| |
| |
| |
Langs de wegen door het voorjaarsland door A.L. Broer
......en de sleedoornheesters bloesemwit
weer feesten langs alle wegen,
Als de lucht weer geurt, en de hemel is stil,
en de velden zijn ver en vrij,
zingt 't in mijn hart, zingt 't in mijn hart,
LANGS velden en wegen zingt nu de lente haar blijde inkomstlied. Als April in 't land is, is er geen twijfel meer mogelijk, dan groent en bloesemt het dra overal, de zang en roep der vogels klinkt u van alle kanten tegen, vlinders en bijen vliegen rond, kevers zijn druk in de weer. Het is de rijke voortzetting van 't volle voorjaarsleven dat in de eerste maanden van het jaar al stil en langzaamaan begon en dat straks in Meimand tot overvloedige rijkdom openbloeit.
Dat in Januari de sneeuwklokjes al opengaan en de hazelaarskatjes stuiven is bekend genoeg. Te midden van sneeuw en ijs met hun vele genoegens zouden we haast vergeten dankbaar te zijn voor hun lenteboodschap. Maar wanneer, zooals zoo vaak bij ons, de winter in ruime mate kille en grauwe dagen geeft, dan zijn ze ons welkome teekenen van 't goede jaargetijde dat met volheid van vreugden weer nader komt. In Februari wordt dan de vogelzang àl rijker en veelzijdiger, er komt leven in de elzenkatjes, het fluitekruid, de schermbloem die straks heele boschranden wit zal tooien, spruit al uit met frisch groen blad, de glanzige speenkruidblaadjes komen te voorschijn, aan de onbebladerde stelen - het blad komt later pas - bloeien de gele sterretjes van het klein hoefblad. Op die enkele stille zonnige dagen, zooals deze maand er altijd wel eenige geeft, is het dan langs den landweg en in het stadspark een innige verheugenis de nadering van de lente te voelen en te zien in zoele lucht en blauwe hemel en groei en bloei van een enkele vroege plant of haar te hooren komen in 't luide lied van den leeuwerik boven de groene velden en de volle merelzang in een boomtop. In Maart striemen de hagelbuien nog en glaast de gure Noordooster, dat er nog schaatsen gereden kan worden in Lentemaand weten we
| |
| |
alleen maar uit verhalen van ouderen, maar wel dekt ook nu nog menigmaal het witte sneeuwkleed de landen. Maar onmiskenbaar zijn toch de lenteteekenen te bespeuren in steeds grooter getale. De wilgenkatjes, wollig grijs en stuivend geel staan langs de slootkanten en ook de elzen bloeien. Een enkele vlinder, een sierlijke dagpauwoog of een atalanta vliegt al rond, op zonnige dagen zijn de honingbijen aan den arbeid, mèt de hommels komen ze op de wilgen- en elzenkatjes af. De wintervogeltjes, roodborst, winterkoning en hun vele kornuiten zijn druk in de weer, luide jubelt, trilt en tiereliert de spreeuw het uit dat het lente, lente is. Het zwartbonte kwikstaartje met zijn lange wippende staart trippelt over de wegen, in de roodbruin bloeiende, als met een purperen waas overtrokken iepekruinen fluit de merel en schalt de zanglijster zijn blijde voorjaarslied.
April - wat is er weinig van te zeggen enkele maanden vooruit. Dat hij doet, wat hij wil is bekende volkswijsheid en dat hij nog wel eens een witte hoed draagt weet ook iedereen. 't Kan zijn dat hij de gewoonten van zoo menige Maartdag voortzet en de winter gelegenheid geeft zijn aftocht te blazen met felle wind en striemende regenvlagen dag aan dag. Maar 't kan ook gebeuren dat April reeds al de rijkdom toont, waarvan Mei in zang en lied de eer wordt gegeven, dat dag-in dag-uit de zon uit heldere hemel schijnt, dat een luwe zuiderwind alle wintergeweld met zachten drang verdrijft.
