Droom en Daad. Jaargang 3
(1925)– [tijdschrift] Droom en Daad– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
De Hollandsche molen
| |
[pagina 242]
| |
send en kreunend wentelden boven onze opziende hoofden, hoe we als kleine kinderen nooit voorbij den molen liepen, zonder even te zoeken naar de paars-roode kelken van de malva en naar de kleine, groene kaasjes, die groeiden op den molenbuit en nergens anders, zoodat we langen tijd dom en dwaas dachten, dat geweldige molens en schuchtere malva onafscheidelijk bij elkaar behoorden. Of het was, toen we in den avond langs de smalle, harde heipaadjes fietsten en plotseling werd onze vredige stemming verstoord door het bewustzijn van een leegheid, een gemis, we wisten niet eens dadelijk, wat.... en toen.... ja, daar stond hij toch nog als altijd, even buiten het dorp.... de witte molen met zijn rieten dak, maar zoo zielig en gehavend, als een mooi, stervend insect, dat men de vleugels heeft uitgetrokken, daar stond nog de molen, maar beroofd van zijn wieken. En ineens herdenken we al de keeren, die we langs dit lieve dorp zijn gegaan en hoe 't nu nooit meer zoo precies en vreugdevol als vroeger zal zijn, hoe nooit meer de lange, donkere schaduwen over de stoppellanden zullen slaan en hoe nooit meer al dat uitstekende lat- en houtwerk tegen de lichte avondlucht zóó teer zal lijken, alsof het met een, kinderhand te breken is, alsof het werkelijk voor niets anders zou kunnen dienen dan als rustplaats voor de zwaluwen, die daar in de hoogte in een rijtje plachten te zitten, om uit te zien over de wijde wereld rondom. Als het gaat om ‘nooit meer’ beseffen we dikwijls pas onze gehechtheid aan wat ons wordt ontnomen. Toen overal de molens werden afgetakeld en afgebroken, begreep Holland, dat het niet aanging werkeloos toe te zien, hoe zijn mooie land onherstelbaar beroofd werd van een zijner meest karakterestieke bouwsels, van z'n oude, beproefde molens. Het was toen, dat de vereeniging ‘De Hollandsche Molen’ werd opgericht, die tracht te redden en te behouden, wat nog te redden is, waarvan de Voorzitter Mr. P.G. van Tienhoven de laatste jaarvergadering opende met deze woorden: ‘Het leven der vereeniging kenmerkt zich door strijd, moeite en bemoeiïngen naar alle zijden. Het is als één “te wapen” -kreet voor een ieder, die het wel meent met een der schoonste sieraden van het Hollandsche landschap. Den Nederlanders moet de oogen geopend worden voor hetgeen zij thans nog bezitten aan hun trouwe en stoere molens, waarop een aanval wordt gedaan, dikwijls uit zuiver vandalisme, maar ook uit onwetendheid of onwil van deskundigen, van wie men voorlichting | |
[pagina 243]
| |
vraagt.... Wij hebben de overtuiging, dat nog veel te redden zou zijn, als men wilde en als men wist.’ En Cornelis Botke schreef in het Mei-nummer van Scribner's Magazine, een Amerikaansch tijdschrift:Ga naar voetnoot2) ‘Als gij aan Holland denkt, dan denkt ge aan windmolens, klompen en tulpen. De windmolens en de tulpen hebben Holland gemaakt tot het schilderachtigste land der wereld. En nu wordt het gedwongen zich er van te ontdoen. Als dat geschiedt, dan zal Holland verliezen alles, wat het nu maakt, tot een der aantrekkelijkste plaatsen in de wereld voor den tourist.’ En verder:‘Laat ons hopen, terwille van de zwervers en de dichters, de kunstenaars en de minnaars van al wat schilderachtig is, zelfs terwille van den alomtegenwoordigen toerist met zijn reisgids, dat er een middel zal worden gevonden om den molen voor Holland te behouden.’ |
|