| |
| |
| |
Vrouwenleven van voorheen en thans
door Johanna W.A. Naber
II
Maar de Vrouwenbeweging, die dit verschil tot stand bracht, mag nu billijkerwijs van u, jongeren, ook veel verwachten; en dat is dan in de eerste plaats: zorg voor het behoud van wat werd gewonnen. Want gelijk eigenlijk ook wel te voorzien ware geweest, - de steeds wassende toevloed van goed geschoolde vrouwelijke arbeidskrachten op de arbeidsmarkt deed rijzen de klacht, dat de vrouw den man daar concurrentie ging aandoen, en de strijd om haar weder van die arbeidsmarkt te verdrijven is ook reeds spoedig ingezet, en wordt nog altijd gevoerd hardnekkig en fel, al is hij lang latent gebleven. In veel te weinig opgemerkten vorm nog is die strijd reeds openbaar geworden in de Arbeidswet van het jaar 1889, welke wet behalve zoogenaamde ‘jeugdige personen,’ - dat wil zeggen jongens en meisjes van 12 tot 16 jaar, - ook nog volwassen vrouwen ‘in bescherming’ nam, gelijk het heette, welke bescherming dan daarin bestond, dat men aan volwassen vrouwen onder bepaalde omstandigheden den arbeid kortweg ging verbieden, en dat met het erkende doel om gaandeweg te kunnen komen tot een algeheel verbod van den vrouwenarbeid, van den vrouwenloonarbeid wel te verstaan, want vrijheid van ongesalarieerden arbeid heeft men der vrouw altijd wel gegund, die zal men haar ook wel in de ruimte blijven gunnen in de toekomst. De aanvankelijk betrekkelijk nog geringe omvang van den vrouwenloonarbeid maakte, dat men aan dit eerste begin van verzet er tegen al te weinig aandacht heeft geschonken. Ook werd het zoo berucht geworden Westontwerp Heemskerck van het jaar 1910 tot Regeling der Arbeidspositie van Rijksambtenaressen, - schoonmaaksters van publieke gebouwen, leeraressen aan gymnasia en hoogere burgerscholen, aardappelschilsters bij Oorlog, kaartjesverkoopsters en baanwachteressen bij de Staatsspoorwegen, bibliothecaressen bij openbare bibliotheeken, ambtenaressen bij Post en Telegrafie, onderwijzeressen bij het openbaar Onderwijs, - door
instelling van een verplicht celibaat tot het 45ste jaar, wegens het al te besliste verzet der openbare meening daartegen door de Regeering weder terug genomen, nog eer het in de Tweede Kamer in behandeling
| |
| |
was geweest. Maar toch is zelfs in de jaren van nationalen voorspoed en van nationale welvaart vóór den oorlog, toen de man zich niet al te zeer behoefde te verontrusten over de concurrentie der vrouw bij den arbeid, omdat er plaats was voor velen op de arbeidsmarkt, iedere nieuwe arbeidsregeling geweest als eene waarschuwing, dat de vrouw zich zoude hebben op te maken tot den strijd om het behoud van wat zij had gewonnen, terwijl die strijd om het behoud zwaarder zou zijn dan de strijd om het bezit het ooit was geweest. En thans, in dezen benauwenden na-oorlogstijd, in den tegenwoordigen toestand van onmiskenbare, algemeene verarming, bij de heerschende malaise, bij het tekort aan arbeid en het te veel aan arbeidskrachten op de arbeidsmarkt wordt alle aanbod van vrouwenloonarbeid door den man waargenomen met leede oogen; en meest wel uit concurrentie-vrees wil de man heden ten dage desnoods met geweld, met dwang van wet, de vrouw weder terug drijven naar den ongesalarieerden gezinsarbeid. Dientengevolge staan wij thans aan den vooravond van een strijd, waaraan gij, jongeren, uw deel zult hebben te dragen tot behoud van wat ouderen voor u hebben gewonnen en dat voorzeker weder voor u zal verloren gaan, zoo gij niet waakzaam zijt en vergeet de oude waarheid, gelijk zij met een kleine variant den dichter kan worden nagesproken:
Was Ihr ererbt von Euren Tanten und Grosztanten habt,
Erwerbt es um es zu besitzen.
