| |
| |
| |
Naar het lichte land
door Marie Schmitz
I
Obah! wat 'n uitvinding toch, zoo'n eerste dag van een nieuw jaar! De sagrijnigste van de driehonderdvijfenzestig! Tony keerde haar scherp profieltje naar het raam en oogde mistroostig weg in het wintersch-grijze doodsche buiten. - Weet je wat ik 't net vind?.... Het wakker worden, heel vroeg in een druiligen morgen! Dan kijk je óok met zoo'n weerzin tegen dat nieuwe aan, omdat je nog niet weet wat eruit worden zal. En zoo'n kersversch jaar.... Zij zuchtte en er trokken rimpeltjes langs haar fijn wipneusje.
- Hoe kan je 't zeggen? Nina voelde een gloed in haar wangen, terwijl zij onwillekeurig haar hoofd iets verlegde op het kussen, om Tony aan te zien. - Ik vind zoo'n nieuw jaarbegin altijd weer zooiets.... wonderlijks.... Het doet me denken aan vroeger op school, als je met een erge knoeibladzij zat in je schrift en je mocht het blaadje omslaan en een schoon beginnen.
- Om weer opnieuw te knoeien! smaalde Tony.
- Toch niet altijd, zei Nina zacht. - In elk geval, je had weer een kansje. Zoo is 't nu ook.... hetzelfde gevoel geeft 't me.... een nieuw jaar, wat 'n mogelijkheden! Wat kan er niet allemaal gebeuren!
- Jij, je bent toch 'n.... Tony's donkere blik dwaalde van het venster naar Nina's ziekenstoel, naar het stille gezichtje met het diepe oogenblauw, in de blonde haarkruiving op het witte kussen. En het onvriendelijks, dat al op het puntje van haar tong lag, zei ze niet. Die Nina, dat kìnd! Dat juist zìj altijd zoo blijmoedig zijn kon, zoo vol verwachtingen, terwijl juist voor haar het leven zoo weinig mogelijkheden had! Alle dagen eender, altijd maar liggen, liggen.... nu een half jaar lang al! Hoe kòn iemand 't uithouden?! Het was prachtig, ja, zooveel geduld.. en tóch.... onbegrijpelijk dat ze nooit eens opstandig werd; daar werd je háast kriebelig onder! Over Tony's mager gezichtje was 't als een komen en gaan van licht en schaduw.
- En dit weer hoort er heelemaal bij, peinsde Nina. - Geen kleur en
| |
| |
geen beweging.... alles zoo grijs en zoo stil. Of alles vol afwachting is. - De stilte vóór den storm, profeteerde Tony grimmig.
- Och, wat 'n ouë brompot wordt jij toch! Daar slof je nu warempel mopperend een nieuw jaar in! Domme Toontje! En morgen is de nieuwigheid er alweer af, dan is je verfoeide eerste dag voorbij.
- En dan zit ik weer achter m'n schrijfmachine! Jij hebt goed praten, jij weet van al die dingen niks! Jij hebt 't makkelijk!
Zwaar suisde de stilte na de striemende hardheid van Tony's woorden. Haar puntige nageltjes roffelden op de vensterbank en zonder te zien tuurde zij naar buiten door het vensterglas, dat fijntjes besloeg van haar snellen adem. Toen kwam, als een aanraking in haar rug, Nina's stille stem:
- Ja, ik hèb 't ook makkelijk.... Maar ik heb 't zèlf niet gekozen.
Tony lag al bij haar, voor de ziekenstoel geknield, haar berouwvol gezichtje naar dat van Nina neergebogen.
- Och toe, wees er niet boos om! Ik ben een draak, een mispunt!
Luister maar niet naar me. Maar alles is ook zoo saai en zoo suf... zoo afschuwelijk! Gebeurde er maar 's wat!
Gebeurde er maar 's wat.... Als een pijn trok het om Nina's zachten mond. ‘Voor mij gebeurt er heelemaal, héélemaal niets....’ ging het door haar heen. Maar ze zei het niet, streelde alleen het op haar borst neergevlijde donkere hoofdje.
