Droom en Daad. Jaargang 3(1925)– [tijdschrift] Droom en Daad– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] De goede hovenierGa naar voetnoot1) door Bertha Jacobs 1. Ik was in mijn hofken om kruid gegaan, 'k En vand er niet dan distel en doren staan. Den distel en doren die wierp ik uit, Ik zoude gaarne planten ander kruid. Nu heb ik een gevonden, die gaarden kan, Hij wil de zorge gaarne nemen an. 2. Een boom was hoog gewassen in korten tijd, Die kon ik uit der aarde gebrengen niet. Dat hinder van den boome merkte hij waal, Hij toog hem uit der aarde altemaal. Nu moet ik hem wezen onderdaan, Of hij en wil het gaarden niet bestaan. 3. Mijn hofken moet ik wien ten allen tijd Nochtans en kan ik het klaar gehouden niet. Hierin zoo moet ik zaaien leliënzaad, Dit moet ik vroeg beginnen in den dageraad. Als hij hierop laat dau-wen, die minnaar mijn, Zoo zal dit zaaisel schier bekleven zijn. 4. De leliën ziet hij gaarne, die minnaar mijn, Als zij te rechte bloeien en zuiver zijn. Als de roode rozen daaronder staan, Zoo laat hij zijn zoeten dauw daarover gaan. Jezus is zijn name, die minnaar mijn, Ik wil hem eeuwiglijk dienen en zijn eigen zijn. voetnoot1) Zie de toonzetting door René de Clercq, in het vorige nummer van ‘Droom en Daad’. Vorige Volgende