Het goed recht der vrouw om door eigen vrijen loonarbeid te leven als een vrij, ten minste niet onvrijer mensch dan hare mannelijke tijdgenooten, - gelijk Anna Polak, de directrice van het Nationaal bureau voor Vrouwenarbeid het recht der vrouw op loonarbeid eens heeft omschreven, - zal niemand meer durven loochenen, ten minste niet in theorie. Wie zoude nu nog, rond en open, van u, aankomende jonge vrouwen, durven vergen, dat gij voor het leven genoegen zoudt nemen met eene levenspositie als die van de ons uit het Avondje van Vader Stastok wel bekende Mietje van Naslaan, Mietje met de Kalfsoogen, van wie Hildebrand ons ironisch verhaalt, dat zij bij haren broeder inwoonde met het voorrecht om voor hare schoonzuster de wasch te doen, de kousen te mazen, de hoeden te vermaken en de japonnen van deze af te dragen? Waarlijk, gijlieden zijt in uw goed recht, wanneer gij, zoo goed als uwe broeders dit doen, u eene zelfstandige levenspositie droomt met eene zekerstelling van uwen ouden dag door het recht op pensioen, een woord voor de vrouwen van voorheen een woord zonder
| |
| |
eenigen zin of klank. Weest u ook bewust, het verheffende, het veredelende, het bevrijdende van den loonarbeid, want het loon immers, - en dat heeft niemand minder Florence Nightingale ons vrouwen geleerd, - het loon immers stempelt den arbeid tot meer dan oppervlakkig dillettantisme, tot meer dan geknutsel en geliefhebber. Het peil van het huwelijk zal er zeker ook door rijzen, indien de vrouw, economisch onafhankelijk door eigen vrijen loonarbeid en met vooruitzicht op pensioen, in het huwelijk niet behoeft te zoeken een middel om geborgen te zijn, eene blijvende verzorging voor den ouden dag. Daarbij maken de maatschappelijke verhoudingen, waaronder wij thans leven, het wegsmelten der geërfde fortuinen het veelal volstrekt noodzakelijk, dat het meisje reeds economisch weerbaar zij gedurende de jaren van afwachting of de huwlijkskans al of niet zal worden tot werkelijkheid. Menig huisvader, ook uit de hoogere ambtenaars-kringen, is niet meer bij machte, volwassen dochters levenslang te onderhouden. De tijd, dat eene vrouw, die niet huwde, als van zelf sprekend introk bij gehuwde verwanten, is thans ook wel voor goed voorbij, want hoe weinigen hebben bij de huidige woningtoestanden nog plaats voor eene inwonende tante, zuster of nicht. In de dagen harer kracht was die dan la grande utilité, gelijk men haar in ons toen nog goeddeels Fransch sprekend Nederland prees; en in hare dagen van ouderdom en ziekte de van anderer goede gunst afhankelijke, verarmde bloedverwante.
Uwe vrijheid van opleiding om te kunnen komen tot levensvervulling door eigen vrijen loonarbeid is een bezit, waarvan gij, begrijpelijkerwijze, de volle waarde nog niet kunt vatten. Maar hoe is die waarde beseft door de vrouwen van een vorig geslacht, die, wegkwijnend in den duisteren schuilhoek van fatsoenlijke armoede, de leuze Arbeid adelt ook de Vrouw! hoorden aanheffen als eene bevrijdingsleuze; door die vrouwen van voorheen, die hebben geworsteld en gestreden om aan u, vrouwen van thans, te verschaffen wat zij zelven nog zoo smartelijk hadden gemist, namelijk economische zelfstandigheid door eigen loonarbeid, bij ervaring wetende, dat die der vrouw noodiger is dan wat ook! Want alleen de vrouw, die economisch onafhankelijk is, is vrij; vrij in de uitingen van haar voelen, haar denken, haar handelen. Het verdienen of ten minste het kùnnen verdienen van eigen levensonderhoud is voor de vrouw, zoo goed als voor den man, hoofdvoorwaarde om te kunnen leven als mensch, dus te bereiken het doel, dat de Vrouwenbeweging zich van den beginne heeft gesteld. Dat mensch zijn, de mogelijkheid om daartoe te komen wordt ons vrouwen,
| |
| |
zoo goed als den man, best gewaarborgd door economische zelfstandigheid verkregen uit arbeid; - uit arbeid, dien schepper van levenslust en van levensvreugde!
