideele kerels.... en toen hij 't eenmaal wist.... toen had 't hem ook nog nieteens zoo'n misdaad geleken. Wie speelde er niet eens 'n enkele keer? Maar 't is daar zoo gek mee, net als met drinken.... Je ziet geen eind.... je bent op 'n hellend vlak.... Toen hij het begon te beseffen was 't te laat.... te laat...
Je kùnt er jezelf niet uitredden uit zooiets.... net zoomin als je jezelf uit 'n moeras kunt trekken. Almaar dieper raak je erin.... Aanvankelijk had hij wel geluk gehad, maar wat hij won, dat ging weer op aan pretjes en allerlei luxe dingen, waar hij vroeger niet aan gedacht had en die hem in den grond ook niets konden schelen.... nu niet meer tenminste.... en toen was de kans gekeerd, 't waren eerst maar kleinigheden geweest, maar dan werd 't meer.... hij had geleend om te betalen en weer opnieuw te kunnen spelen, in de hoop terug te winnen wat hij verloren had.... Krankzinnig, dat zooiets nóoit lukte! Toen was 't almaar erger geworden, almaar dieper was hij erin geraakt.... Nu kon 't niet langer.... En juist Brandt was 't, die 't hem nu 't moeilijkst maakte, Brandt, die dan ook 't meeste van hem kreeg....
Hij wischte zich het klamme voorhoofd af en zweeg. En ook Nina's bevende lippen zeiden geen woord. Er was geen verwijt, geen boosheid in haar; alleen een groot, groot medelijden. En een zwarte angst voor wat daar dreigde. Dat hamerde almaar in haar, zij moest weten hoè erg 't was.... hoè veel.... En fluisterend durfde zij 't vragen, eindelijk: - Hoeveel.... is 't, Otto?....
| |
| |
- Zevenhonderd.... mompelde hij, en boog in schaamte het hoofd.
- Oh! kreunde zij, verslagen.
Zevenhonderd gulden!.... Hoe kwamen zij ooit-ter-wereld aan zoo'n bedrag? 't Was of zij zich voelde wegzinken, langzaam, diep wegzinken in een bodemlooze donkerte....
- Ik kàn hier niet uitkomen.... 't is onmogelijk. Ik heb al van alles bedacht.... ik heb me suf verzonnen.... tot ik eigenlijk niet meer denken kon.... De nachten waren er lang genoeg voor!.... Je hebt geen idee, hoe lang zoo'n nacht duurt, als je gedachten aldoor maar om éen ding heendraaien.... net of je rond moet loopen in een hok zonder uitgang.... Gek zou je daarvan worden!
Zwijgend hield Nina nog zijn hand omvat; in haar zochten haar woelende gedachten naar éen klein lichtschijnsel in dit duister.
- Breek er je hoofd maar niet over, zei hij bijna grimmig en wrong zijn hand uit haar vingers. - Je kúnt me niet helpen. Ik heb er mezelf in gewerkt, ik moet maar weer zien dat ik eruit kom. En bijna schamper, maar met heesche stem, fluisterde hij erachter: - Ik kan naar Amerika gaan.... of zoo iets....
- Otto! kreet zij en greep zijn arm. - Nee, dat kan je niet.... zoomaar ineens een streep halen door alles! En wij dan?.... Moeder en wij allemaal? En Otto.... daarmee zou je toch ook die schuld niet uitwisschen....
Hij steunde, de gebalde vuisten tegen het gezicht gedrukt.
- Zie je wel, er is geen uitweg....
- Zeg dat nu nog niet.... misschien.... Een zacht blosje kleurde Nina's wangen, zij duwde zich wat hooger op haar kussen. Zij had een flitsje van helderheid gezien in het donker, even maar; haar moed ontwaakte weer. Er mòest immers een uitweg zijn, het moést eenvoudig, al zou zij er hemel en aarde voor bewegen!.... Er waren immers menschen genoeg, rijke menschen, voor wie zevenhonderd gulden zoowat niets beteekende!