- Toontje, zeg 's.... fluistervroeg Nina's zachte stem. - Is er iets? Vind je 't op kantoor.... niet prettig? 'k Wou je zoo graag helpen.
- Och nee, dat is 't niet. Tony had het in de war gestreken zwarte hoofd weer opgericht en zat nu in Boeddha-houding voor Nina's ruststoel, de handen mistroostig in den schoot. - Ik weet zèlf niet.... Een bui, denk ik.... Zal wel weer overdrijven.
- Weet je nog, lachte Nina, - van Daatje, onze werkster, vroeger? Als je een booze bui had, dan zei ze altijd: ‘Bij Antonia dreigt met permissie weer 'n donderbui.’
- O die Da! Tony was er ineens ìn. - Die vroeg bij alles permissie!.... ‘Mevrouw, hier benne de lappies. Maar de slager het met permissie enkeld vet gegeven.’
Zij lachten samen, genietend van de herinnering.
- Zoo!.... Tony hief zich luchtig weer op haar voeten. - De geknakte
| |
| |
lelie richt zich op. Voor den spiegel bracht ze haar kapseltje in orde. - Kind, schaap.... wat 'n ruïne heb je van me gemaakt! En het zat nogal zoo beeldig! Me trots en glorie.... wat is ervan over?!
Maar nu lach je tenminste weer.... dacht Nina, maar wijselijk zei ze 't maar niet hardop voor Tony-kruidje-roer-me-niet. En zij bood haar hoofsch haar keurig zakkammetje door haarzelf nooit gebruikt, dat zij opgediept had uit de tasch, door Tony gedoopt ‘het ziekentroostertje’, die altijd aan een knop van haar ziekenstoel hing en die al haar kleine onontbeerlijkheden bevatte: spiegeltje, fleschje eau de cologne, een schoone zakdoek, een beursje met kleingeld, haar opschrijfboekje, al die dingetjes, die haar moesten helpen om ‘gewoon’ met de anderen mee te leven, en soms ook wel een snoeperijtje, dat Nikkie en Jantje met magnetische kracht naar het ziekentroostertje placht te trekken.
‘De moordenaar die nam de vlucht’
‘En vlood naar Ca-na-da....’
Zij schoten tegelijk in den lach, minder nog om het gekke liedje, dan om de melodramatische grafstem, waarmee Moeder, in de keuken, de laatste lettergrepen ‘uithaalde’.
- Die Moes! grinnikte Tony, - als ze jolig is zingt ze altijd zulke ijselijkheden. Zoo'n grappig type toch! Weet je wat ik dikwijls vind....? Dat Moeder eigenlijk de jongste is van ons allemaal. Het glimlachje trok langzaam weg van haar mond; een schaduw gleed over haar gezichtje. - Benijdenswaardig toch als je zijn kunt als Moeder: altijd plezier hebben in je leven, nooit je de dingen aantrekken.... mákkelijk!
Nina hoorde wel de nauw verholen bitterheid onder haar zuster's woorden, het bijna geringschattende van dat ‘makkelijk’. Haar gevoel verzette zich onmiddellijk.
- Maar.... oppervlakkig ofzoo is Moeder niet.... Ze is alleen maar.... altijd blij vanbinnen.... zie je; dat is telkens weer sterker dan het nare of moeilijke van de dingen. Goddank maar, dat ze zoo is!.... denk eens hoe jong ze achterbleef met ons vieren, toen Vader stierf.... Hoe zou ze zich daar ooit doorheen geslagen hebben als ze tobberig en zwaartillend was geweest?
- Nee, zuchtte Tony, - en we hebben er nooit iets van gemerkt, ik bedoel van moeilijkheden of verdrietigheid om ons heen. Gunst, dat vind ik echt wel bewonderenswaardig hoor! Kranig van die kleine Moeder! Ik mag maar lijen, dat mij nooit zoo iets verschrikkelijks wordt opgelegd. Ik
| |
| |
zou de verzenen tegen de prikkels slaan! Ik zou zooiets eenvoudig niet kunnen. - Er wordt ons anders weinig gevraagd wat we kunnen of niet, zei Nina zonder bitterheid of zelfbeklag.