| |
III
Sterker echter dan de vrouwen van voorheen zult gij, vrouwen van thans, worden gekweld door het probleem van ‘de dubbele roeping der vrouw,’ gelijk het reeds voor jaren en jaren door Elise van Calcar is geformuleerd, dat gecompliceerde probleem, dat juist door zijne gecompliceerdheid ons vrouwenleven stelt tot een leven van zoo hooge orde. Zeer begrijpelijk zal het zijn, indien u bekruipt de gedachte, dat, hoe gij ook moogt slagen in uw ambt, uw beroep, uw wetenschappelijke carrière, toch, als het niet komt tot huwelijk en moederschap, het hoogste niet wordt bereikt. Gij doet goed en recht, als gij met uwe wenschen en idealen reikt naar het hoogste, naar het allerhoogste en naar niets minder dan dit. Het bij jonge vrouwen zoo echt menschelijk-vrouwelijke gevoel, dat eerst in huwelijk en moederschap kan worden bereikt het allerhoogste van wat het leven heeft te geven, mag echter niet blijvend wezen, niet beslissend voor heel het verder volgend leven. Gij moogt bij dat gevoel niet stand houden want het beantwoordt niet aan de volle levenswaarheid, het is een waan. Het Leven, het groote, rijke Leven heeft meer te geven dan het bezit van eenen echtgenoot en van eigen kinderen. Juist voor de ongehuwde vrouw, economisch onafhankelijk door haar ambt en beroep, rijk door hare cultuurwaarde, door hare geestelijke rijkdommen, staat de heerlijkst denkbare levensvervulling open. Hoe moet dit althans worden erkend door geloovige Christinnen, die immers voor den mensch, dus ook voor de vrouw, het hoogste ideaal stellen in het Kindschap Gods, in het burgerschap van het Koninkrijk der Hemelen, waarin is noch slaaf noch vrije, waarin is noch man noch vrouw. Wie den weg heeft gevonden om te leven voor velen, zal ook zoo licht niet willen gaan leven voor éénen enkelen.
Bedenkt ook wel, dat de kans om te komen tot huwelijk en tot moederschap over eigen kinderen, dat die kans voor niemand uwer meer is dan .... een kans. Gij moogt ook nimmer vergeten, dat de Vrouwenbeweging toen zij zoo vele wegen om te komen tot opleiding en tot arbeid voor u ontsloot, toch niets heeft veranderd aan de roeping der vrouw in de menschelijke samenleving. Onze eeuwenoude roeping als vrouw is on- | |
| |
veranderd dezelfde gebleven, de eeuwen door. Hoe zoude de Vrouwenbeweging daaraan ook iets hebben willen of ook maar kunnen veranderen? De vrouw was, is en blijft, gelijk niemand minder dan de bekende wegbereidster Fredrika Bremer het zoo schoon heeft uitgedrukt, als de Iduna, de hoedster der levensappelen uit de oude Noorsche godenmythen, de hoedster van het Leven. Maar in dienst der Vrouwenbeweging hebben wij geleerd, dat het Leven zich openbaart onder velerlei gestalten, dus ook moet worden behoed onder velerlei vormen: dat de vrouw niet enkel heeft te hoeden eigen kind maar Het Kind: dat in dien zin iedere vrouw, ook de ongehuwde, ook de kinderlooze, moeder is en moederplichten heeft: dat iedere vrouw, welke ook, aan de geestelijke, zedelijke en lichamelijke verzorging van Het Kind heeft te wijden haren tijd, hare belangstelling, hare kracht, daarvoor heeft te waken met hoofd en hand, met woord en pen en met haar voorbeeld zeker niet het minst.
