Geluk
door Fransje Verschaffelt
IN een kleine kamer zat een moeder bij het bed van haar kind. ‘Moeder’, zei het kind ‘ik heb gedroomd. Ik heb gedroomd dat ik was in den gelukstuin.’
‘Wel’ zei de moeder glimlachend, ‘hoe zag die tuin er uit?’
‘Het was een groote, groote wei.’
‘Wel’?
‘Daarboven was de blauwe lucht en op die wei stonden veel bloemetjes, die bloeiden.’
‘En waren er nog meer dingen in dien gelukstuin?’
‘Ja’, zei het kind droomerig, ‘er was nog een vogeltje, dat zong’.
‘Ga maar weer slapen mijn kind en droom van je gelukstuin.’
Het kind sliep in.
De moeder keek haar kamertje rond.
De moeder keek het raam uit, over de groote gonzende stad. De moeder keek naar boven naar het kleine stukje lucht, dat er te zien was en de enkele sterren die daarin fonkelden.
Toen keek ze lang en ernstig voor zich en boog zich zacht glimlachend over het kind.
‘Ja, mijn schat, een bonte wei, een blauwe lucht, een zingend vogeltje en vooral jouw lieve, kleine krullekop, wat hoeft er, wat kan er meer zijn in den gelukstuin.’