De berkeboom
door Tine Cool
DE nachten zijn rijker nu dan de regendagen.
Dan schijnt er de maan en is het ononderbroken regengeruisch verstild en is het uit met het bestendig druipen vanaf de blaadjes, de takken, de arme, doornatte bloemen, die vergaan.
Maar de glans is niet genomen, niet het schijnbaar vernis dat de vochtige bladeren dragen.
Het is nu dat de manestralen glinsterende sieraden te voorschijn brengen als waren het glimworpjes met hun fosforiseerend licht, als waren het kristallijnen hangers.
Zoo staat de berkeboom, na de regendag, in de maneschijn te pronken, in een ademloos uitrusten en het is of hij niet weet hoe bijzonder diegene hem heeft gemaakt die naar het scheen hem niet genegen was, maar onbarmhartig striemde in koude, wreede, onbegrepen straf.
Zoo zijn ook aan zulke regendagen de uren in menschenlevens gelijk en staat men verwonderd hoe in de stilte later, het glanzen komt van de eeuwigheid.