Zoo is het in ieder geval wel korter of langer tijd. Dan zingt het volle lentekoor in de teergroen omsluierde takken, waaraan alleen het eikeloof nog ontbreekt.
Een lichtgroen waas omhult de boomen,
Waardoor zoo teer het zonlicht zeeft;
Nu gaat het wonder weer beginnen,
Waarvoor mijn hart van blijdschap beeft.
Uit donkre, kale stam en takken
Doet Gij ontspruiten 't loover zacht
En blanke en roze bloesemknoppen,
Totdat het al in 't zonlicht lacht.
Zoo zingt een kerklied van den laatsten tijd.
En op den boschgrond daaronder is het een rijke weelde van velerlei blad en bloem. In Maart bloeide het speenkruid al, helgele sterretjes tusschen 't donkerglanzend blad. Nu zijn heele plekken witgetooid, als
| |
| |
met een ander, levender sneeuwkleed, door de blanke anemonen met hun gele hart en roodgerande kelk en 't saamgestelde, gekartelde loof. Waar de anemonen ruimte vrij lieten is, nu nog niet het volle boomenloover alle licht op den grond vrijwel onderschept, ook elders de bodem bedekt met kleurig bloemenkleed. De paarse helmbloem bloeit er en de mooie gele sleutelbloem, die zoo wèlklinkend Primula veris, eersteling der lente heet, al gaat de poëtische naam in letterlijken zin niet op. De aardige donkerblauwe druifhyacint kunt ge er vinden en de witte trossen van de vogelmelk, zoowel als de boschklaverzuring met de witte roodgeaderde bloemen en de klaverbladen van drie. En daarboven in boom en struik zingen de vogels, nu nog duidelijk zichtbaar tusschen 't ijle loof, hun jubelend lied. De vinkenslag hoort ge er gauw genoeg uit, zoo goed als ge den mooien bonten vogel zelf zult kennen, die ook 's winters talrijk voorkomt en dan alleen zijn vroolijk pink-pink laat hooren. 't Aardige tjiftjafje is er, een van die kleine zangersfamilie waartoe ook de fluiter, de fitis en de spotvogel hooren, die nog al moeilijk uit elkaar te houden zijn. Tierentijntje of maatslagertje zijn zijn bijnamen, hij is al in Maart teruggekeerd en overal is nu een tweelettergrepig maatvast wijsje, dat door zijn naamklank tjif-tjaf, tjif-tjaf vrij goed weergegeven wordt en gemakkelijk genoeg te herkennen is. Winterkoning en meezen, van 't wintervoer welbekend, roeren zich ook nu dapper en welgemoed. De sonore koekoeksroep, waarin heel de blijheid van 't volle lenteleven klinkt, hoort ge alom. De koninklijke zanger, de nachtegaal, eenvoudig rossig bruin van vederkleed, maar fluiter zonder weerga, keert in dezen maand terug en dra is dan den heelen dag en nacht door zijn liet te genieten. De groene, roodgekopte specht schatert in het hout en de boschduif koert. Hoog in de boomen hoort ge den schelmschen Vlaamschen gaai aan 't krijschen, een rossig eekhoorntje schiet van tak
tot tak. Overal is leven en bedrijvigheid en voorbereiding of begin alreeds van de zorgen voor nestbouw en broedbezigheid, die straks alle doen en laten beheerschen.
Ook op de hei is in de maanden, lang voordat in Augustus de paarse bloei van de callunastruiken tot aan den wijden horizon zich spreidt, leven en fleurigheid genoeg. Waar 't nat is, geurt de roode gagel, het heiviooltje bloeit en de stekelige gaspeldoorn toont vriendelijker zijde in goudgele bloementooi.
| |
| |
De boomleeuwerik jubelt er, van Eeden's lievelingsvogel
Zingt zomernacht en winterdag......
De morgenzon, de zomernacht,
de wind, de vrijheid zonder maat
de lust, die immermeer vergaat
die heeft hij in zijn lied gebracht......