Het moederschap over eigen kinderen leidt bij de vrouw maar al te vaak tot dien bijzonderen vorm van zelfzucht, waarbij de moeder in het eigen kind toch eigenlijk enkel zich zelve zoekt. Zoo menige uitbeelding daarvan in onze nieuwere letterkunde is slechts de bevestiging van wat wij dagelijks kunnen waarnemen om ons heen; terwijl onze maatschappelijke samenleving zooveel rijker, zooveel zonniger is geworden dank aan de moederzorg door de ongehuwde, door de kinderlooze vrouw onder eene eindelooze verscheidenheid van vormen gedragen voor tal van kinderen. De moederlijke aspiraties van iedere rechtgeaarde vrouw, kunnen zoo ten volle bevrediging vinden in het ware, het ideëele moederschap in grooten stijl, gelijk de Vrouwenbeweging ons dat heeft leeren kennen, het onbaatzuchtige, en daardoor zoo verheven, moederschap voor Het Kind, oud en jong. De biografiën onzer groote wegbereidsters in binnen- en buitenland geven er de overvloedige bewijzen van. Daarom, als gij na voltooiing uwer studiën ingaat tot ambt en beroep, optreedt als lid der vertegenwoordigende lichamen, zult gij u ten allen tijde, onder alle omstandigheden, gehuwd of ongehuwd, hebben te gevoelen de Moeder, - hetzij dan dat gij in de school het opkomend geslacht helpt vormen, in handel, nijverheid en fabriek de volkswelvaart helpt opvoeren, het nationaal vermogen helpt vermeerderen, in letteren, wetenschap en kunst de cultuur van uw volk helpt verheffen of als lid der vertegenwoordigende lichamen het algemeene volksleven helpt regelen. De zorg voor eigen onderhoud, voor de vrouw immers even dringend als voor den man, moge u naar al deze bedieningen
| |
| |
doen grijpen om de wille van het daaraan verbonden loon: gij zult daarbij onredbaar geestelijk verdorren en geestelijk te gronde gaan, indien gij uwen arbeid, uwen loonarbeid niet adelt door daarin welbewust te willen dienen het algemeen belang overeenkomstig uwe bijzondere vrouwenroeping, overeenkomstig uw aller roeping tot het moederschap. Want krachtens uw vrouw zijn, krachtens uw moederschap moet gij der maatschappij iets anders geven dan de man haar kan schenken. Alleen zoo kunt gij beantwoorden aan uwe eeuwenoude vrouwenroeping van te zijn eene hulpe tegenover den man.
Er is tegenwoordig veel terugverlangen naar den zoogenaamden ‘goeden ouden tijd’, naar dien tijd, waarvan men meent met een gedachteloos veridealiseeren van omstandigheden, die men zich niet heeft ingedacht, van verhoudingen, die men niet heeft gekend, dat toenmaals, toen meisjes zonder te worden gesteld voor onze huidige problemen van vakopleiding en beroepskeuze, na de zoogenaamde ‘voltooiing harer opvoeding’ tehuis, in het gezin bleven omhangen in de afwachting van, - ja van wat eigenlijk? - jonge, aankomende vrouwen er zoo veel beter aan toe waren dan thans, zich zooveel beter, zooveel harmonischer konden ontwikkelen ‘naar ‘vrouwenaard’ gelijk het dan heet. In verband met dit wel wat onberedeneerd terugverlangen naar eenen cultuurvorm, die thans, - mede tengevolge van den jongsten omkeer in alle economische verhoudingen, - onherroepelijk voorbij is, openbaart zich heden ten dage in de litteratuur van den dag, in brochures en vlugschriften, in novellen en romans een schermen met het modewoord ‘het tekort der moderne vrouw’ en tegelijkertijd een zeer bedenkelijk streven, om u, jongeren, terug te dringen naar den ongesalarieerden gezinsarbeid en u daar te doen vinden de levensbevrediging, welke, naar velen uwer maar al te luide klagen, niet is te vinden in den beroepsarbeid. Die is daar ook niet te vinden. Ambt en beroep schenken op zich zelf geene levensbevrediging; maar huwelijk en moederschap op zich zelf doen dit zeker evenmin. Levensbevrediging is de bekroning van den levensstrijd, die zoowel binnen als buiten huwelijk moet worden gestreden door iederen individueelen mensch voor zich om te komen tot verzoening met zich zelven en met zijnen God. Levensbevrediging koopt men tot geenen anderen prijs dan dezen en het getuigt van weinig inzicht in 's Levens diepten, als men meent, dat levensbevrediging afhankelijk is van de soort van arbeid welken men verricht of van het al of niet gehuwd zijn.