- Otto, jongetje.... vroeg zij, - als je deze schuld kwijt was, zou dan alles voorbij zijn?.... Ik bedoel: zou 't dan ook werkelijk achter je liggen.... en zou je dan nooit meer.... opnieuw....?
- Praat geen onzin, zei hij bruusk, - hoe zòu ik uit deze schuld raken?
- Dat.... ik.... misschien weet ik wat.... Al warmer voelde Nina haar wangen branden, haar oogen zochten de zijne. - Maar zeg dan
| |
| |
Otto.... zou je dan, als je heelemaal opnieuw begon.... zou je dan heusch niet weer in hetzelfde kwaad terug vallen?
Haar sterke blik hield hem vast en verwarde hem. Hij stamelde:
- Als ik.... als iemand me.... O! als ik het geluk had om hieruit te raken, dacht je dan, dat ik zoo maar éen keer....? Als je wist in wat een hel ik heb geleefd, nu zooveel weken al, dan zou je er nieteens aan twijfelen.
Er ging een beven door zijn lippen, wat zijn gezicht weer die hulpelooze kinderlijke uitdrukking gaf, die Nina zacht ontroerde. Een groote heerlijke warmte vervulde haar; zij voelde een kracht in zich om alles te kunnen. Zij wist nog niet hòe, zij wist nog niet waardoor en toch voelde het in haar zoo zálig-zeker.
- Beloof het me dan, jongen, zei ze zacht en vast, - dan zal ik.... ik kan nog niet precies zeggen hòe.... maar het kòmt in orde.... ik zàl je helpen! Vertrouw je daarop?
- Ja.... zei hij zacht, wonderlijk onder den indruk van haar zekerheid. Zijn ontdaan gezicht ontspande zich een beetje. - Ik geef me aan je over, al begrijp ik nog niet hoe je....
- Stil! glimlachte zij. - Dat is mìjn zaak. Zij trok hem naar zich toe, haar oogen zochten zijn oogen. - Otto.... beloof 't me dan.... geef Poppetje er een zoen op. Dat is zoo goed als een eed.
Ontroerd kuste hij haar effen voorhoofd onder het blonde haar. Hij zag den glans van haar oogen, den glimlach van haar mond, er leek een vreemde sterkte van haar zacht gezichtje uit te stralen en een schaamte om zijn eigen zwakheid, waarvoor zij zelfs geen woord van verwijt gehad had, deed een gloed in zijn wangen branden.
Het scheen, dat er nu niets meer viel te zeggen, zoo stil bleven zij samen, zijn hand nog tusschen haar vingers. En toch was er nog zooveel, Nina voelde 't, zooveel, dat door haar heen woelde, naar haar lippen drong, en waarvoor zij toch de woorden niet kon vinden. Ach, en in Otto zelf natuurlijk ook.... Zij bezag zijn half-afgewend gezicht, dat nog zoo vreemd, zoo anders was dan hij het kende, ouder.... bijna pijnlijk, of hij veel had geleden. Ach, maar dat had hij ook, al was 't dan door eigen schuld.... zoo'n ontzettende angst en dan niemand om je te helpen! Niemand....? Was dan....? De gedachte doorschokte haar. De vraag sprong van haar lippen:
- Ot.... weet Felix Romny van dit alles?
| |
| |
- Nee, zei hij, - ik heb Felix al deze weken niet gezien. Hij.... komt nooit in.... in dat milieu.... Hij is nogal 'n werker. En ik heb 'm.... ik heb z'n geschelschap ook niet gezocht, den laatsten tijd.
Gelukkig! dacht Nina verlicht, en wist zelf niet waarom. Maar het zou toch ook wel vreemd geweest zijn, Romny met zijn ernstige gezicht tusschen die.... O, maar Otto dan? was Otto dan minder, haar eigen broer?.... Zij zuchtte.
- Mijn leven was trouwens heelemaal uit zijn voegen.... sprak Otto, en zijn mond vertrok even, - gewerkt heb ik niet, ik kon het niet. En ik zal het nog niet kunnen voordat.... voordat ik me gered weet.