Tony had een rap en opstandig weerwoord al klaar, maar het bleef ongesproken. Een onherkenbaar gefloten wijsje op de gang, een bons tegen de kamerdeur, die open vloog.... binnen stond kleine Moeder, vuurrood haar kinderlijk-rond gezicht, in de warring van het korte bruine krulhaar, één straling haar blije oogen, en droeg in haar twee handen voor zich uit, als ware 't een gewijde kostbaarheid zoo behoedzaam, een tulband, waarbij haar eigen kleinheid nog nietiger scheen. Nina lichtte het hoofd wat van haar kussen om te zien wat daar nader kwam.
- Wat een pracht! zuchtte zij in bewondering, - en wat 'n gevaarte!
- Hebben jullie ooit zoo'n tulband gezien? Voor Nina's ruststoel stond Moeder stil, triomfantelijk met den goudbruinen, glorieuzen toren.
- Nooit! zei Tony prompt. - Hij is overweldigend, quite astonishing, noch-nie-dagewesen! Grootsch! Zij kwam een stapje naderbij, haar begeerige blikken liefkoosden het gebak.
- Hoe krijgen we hem ooit op! verzuchtte Nina, voor wie zelfs het lekkerste eten toch altijd maar een noodzakelijk kwaad bleef.
Moeder zou haar handen ineen geslagen hebben, hadden zij niet den kostbaren last gedragen.
- Kind, hij zal nog te klein blijken! Reken 's hoeveel grage monden.. Met kleine knikjes van haar krulhoofdje telde ze: - Bas en Ans en de kinderen vier.. en wij drieën, zeven.. en Otto..
- En Otto komt niet!..
- Otto kómt, ik weet 't, ik voel 't, sprak moeder met profetischen ernst boven haar tulband uit. - Let op, wat ik zèg.
- De profetes met het offer voor de goden, grapte Tony. Zij was voorzichtig achter Moeder geschoven, ving het tengere figuurtje in haar stevige armen; haar hoofd stak boven dat van Moeder uit.
- Maar nu eischen de goden het offer op! Het mes erin! Eén schijfje bij een kopje koffie!
- Dat nooit! kreet Moeder. - Ze moeten 'm allemaal héél zien!
- Heb je óoit, Nina! Zoo'n ongeloofelijke ijdelheid bij 'n oùd mensch! Tony's armen knelden onbarmhartig. - Nou, ik zal genadig zijn! Als ik dan alleen maar die twee tempteerende krentjes eraf mag plukken.. Moedermensch sta stil! Of er gebeuren ongelukken..
| |
| |
Nina lachte zich tranen om de wanhoop, waarmee het kleine vrouwtje haar schat tegen die groote sterke Tony verdedigde.
- Akelig kind! Naar spook!.. Nina zeg jij haar eens..
Maar Nina kon alleen maar lachen.
Rrrrng!.... ratelde het electrische huisschelletje.
- Ha! lachte Moeder. - Hulp in den nood! Toon ga opendoen!
Maar nu in éen greep, hád Tony de begeerde krentjes en zij holde de gang in met een juichkreet. Moeder zette de tulband op tafel en veegde haar warm gezicht af.
- Een telegram, kondigde Tony aan. Wonderlijk-gedempt waren opeens haar oogen, haar stem. Ook Nina betrok ervan; bij een telegram dacht je toch altijd even aan iets ergs.
- Openmaken, commandeerde Moeder. - Je zal zien, dat 't....
En waarlijk, het wàs van Otto. ‘Kom vanmiddag. Breng vriend mee. Otto’
- Hèb ik 't niet gezegd! triomfeerde Moeder.