| |
| |
Men klaagt heden ten dage, en zeker niet zonder reden over de zelfzucht van u, jongeren, over uwen tot bandeloosheid overslaanden vrijheidszin, over uw ongeoorloofd verlangen om ‘u uit te leven,’ gelijk de term luidt. Maar het is ook zoo begrijpelijk, dat gij, oogstend zonder eenige moeite of inspanning wat een vorig geslacht met moeite en inspanning heeft gezaaid, al te gedachteloos, al te kwistig omspringt met de rijke schatten, welke u zijn toegeworpen. Te dezen opzichte zijt gij immers ‘parvenues’, ‘nieuwe rijken’, ‘O.W.-ers’. De tijd zal u wel matiging leeren. Mocht gij daarom, trots veler verlangen om uwe vrijheid weder aan banden te leggen, u kunnen handhaven in de vrijheid, waarmede gij vrij gemaakt zijt, in den toegang tot ambt en beroep, die voor u, vrouwen van thans, zoo wijd open staat. Want ook in een meisjesleven is de wezenlijke beroepsarbeid, het leven in economische onafhankelijkheid door eigen arbeid de beste voorbereiding voor al wat verder volgen moge, in gehuwden of in ongehuwden staat. De voor huisvrouwschap en moederschap vereischte eigenschappen van ziel en geest, namelijk: plichtsbesef, trouw in het kleine, zelftucht, zelfbeheersching en zelfverloochening, concentratie van gedachten, woekeren met de waarde van het geld, van den tijd, versterking van het verantwoordelijkheidsgevoel, gehoorzamen om te kunnen bevelen, worden 't best, - beter allicht dan in kook- en naaicursussen, - verworven in de strenge school van den wezenlijken beroepsarbeid, in het streven naar economische onafhankelijkheid door eigen verdiend loon.
Met de mogelijkheid om te komen tot volheid van levensvervulling voor u open te stellen heeft de Vrouwenbeweging u, vrouwen van thans, wel rijk bevoorrecht boven ons, vrouwen van voorheen: maar de Vrouwenbeweging mag nu ook harerzijds veel van u vragen. Wij, ouderen, die ons hebben gewaagd aan de oplossing van al die ingewikkelde probleemen, welke met het vrouwenvraagstuk verband houden, wij hebben het gedaan zoo goed als wij konden; maar zonder ooit te vergeten, dat, ongeschoold als wij waren, verstoken nog van al die opleidingsmogelijkheden welke uw deel zijn geworden, ons werk onvermijdelijker wijze moest dragen den stempel van dillettantenwerk. Wij hebben daarin natuurlijk geene aanleiding gevonden om er ons aan te onttrekken; het was werk, dat wij nu eenmaal hadden te doen in de kleine kracht welke ons was toegemeten. Hoe verlangend hebben wij echter uitgezien naar jongeren, die, wetenschappelijk geschoold, bewust denkend en geoefend in methodisch onderzoek ons werk konden over nemen, het voortzetten als werkelijk wetenden, als wie kunnen
| |
| |
onderscheiden met oordeel des onderscheids. Wat hebben wij ons verheugd in iedere nieuwe generatie van afgestudeerde vrouwen, die onze gelederen, waaruit voor en na de oude garde verdween, weder kwam versterken. Hoe gaarne ruimden wij haar onze plaatsen in! Stelt ook gij, Novieten, als uwe tijd zal zijn gekomen om in te gaan tot den gemeenschapsarbeid ons niet teleur!