- Natuurlijk, je moet eerst tot rust komen, troostte zij zacht. - Maar nu is 't bijna voorbij....
Bijna voorbij.... Zij hoorde de woorden in zich naklinken en een vreemde gewaarwording kwam haar vervullen. Een beklemming, een angst.... het drukkende besef van wat nog te gebeuren stond. Bijna voorbij.... En alles moest nog beginnen, alles moest nog gedaan! En wàt? En hoe?......
- Otto, zei ze, - je moest nu gauw weg gaan. Moeder moet je nu niet zien en niets van dit alles weten. Maar er was nog iets anders, dat haar dreef hem nu te doen heengaan: het verlangen om nog even alleen dit alles te kunnen verwerken, te kunnen nadenken....
Hij zuchtte toen hij zich ten afscheid over haar boog en haar kuste. En Nina hoorde de innigheid in zijn stem, die haar opeens deed denken aan toen zij nog kinderen waren en hij haar, zijn liefste zusje, soms troostte in verdriet:
- Ach Poppetje, moet jij nu heelemaal alleen ons hieruit redden?
- Ja jongen, lachte zij met een zachten humor, waaronder hij, met een kneep in zijn hart, toch even de droefheid voelde, - zóó ìs de verdeeling: jij hebt ‘ons’ erin gebracht en ik haal er ‘ons’ weer uit.
Maar hoe? Maar hoe? Als een hamerslag klopte het in haar denken toen zij eindelijk rustig alleen lag, nadat zij Otto langs het raam had zien verdwijnen en zij Jaan, die niet-begrijpend, maar gedwee schuddebolde, had op 't hart gedrukt om toch vooral over dit bezoek te zwijgen.
En er was geen tijd te verliezen ook; binnen drie dagen moest Otto geholpen zijn. Waàr haalde ze in zoo korten tijd zevenhonderd gulden vandaan? Wat haar daarstraks even als een mogelijkheid was door 't hoofd geflitst: het geld dat zijzelf bezat, haar vader's versterf, dat wàs immers geen moge- | |
| |
lijkheid! Tot haar meerderjarigheid had moeder er het vruchtgebruik van, evenals van dat van Tony; Ans had 't hare voor haar uitzet gebruikt en Otto het zijne voor zijn studie. Ze had er niets aan, ze kon er niet aankomen, ze kon er net zoomin iets mee doen als als.... met het bed waarop ze sliep. Ach God, ach God.... wat had ze op zich genomen! wat had ze beloofd! En Otto, die arme jongen.... Heet welden de tranen in haar oogen, haar zachte mond beefde.
Met het denken aan hem, aan zijn wanhopige droefheid, zijn smartelijkveranderd gezicht, keerden haar moed en haar hoop. Het moest, het mèest! Er moest en zou een uitweg zijn. En die zòu ze vinden. Nu was ze moe en nog teveel buiten zichzelf en zoo dadelijk zouden Moeder en Tony wel terug komen.... ze zou probeeren kalm te worden.... Maar vannacht, stil in het donker, zou ze nadenken. De nacht is zooiets wonderlijks en goeds.... dan lig je en luistert naar de stilte.... zweven er niet in den nacht gedachten, die in je vallen, als je daar zoo roerloos-wachtend ligt, zooals dauwdroppen in de bloemen, of als 't zaad in den grond? Ach ja, de nacht zal het wel brengen, en zij zal trouw en geduldig wachten, al zou het tot den morgen duren....
Nu kon ze wel rustig zijn en gewoon bij het thuiskomen van Moeder en Tony; voor 't oogenblik had zij dit zware van zich afgeschoven. Het schemerde al, maar de witheid buiten weerkaatste nog een laat licht.
- Arm schaapje, lig je daar zoo in 't donker beklaagde Moeder, en als een warmte voelde Nina Moeders diepe, zangerige stem over zich heen komen, het trilde in haar of haar spanning in lachen en schreien tegelijk zou breken, zij sprak niet, glimlachte maar. Moeder gooide bontmutsje en mof en pakjes van zich af om haar ‘schaapje’ te knuffelen. - Tony, steek gauw de schemerlamp aan, en de gordijnen dicht.... en dan krijgen we een lekker kopje thee van je, hè....