- Kàn 't laconieker? Weer echt Otto! foeterde Tony kwaad. - Geen eten genoeg, een logeerkamer in orde maken....
- Toontje, nu gebèurt er wat, zei Nina zachtjes. Dat wou je immers zoo graag....
- 't Is me de moeite! smaalde Tony.
- Kom mee mopperkous! Ik zal je wel aan 't werk zetten, dolde Moeder. - Jij wat aardappelen bijschillen, dan zal ik voor ‘meneer de vriend’ het kleine logeerkamertje in orde maken. Ik vind 't fijntjes hoor! Hoe meer menschen om me heen, hoe gezelliger! Toon let op! Jij wordt noóit een goeie moeder-van-zeven-kinderen-met-vrinden-en-vrindinnen! Als je niet tegen een onverwachtigheidje kunt....
- De hemel zal me bewaren! kreet Tony verschrikt maar ze moest toch lachen. - En m'n kleine muizekind.... laten ze jou nu maar weer alleen liggen.... Moeder's ruw gewerkte handjes omvatten Nina's smal gezichtje en Nina alleen zag de innigheid in Moeder's nu zoo zachte oogen.
- 'k Vind 't niet naar om alleen te liggen.... 'k Wou alleen maar dat ik òok wat doen kon....
- Ben je mal! lachte Moeder. - Jij laat je maar verwennen.... tot je tijd om is.
Ach ja, dat was 't ergste: anderen altijd in de weer te zien, Moeder die 't zoo druk had, voor alles stond ze alleen, met éens in de week de werkvrouw, en in de zomermaanden, als ze hun huis weer met vreemde
| |
| |
menschen hadden, met geen andere hulp dan 'n hittekind.... en Tony met 'r kantoor, waar ze blijkbaar niet aarden kon, al zei ze 't niet.... En zelf làg je maar, lui en makkelijk.... liet je de dingen aanbrengen, liet je bedienen en verwennen! Wat kon je doèn als je lag? zoo bitter, bitter weinig.... een beetje haken, breien, en dan moest 't niet eens te moeilijk wezen.... van dat truitje voor Nikkie had ze telkens hoofdpijn gekregen door de inspanning. Nu waren 't pannenlapjes, almaar pannenlapjes.... brandde Ans er soms expres gaten in om hàar aan 't werk te houden?.... Gisteren had ze spruitjes schoongemaakt, maar ze konden toch niet alle dagen spruitjes eten!
Zij zuchtte en traag greep haar wit handje naar het eindelooze haakwerkje. ‘Laat je maar verwennen’, zei Moeder, ‘tot je tijd om is’. Een jaar, had dokter Brons gezegd.... en pas de helft was ervan om. O, en als 't eens langer moest duren dan een jaar.... als ze eens nooit meer.... Had ze 't niet gedroomd in het begin, telkens en telkens weer, dat ze nooit meer zou kunnen loopen? Zonder 't te bemerken huiverde ze en haar blauwe oogen tuurden wijd en strak naar het stuk grijze lucht boven de kale winterboomen. Nooit meer loopen als je nog geen twintig bent! Zij voèlde het kreunen in haar borst en plotseling dropen twee brandend-warme tranen uit haar ooghoeken naar het kussen.
O maar wat lag ze nu gek te doen! Goed maar dat niemand 't zag! Zóo over jezelf te liggen piekeren en zoo'n meelij met jezelf te hebben...
Ajakkes.... hoe.... hoe.... Tony zou zeggen ‘wie abgeschmackt’. Zij glimlachte en veegde haar oogen droog. Kom, ze zou maar gauw 'n steekje haken gaan.... dan kon Ans er weer 'n gat in branden. En straks werd 't warm en gezellig om je heen.... Ans en Bas en de jongens.... die schattige Jantje en Nikkie!.... En Otto.... wat voor 'n vriend zou hij meebrengen? Zeker niet een dien ze al kenden, anders had hij wel den naam geseind. Leuk toch van Moeder, dat haar nooit iets te veel was of te druk.... met hoeveel waren ze nu straks?.... Droomerig telde ze, terwijl het haakpennetje op en neer ging in de witte katoen.... acht.... negen.... met de kinderen mee.... Negen.... het zou druk zijn....