De korhoenders, groote zwarte vogels - 't wijfje is bruin - bolderen en baltsen over de hei. Gedragingen die wel wat aan die van de vechtende kemphaantjes doen denken, een soort dans met gesleep van vleugels en gespreid van staarten en eigenaardige geluiden. Een van de heerlijkste genietingen van het vroege voorjaar is het hen te hooren en bezigt te zien. Zij schijnen de laatste kwarteeuw in ons land te zijn toegenomen en dat is een verheugend verschijnsel, dat tegenover zooveel andere droevige voorbeelden van achteruitgang staat.
Daar op de weide heidevlakten, evenals in het duin en in het veenland kunt ge ook de wulp aantreffen, een van onze mooiste vogels, groot, grijsbruin op hooge pooten, met langen, naar beneden gebogen snavel en die een prachtige, welluidende fluittoon laat hooren. In den trektijd kunt ge hem ook in de groote steden hoog boven u wel hooren voorbijgaan. Wie zijn roep eenmaal heeft gehoord, vergeet hem nimmer en zal altijd blij zijn hem weer te hooren langstrekken op een laten najaarsavond of in de vroege lente.
In de duinen vindt ge hem ook, zooals ik zeide. Daar viert zich nu ook de lente uit in bloem en blad en vogelzang. En aan den zoom der duinen, op den geestgrond, bloeien de bollenvelden in rijken, bonten tooi.
De kievit en de tureluur broeden er in de valleien. Maar zij zijn toch bovenal vogels van de weiden, die nu in het voorjaar voor den vogelvriend op hun mooist zijn.
Het vale wintergroen - Grasmaand zou zijn naam oneer aan doen als 't anders was - is weer bijgegroeid en is weer frisch en fleurig van tint. Het rijke bloemenkleed en den weligen bloei van de grassen zelf, die in den vroegen zomer de weiden maken tot één wijde zee van groen en geel en bruin en rood in eindelooze rijkdom van schakeering, is er nu nog niet. Maar de madeliefjes bloeien er zooals trouwens den heelen
| |
| |
winter door, de paardebloemen zorgen voor het geel op de hoogere gronden, de dotterbloemen doen dat, waar het drassig is. En de witte en lila pinksterbloemen ontplooien zich omstreeks Paschen wel al aan den hoogen stengel boven het lage bladrozet op den grond.
De glorie der weiden echter zijn nu de vogels. Vanellus vanellus, de kievit wel in de eerste plaats. Moet ik hem nog voorstellen met z'n metaalglanzenden rug, zijn sierlijk kuifje en roode pooten? Zijn kiewietgeroep karakteriseert hem voldoende. En wie is eronvermoeider vlieger van dat na 't minnespel de groene donkergevlekte eieren, belaagd door kraaien en ander gespuis, in 't primitieve nestholletje liggen, tot de jonge vogels zich verschuilen in het gras en straks de herfsttrek begint of de winterzwerftocht door onze lage landen?
Na hem moet onmiddellijk de grutto worden genoemd, de hooggepooten ranken, rosbruinen vogel, wiens grieto-grito geroep al weer duidelijk genoeg uitbazuint, wien ge voor u hebt en die in het lage gras en straks in den zomerbloei der weiden van een kostelijke bekoring is.
Dan zijn er de kemphaantjes, die overal op hun kampplaatsen tot onder de rook van de de groote stad, hun meestal onbloedige tournooien vieren. Dat is alweer in onze rijke vogelwereld een van de mooiste dingen om te zien, en het kan zonder veel moeite, want in hun strijdlust opgaande, zijn de vogels tot op korten afstand te naderen. Dan zal u vooral hun trotsche halskraag opvallen, die bij geen een gelijk is aan die van den ander. De hennetjes zijn kalmer van aard en stemmiger vai vederkleed, zij broeden straks in het in een graspol verscholen nest hun viertal groene, donkerbruin gevlekte eieren uit.