- Zur Befehl, Frau Mutter, schertste Tony. - Verders nog iets van uwes orders?
In het zachte lamplicht, de witte winterwereld buiengesloten, leek opeens alles anders. Of ze uit een vreemden droom in de werkelijkheid terug kwam, scheen 't Nina. Doch die droom was geen droom, maar bittere waarheid. Even zuchtte zij.
- Wat 's dàt nou? Nineke.... wat scheelt eraan?.... Niet zoo zuchten, hoor! Moeder's stem was zoetjes en sussend, als praatte ze troostend tot een verdrietig klein kind. Een oogenblik zochten Moeder's oogen Nina's
| |
| |
gezichtje af, maar zij lag daar volmaakt rustig en glimlachte maar eens. - Wel Moeder-mijne, waarom zou ik ook niet eens zuchten mogen?.... Zelfs ik! Let u liever op Tony, die natuurlijk de thee weer verdrinkt als u er niet bij bent, of stil de helft van de koekjes opsnoept. En Moeder's aandacht, die nooit lang bij hetzelfde bleef, was alweer van haar afgeleid.
Nina vouwde op de borst haar handen over elkaar terwijl zij stil rondzag over de vredige, lief-vertrouwde kamerdingen. De roodbruine chrysantjes, in het licht der lamp, schenen een eigen gloed uit te stralen, het gelige ivoor der pianotoetsen was een rustig-wachtende blankheid in den lichtschijn. En weer borrelde het verlangen in haar op om op te staan en erheen te loopen, om de fijne bloemblaadjes aan te raken en de handen uitgebreid op de toetsen te doen rusten. O wanneer, wanneer?.... En zij dacht weer aan haar voornemen van daarstraks om morgen dokter Brons te smeeken, dat ze toch eens even zou mogen opstaan.... probeeren alleen maar.... Ach, hoe ver scheen dit nu teruggeschoven, nu er zoo iets anders was om aan te denken!.... O, was dat maar eerst voorbij! Niets, niets kwam er meer opaan vóor dàt in orde was.
En met een glimlachje, dat zonder dat zij 't besefte over haar bekommerd peinzend gezichtje gleed, keek zij naar het kleine vlugge figuurtje van Moeder, die met haar gewone beweeglijke bedrijvigheid van 't een naar 't andere wipte en neuriede en babbelde dooreen en Tony plaagde die met een opzichtig vertoon van haar meerdere lengte, langs haar schouder op het kleine vrouwtje neerzag. - Ga weg mug! Kruimel-van-'n-mensch.... als ik blaas lig je ondersteboven! Maar Moeder, vlug als 'n lenig katje, glipte rap voor Tony's grijpenden arm weg.
Ach, dat kind-moedertje! Hoe was ze toch zoo jong en fleurig gebleven, door alle misère en moeilijkheden heen! Een groote warme verteedering zwol uit in Nina's hart. Goddank dat ze nu tenminste gelukkig was en zonder zorgen, dat ze niets wist van dit van Otto!.... Vroeger had ze moeilijkheden genoeg moeten doormaken en toen had ze voor alles alleen gestaan. Het mocht niet, dat het opnieuw begon, nu moest een ander maar eens vechten. Zooals Moeder vroeger voor hen gevochten had. Nu was 't haàr beurt.... Ja, ze zòu 't volbrengen, het moèst, niet om Otto alleen, ook om Moeder, om Tony, om de rust en het geluk van hen allen....
Maar toen zij zag van de een naar d' ander, hun blijde, argelooze gezichten, heel deze kamersfeer van veiligheid en rust, toen kropte het plotseling be- | |
| |
nauwd in haar keel, omdat zij zich zoo bitter verlaten voelde met dat zware dat zij alléén volbrengen moest.
(Wordt voortgegezet)
|
|