Het begon al toen Ans kwam met 'r jongens, nog vóor de koffie, Ans, met een blozend-frisch gezicht onder haar coquette Mevrouwe-hoedje, met een reusachtigen zak, die koekjes bleek te bevatten en met een armvol koninklijke lila chrysanten, de jongetjes taterend en snaterend als twee jonge eendjes.
| |
| |
- Allemaal toet, fluisterde Nikkie vertrouwelijk aan Nina's oor, met een dik vingertje naar den bobbelenden zak wijzend. - Nittie zou bes een lussen. - Nu niet, zei Nina, - anders eet je je boterham niet...... En luister 's.... Zijn bolletje lag heelemaal tegen haar mond aan, zijn oogen waren wijd van verwachtingsvolle aandacht. - Oma heeft 'n tulband gebakken, nog grooter dan je hoofd! Sst! Niks aan Jan zeggen.... 'n geheimpje.
- Oh! kreet Nikkie en drukte toen bei z'n poezele pootjes tegen zijn mond, als om er het geheim veilig te verzegelen.
- Wat 'n luxe, Ans, die beeldige chrysanten! prees Tony, de lila weelde schikkend in een grijze vaas.
- Voor jullie Nieuwjaar. 'k Vond 't toch al zoo suf, dat we niet bij mekaar waren. Maar zeg.... Luchtigjes streek Annie op den rand van Nina's ruststoel neer, streelde zacht Nina's knieën onder het gebloemde dek, - volgend jaar, als jij weer op bent, dan komen jelui bij ons. Of anders, als dat beter schikt, dan komen wij met ons vieren hier.... 'k Zal de jongens hier wel in bed stoppen. En dan bakt Moeder oliebollen, net als vroeger toen wij nog klein waren.... Weten jullie nog?....
- 'k Zou maar niet over zoover vooruit praten, zei Tony, - want dan gebéurt er áltijd wat.
- Toon is vandaag zoo pessimistisch.... schertste Nina zacht, maar bezorgdheid om haar zuster streek een schaduw over haar oogen.
Tony trok haar wenkbrauwen samen. - Dat màakt het leven je wel, sprak ze pathetisch.
Zij schoten allen in zoo'n vroolijken schater, dat Tony-zelf haars ondanks moest meedoen. - Kind, lachte Annie, - je praat alsof je eenentachtig was, inplaats achttien!
Laat ze maar lachen Tony-kind, troostte Moeder grappig-goedig. - Toontje kan niet tegen aldoor die grijze luchten, hè? Dat kon je Vader ook niet, die leefde óok alleen maar als de zon scheen. Kindertjes, hoor 's, lachte zij blij eroverheen, - vandaag vróeg de gordijnen dicht, de lamp aan! En we gaan een prácht van 'n tafel maken, straks, voor 't eten. 't Mooie damast, het trouw-damast.... en al 't zilver en kristal! En anjers hebben we nog voor tafelversiering. En vanavond maken we muziek....
Het gaf opeens iets van zonnigheid en warmte. Gelukkig en goed was de dag met zijn blijde volheid.
In den loop van den middag kwam Bas; zijn zware stem dreunde genoeglijk
| |
| |
door het huis en hij bracht een prettig-pittigen geur van sigaren mee, volgens Tony een waardeerbaar aroom in hun manlooze woning.
Buiten begon de grijze hemel het daglicht onmerkbaar al in te zuigen, Tony stak juist de schemerlamp aan, toen Jantje, die met zijn neusje platgedrukt tegen de ruit den stillen buitenweg aftuurde, met luid geschreeuw de komst aankondigde van ‘Oom Otto met 'n vreemde meneer’.