Maar reeds nu, reeds dadelijk, is er voor u, Novieten, veel te doen. Het is aan u, den tegenzin in vrouwenstudie van nog zoo velen uwer hoogleeraren, hun ongeloof aan den ernst daarvan te overwinnen door uw werk, uwe examens, niet alleen goed maar zeer goed te doen. Want ontstellend luide klinken heden ten dage de stemmen van hen, die in deze tot oordeelen toch de aangewezen personen zijn, die getuigen, dat het resultaat van vrouwenstudie onbevredigend is te achten voor individu en voor gemeenschap beide. Gij moogt u daardoor met laten ontmoedigen of afschrikken; immers men vergeet bij de waardeering van de wetenschappelijke praestaties van vrouwen maar al te dikwijls, dat Teylers gouden medailles, dat eeredoctoraten, dat verkiezingen tot lid, ja tot bestuurslid van wetenschappelijke genootschappen zijn verworven door vrouwen in eene mate die, alle proportie in rekening gebracht, toch niet zoo heel schamel afsteekt bij het aantal dezer onderscheidingen verworven door mannen. En zoo ware er nog heel veel aan te voeren, dat dien over vrouwenstudie zoo gering schattend oordeelenden hoogleeraren op zijn minst genomen te denken zou kunnen geven. Maar met dat al is het niet te ontkennen, dat onder den invloed dier professorale veroordeeling zich begint te vormen een communis opinio, die allernoodlottigst dreigt te worden in hare gevolgen. Want indien niet iedere vrouw aan de academie beseft, dat zij staat op een bedreigden post en dat zij, persoonlijk, verantwoordelijk is voor het behoud daarvan, zal die communis opinio uwer academische docenten onvermijdelijkerwijze gaan leiden tot beperking der met zoo veel moeite verkregen vrijheid van opleiding voor de vrouw, al ware het alleen maar door verminderende bereidwilligheid der ouders tot kapitaaluitleg voor de studie van hunne dochters zoo goed als van hunne zonen. Gij hebt daarbij ook te bedenken, dat het gaat om de bekamping van een diep geworteld veroordeel, dat, wanneer
ééne vrouw niet voldoet, dadelijk al generaliseerend doet zeggen dat de vrouw niet voldoet, niet kan voldoen. Het is voor u dus een eereschuld te slagen bij uwe examens, uwe studies niet willekeurig af te breken voor de voltooiinig daarvan. Gij moogt niet ‘zakken,’ gelijk te term
| |
| |
luidt, omdat gij daarmede schaadt niet alleen u zelven maar andere vrouwen tevens; omdat gij daarmede helpt zwellen statistische cijfers, die onbarmhartig en ongenadig tegen ons, vrouwen, worden uitgespeeld. Gij moogt dit te minder, omdat het bij examina en bij laboratoriumwerk niet gaat om vocatie maar om applicatie.
Weest zelven de eersten om aan uwen arbeid geene mindere eischen te stellen dan de allerhoogste.
Dat is ook te noodiger, omdat in het heden op ieder gebied en in iederen vorm de vrouwenarbeid in zijn bestaansrecht als loonarbeid ten ernstigste wordt bedreigd. Het vraagstuk van den vrouwenloonarbeid is in eminenten zin een economisch vraagstuk en in dezen na-oorlogtijd zijn de vraagstukken rakende de economische regeling van ons volksleven de alles overheerschende vraagstukken geworden. Tengevolge van de allerwege ingetreden maatschappelijke verarming ondervindt de vrouw het tegenwoordig telkens op nieuw als aan den lijve, dat de strijd om zich te handhaven op de arbeidsmarkt haar van alle zijden wordt verzwaard; en alleen dan zal zij er zich kunnen handhaven, wanneer zij er verschijnt met aanbod van arbeid, die zoo uitstekend is, dat die begeerlijk wordt. Het kiesbillet moge een krachtig, ofschoon door de vrouw nog veel te slap gevoerd, wapen zijn, waar het geldt de wettelijke regeling van den arbeid: de arbeidsmarkt zelf wordt beheerscht door de wet van vraag en aanbod: daar wordt alleen gerekend met het feit, of het aanbod goed en deugdelijk is, of de kwaliteit beantwoordt aan de hoogste of aan minder hooge eischen. Of die arbeid wordt geleverd door eene mannen- of eene vrouwenhand is voor de waardeering van den arbeid op den duur van niet de minste beteekenis.
Daarin dus in de waarde van uwen arbeid, niet enkel voor u zelven maar voor de maatschappij in haar geheel, ligt de beteekenis van den opleidingstijd, dien gij, Novieten, tegemoet gaat. Mocht gij daarbij als vrouwen van thans, uwe roeping, uw eereschuld tegenover de Vrouwenbeweging, die u zoo rijk bevoorrecht heeft boven de vrouwen van voorheen, steeds indachtig blijven en daardoor niet alleen zelven gezegend zijn maar voor velen, voor zeer velen tot eenen zegen worden gesteld.
|
|