Verder hoort nog tot het vijftal weidevogels, dat ik u noemen wil, de tureluur, die ook al door luid zijn tureluut-tureluut te doen hooren, zijn naam vermeldt, vaak is het verkort tot een eenlettergrepig zenuwachtig tuut-tuut geroep. Hij is de kleinste van de vijf, mooi bruingrijs gepareld met witte vlekjes van boven, vooral door zijn roode pooten en snavel opvallend, zoo zijn geluid u niet voldoende oriënteeren mocht. In het gras verborgen vindt ge - heel moeilijk overigens - zijn nest, vaak in de nabijheid van een grutto of kievit, bij wie hij graag bescherming zoekt tegen roofzieke kraaien en meeuwen, die door zijn sterkere weigenooten dapper worden weerstaan. Ge moet maar eens opletten, 't is altijd een machtig aardig gezicht de sterke zwarte kraaien
| |
| |
te zien afdeinzen voor het felle, onvermoeide dreigement van den kievit vooral. 't Is een zenuwachtig leven, want behalve kraaien zijn er andere belagers, meeuwen en ratten en wezels en niet het minst de mensch. Een kievitsei geldt als een heerlijke lekkernij, ieder kent ze wel uit de comestibleswinkels, waar dan vaak een verfomfaaide, opgezette kievit als sieraad’ dienen mag. Door heel het land, maar in Friesland vooral, worden ze druk gezocht, het eerste kievitsei is een gebeurtenis en dan worden ze weldra bij duizenden aangevoerd op de markt te Sneek en elders.
Moat de kiwyt syn earste aei d'r ut,
zegt een Friesch rijmpje. Dat is 17 Maart en nog al vroeg, maar in den loop van de tweede helft van deze maand zijn ze er toch in elk geval. 't Eierenzoeken levert menigeen een aardige bijverdienste en 't is voor den boerenjongen een gezonde sport, al is het resultaat alleen voor den geoefenden zoeker de moeite waard. Tot achteruitgang van den vogelstand behoeft het niet te leiden, als maar flink de hand wordt gehouden aan de wettelijke bepaling, die na 28 April het rapen verbiedt. En 't is zaak dat dit geschiedt, want zeer noode zouden wij den sierlijken vogel uit onze weiden missen, hem zoowel als grutto, kemphaan en tureluur, wier eieren evenzeer worden gezocht en ook wel eens, die van de laatste tenminste, voor kievitseieren van de hand gedaan.
De scholekster maakt het vijftal volledig. Door zijn vederkleed verschilt hij nog al van de andere vier. Wie de ekster van landwegen en boerenhoeven kent, den eleganten, maar brutalen zwart-witten vogel, kan zich ook de scholekster makkelijk voorstellen; hij vertoont dezelfde stemmige kleuren, behalve dat snavel en pooten helderrood zijn. Tiepiet, tiepiet klinkt zijn geluid, dat ge ook wel van 't zeestrand zult kennen, waarlangs ze des zomers na den broedtijd veel rondzwerven. Zij zijn met hun vijven een sieraad van ons polderland, waar straks als de grassen hoog opschieten, de bruine zuring en de roode koekoekbloem met de gele boterbloemen bloeien, die heerlijke Juni-weiden als kleurige zeeën zullen golven op den wind, kort voordat de maaier er zijn zeis inslaat of de maaimachine er rikketikkend doorheen gaat. Zoo is er in Aprilsche dagen overal al veel te zien en te hooren van
| |
| |
voorjaar's kleur en klank. Voert uw weg langs 't rietland, dan zal de doffe geheimzinnige roep van den roerdomp tegenklinken, de karekieten scharrelen er ook al rond, nu 't riet nog kort is gemakkelijk te zien, evenals de rietgorzen, net een musch, maar sierlijker en met een witten halskraak, die trouwens ook wel overwintert. In den boomgaard bloeien al kers en pruim, op den akker wordt druk gezaaid en geplant. Alom spruit en groent en bloeit het jonge lenteleven, vol van vreugden voor wie met ontvankelijk gemoed nu langs velden en wegen zwerft.
|
|