Zij werden in triomf door Jan en Nikkie binnengevoerd en Nina, vanuit haar rustige hoekje, buiten den lichtkring der schemerlamp, zag in de deuropening, achter Otto's breede gestalte, de smallere donkere figuur van den vriend, wonderlijk-rustig bij Otto's beweeglijke joligheid, en met dat bijna verlegen glimlachje van wie als vreemde komt binnenvallen in een min of meer feestelijken, intiemen kring. Hij leek anders al heel weinig verlegen: zoo eenvoudig-gemakkelijk als hij eerst Moeder en toen de anderen begroette: ouder scheen hij dan Otto, lang zoo jongensachtig niet.... of kwam dat door zijn donker-ernstig uiterlijk en zijn hoornomranden bril?....
Zij zelf kwam het laatst aan de beurt en luisterend naar den onverwachtwelluidenden klank van zijn door Otto genoemden naam, Felix Romny, voelde zij de voorzichtigheid waarmee hij, naar haar toegebogen, haar hand omvatte.
Nou is 't echt-heusch feest! verklaarde Jan, toen zij, in den goudig-gedempten schijn van kaarsen in het kroontje, kaarsen op den schoorsteenmantel en op tafel, rond den feestelijk blanken, blinkenden disch zaten, dien Nina, tusschen kleinen Jan en nog kleineren Nikkie door, juist overzien kon. Langzaam gleden haar blikken van d'een naar d'ander, hoe goed en gelukkig was 't, dit zóó bijeen zijn van wie tezamen hoorden, hoe vredig en toch blij blonk de zachte lichtschijn op de gezichten, hoe mooi en wonderlijk en tòch gewoon was 't, dat allen tezamen eten.... zich verzadigen.... vreemd, dat zij dit nu zoo zag, zoo voelde.... dat dat iets moois was, om ontroerd van te worden. Je zag het bijna nooit zoo, 'n enkele keer maar.... en dan misschien alleén nog maar wanneer je, zooals zij nu, het in stilte aanzag.
Hoe gelukkig straalden Moeder's oogen den kring rond! Allen om haar heen.... vaak gebeurde 't niet. Otto was een aantal weken niet thuis geweest. En nu.... wat was er aan hem, dat haar telkens weer naar hem kijken deed? Hij praatte met Bas, met Tony, deed opgewekte verhalen, maakte grapjes met Jan en Nikkie.... 't leek allemaal zoo gewoon.... en toch, er was iets, dat haar bij de vroolijke begroeting was ontgaan....
| |
| |
of zijn oogen niet meelachten met zijn mond, of die almaar iets zochten in de verte, in de donkere kamerhoeken.... Zou niemand het merken? Zag zij, die buiten den blijden kring lag, dat alleen maar?....
Na het eten - Moeder, Ans en Tony waren aan 't afruimen en in de achter-suite, waar, ter eer van dezen eersten dag van 't jaar, het haardje brandde, hadden de heeren, trouw door Jan en Nikkie begeleid, een sigaar opgestoken - was 't opeens heel stil om haar heen. Meestal lieten ze haar dan opzettelijk met rust, omdat zij, moe van de inspanning van het zóóliggend eten, soms even indommelde. Nu zou zij er geen lust in hebben. Haar oogen zochten wie daar ginds bijeen waren; zij zag er Jantje, droomend gehurkt voor 't haardvuur, Bas, rookend en redeneerend met Nikkie op zijn schoot, en staande, juist onder het licht, Felix Romny en Otto, een donker en een blond hoofd. Zij bleef naar Otto kijken, hopend nog een glimp van zijn gezicht te zien, maar hij stond met den rug naar haar toegekeerd. Zou zij hem bij zich roepen? Och, maar niet doen.... zij zuchtte, maar nu, als had hij de aanraking van haar blik gevoeld, wendde hij zich om, zag naar haar. Haar handje wenkte hem.
Hij zat op den rand van haar ruststoel, zijn hand over de hare heen, die op het dek lag.
- Is 't niet te druk voor jou, zooveel menschen en dan die beweeglijke jongens?
