gauw, dat ze een fleschje met eau de Cologne moesten vullen en tusschen de cadeautjes zetten.
't Was haar grootste wensch, en ze hadden het vergeten!
Toen Vader en de meisjes binnenkwamen in de huiskamer, waren de gordijnen nog dicht: 't was schemerig in de kamer, alleen in één hoek, om het tafeltje, was zacht kaarslicht; en het leek zóó lief, zóó mooi, dat ze ernaar bleven kijken zonder te spreken, tot Moeder, met de kleine jarige op den arm, binnenkwam.
Bijna verlegen liet ze zich kussen en ‘feteeren met haar cadeautjes’.
Stijf hield ze Moeders hand vast, toen Loes haar voor het tafeltje bracht. Het kamerhoekje leek volmaakt, met het kleine kindje in haar nachtponnetje, dat keek naar alles wat de grooten voor haar hadden klaargemaakt. Voorzichtig nam ze één voor één de cadeautjes in haar handjes, en Moeder wees haar: ‘kijk dit is van mama, dit van papa, dit van Tineke en dit van Loes.’ En blij-verlegen bekeek ze het paaschmandje, het prentenboek, de trommeltjes voor 't theeblaadje, het stoffertje en blikje. Maar het fleschje met ‘koje’ bracht haar in verrukking.
‘Heef jij dat ook voor mij gekoopt?’ vroeg ze, toen Loes haar de sneeuwklokjes van dichtbij liet bekijken.
‘Ja zeker, ik had zóóveel dubbeltjes.’
‘Dat is toch niet een stoffertie met een rooie zwarte streep,’ mopperde ze even, toen ze 't stoffertje bekeek.
Loes legde haar uit, dat ze dat heusch nergens kon krijgen, en Zusje nam er genoegen mee.
Moeder trok de gordijnen open; 't was een mooie zonnige Maartdag. Zusje werd aangekleed, de ontbijtboel haastig klaargezet; de kaarsjes werden uitgeblazen.
Om half negen gingen Loes en Tineke naar school. De heele verjaardag lag nog voor hen, maar het lieve, innige, van vóór schooltijd vonden zij niet terug in den verderen dag, en de herinnering aan dien ochtend bleef hun, lang na Zusjes verjaardag, als iets heel liefs.