- Oh nee! Ik vind 't heerlijk, glimlachte zij. - Prettig, dat je nog gekomen bent, Ot!
- Ja.... Hij keek even van haar weg, in het donker van den kamerhoek, en Nina, stil wachtend, betuurde gespannen zijn glad jongensachtig gezicht en zag het even-trekken van de mondhoeken. - 'k Heb 't eigenlijk nog 't meest om Romny gedaan; die arme kerel zit altijd maar op z'n suffe huurkamer. Een thuis heeft hij niet meer sinds in 't najaar ook z'n vader is gestorven. Broers of zusters heeft hij ook niet.
- Breng hem dan maar dikwijls mee, zei Nina hartelijk, - als hij het hierbuiten tenminste niet te saai vindt!
Otto antwoordde niet; ver over haar hoofd heen voelde Nina zijn aandacht wegzweven. En zacht vroeg ze:
- Je zei, dat je eigenlijk maar om Romny.... maar zeg Ot, verlangde je zelf dan niet weer eens thuis te zijn?
- O maar natuurlijk! Ja, dat spreekt.... Hij lachte wat erg vroolijk opeens. - 'k Was ook al weer zoo lang niet geweest hè!
| |
| |
Nina voelde een beklemming in haar keel, of ze niet zou kunnen spreken nu. En toch, ze moèst, ze wilde.... Met een plotselinge hevigheid klemde zij haar twee smalle handjes om zijn arm heen en fluisterde heesch:
- Otto.... heb je wat?.... zeg.... er is toch niets?
- Wenee Poppetje, hoe kom je erbij? Zij ontroerde om het ouë naampje en om den teederen klank van zijn stem, zonder gedwongen luidruchtigheid nu, maar zij had wel gezien hoe, even, als in een flits, een donkere radeloosheid door zijn oogen trok.
- Zal je 't me dan heusch altijd zeggen, als er eens iets is?.... Misschien zou ik je toch soms kunnen helpen.... en dan, als je maar zoo ligt, en je kunt niet weg, en je kunt niets doen, dan zijn al die dingen.... die verborgen dingen.... zoo zwaar....
- Och jij kleine Pop.... Je bent toch een lief zusje, hoor! Hij boog zich over haar, en haar gezichtje tusschen zijn handen nemend, kuste hij haar voorhoofd. Maar Nina had het gevoel, dat hij dit alleen deed om zijn oogen voor haar te verbergen.
Als een stille droefheid bleef het binnenin haar; die ging niet weg voor zijn nu gewoon-opgewekt gepraat, nu hij haar van Felix was gaan vertellen, dat hij letteren studeerde, en miraculeus knap was, en hoeveel narigheid hij in zijn leven al had gehad: zijn moeder vroeg gestorven.... en financieele tegenslag thuis, zoodat hij alleen met hulp van een oom nog maar studeeren kon.... en nu ook zijn vader dood.... Zij luisterde, en toch was haar aandacht maar half erbij; méer luisterde zij naar den klank van Otto's stem, maar in zijn oogen durfde zij niet meer kijken....
En terwijl zij, de handen over de borst gevouwen, roerloos luisterde naar de soms jolige, maar soms zoo diep melancholieke Negro-Songs die Tony zong bij de piano, beschouwde zij Otto, zooals hij daar, lui in zijn stoel geleund, schijnbaar onbevangen-blij mee-neuriede of floot.... gewoon en zorgeloos leek hij, maar Nina was het zoekend wegstaren en de korte wanhoop van zijn blauwe oogen niet vergeten, en droevig dacht ze: Wat wist je toch weinig van elkander af.... hoe ver en vreemd bleef je elkaar.... Ver en vreemd die elkaar het liefst en het naast waren.. Ieder leefde zijn leven apart, en bereiken kon je elkaar niet....
En glimlachend om een grappigheid van Bas, moest zij slikken en nog eens slikken, omdat het zoo pijnlijk propte in haar keel.
(Wordt voortgezet).
|
|