| |
| |
| |
Brieven uit Zwitserland
door W. van der Hout-Broers II
Cher Tous.
Belle Vue, Dec.
UIT 't opschrift zoudt u meenen dat ik geheel verfransch, toch is dit niet zoo, al betrap ik er me meermalen op dat ik in 't fransch denk; geen wonder als men zoo lang in een franschsprekende omgeving is. Nee, verfranschen doe ik niet hoor, al vind ik het een heerlijk mooie taal en de menschen (maar dat zijn hier toch ook Zwitsers) verbazend aardig. Integendeel, ik geloof juist, door 't leven onder vreemden, stelt men 't eigen land en alles wat daar toe behoort, als iets onvervreemdbaar eigens, meer op prijs. Ik was gisteren b.v. bepaald blij toen ik in ‘Old India’ de taartjeswinkel op St. François Hollandsch hoorde spreken. 's Avonds kreeg ik een boekje in handen dat m'n Hollandsch hart goed deed, voor zoover de schrijfster een Hollandsche was uit de 18e eeuw, dus - zich perfect in keurig Fransch uitdrukte. Maar dat ze 't in 't Fransch deed, is de schuld der zeden en gewoonten van de 18e eeuw; wat ze te zeggen had heeft haar Hollandsche hoofd en hart haar ingegeven en dat vond ik juist zoo leuk om te lezen. Het waren ‘Lettres écrites de Lausanne’ door Madame de Charrière (Belle de Zuylen of Isabella van Tuyll vóór haar huwelijk met den Zwitser). En al is 't boekje 150 jaar oud, toch zijn de opvattingen en inzichten zoo frisch dat 't wel van deze dagen kon zijn. Zij schijnt een bijzonder begaafde vrouw geweest te zijn, die ook enkele romans geschreven heeft, en vooral haar correspondentie van vóór haar huwelijk met le Comte d'Hermenches is 't lezen overwaard. Het is interessant om te lezen hoe Lausanne zoovele tientallen jaren terug al evenals nu een cosmopolitisch middelpunt is voor studeerende menschen, trouwens, de verwijten die ze den chiquen vreemdeling maakt, dat hij door z'n modieus uitzicht en charmeerend optreden, den eenvoudigen Zwitser bij de meisjes op den achtergrond dringt, is misschien nog van kracht. Het is wel aardig eens in de
gelegenheid te zijn de verschillende landaarden met elkaar te vergelijken, als men in de gelegenheid is geweest ze eenigszins in studie te nemen, heeft ieder z'n aparte kenmerken en kan men dikwijls uit uiterlijke dingen een goede conclusie dienaangaande trekken. Hier in huis hebben we er reeds volop gelegenheid voor. Die Amerikaansche kinderen over wie ik u al eens
| |
| |
schreef, zijn zoo echt rijk niet alleen inderdaad maar hun heele leven staat in 't teeken van geld. Nuchter, zakelijk: ‘how much en what for’, zijn de vragen die hun 't meest bij een zaak interesseeren. ‘Father is making money’, vinden ze de eenige bezigheid die een recht geaard vader betaamt. En dan de meisjes Fromand zelf, zulke echte eenvoudige vrije, Zwitsersche vrouwen; rang en stand kennen ze niet, eigenlijk nooit geld hebbend, zijn ze altijd royaal; als ze zich voornemen iemand een pleizier te bereiden of een cadeautje te geven, dan moet dat er eerst af, daarna zien ze dan wel rond te krabbelen tot den eersten van de volgende maand. Ze verwijten ons, Hollandsche speciaal, zwaarwichtigheid in geldzaken, ons wikken en wegen vóór we tot iets uitgeven besluiten. Ja, ik vrees wel dat de rasechte Hollander veel waarde hecht aan z'n bezit en er misschien moeilijk van scheidt, maar hebben we ook niet van ouder tot ouder geleerd de zuinigheid en de spaarzaamheid als een deugd te betrachten; alleen daardoor is 't mooglijk geweest de rijkdommen te verzamelen waarvoor de Hollander in 't buitenland bekend staat, en als men eenmaal iets heeft, is 't moeilijk er afstand van te doen; de arme Zwitsers daarentegen, mag men gerust zeggen, als men generaliseert, hebben 't nooit gehad, dus missen 't, tot op zekere hoogte niet. Toch vrees ik dat wij (de Holl. die hier zijn) de deugden van spaarzaamheid en zuinigheid niet erg nauwgezet betrachten, we kunnen steeds meer taartjes eten, dat schijnt een oefening te zijn en we komen steeds geld te kort, maar toch, dat leuke los zijn van geld, zoo zorgeloos luchtig als de Zwitsers, dat kennen we niet. Er loopt een zweempje Fransche luchthartigheid door, een prachtig lakensch wandelpak met dik satijn gevoerd en 't flodderigste ondergoed dat men zich denken kan! En dan onze degelijke uitzetten!!! Maar ze zijn zoo lief en spontaan en gul; ik neem ze, waar ik kan, ten voorbeeld. Ze
vinden ook dat bijna niets het tobben waard is, heerlijke luchthartigheid. De Duitsche meisjes zijn lief en degelijk maar soms zoo hopeloos saai.
Er studeeren hier vele Russen, ze zijn niet gezien en leven hun armoedig zwaar bestaan onder elkaar. Even voorbij ons huis, onder aan den petit chemin is een groep huisjes erg afgelegen en eenzaam, daar schijnt een soort kolonie te zijn waar vele wonen. Als ik 's middags in de schemering wel eens aan 't raam zit te wachten op de komst van den facteur met de zoo vurig verlangde brieven, dan gaan ze groepsgewijze met hun boeken beladen, naar huis, mannen en vrouwen, allen samen. En dan vraag ik me af wat hun hoop en verwachting van 't leven is, of 't waar is dat die jonge hoofden (even jong als 't mijne) al vol zijn van politieke gedachten, donker en zwaar? Wat is
| |
| |
er dan toch een verschil tusschen de menschenkinderen, tusschen hun geboorte, omgeving, aanleg, land!
Nu moet ik eens eindigen met al dat philosopheeren want ik moet u nog iets heerlijks vertellen. Eigenlijk hebben we kerstvacantie, stelt u voor, een heele maand. Het bestaat in vrij zijn van lessen en het maken van aardige uitstapjes. Het schaatsenrijden, afwisselend op Sauvablin, of nog hooger op Ste. Catrien neemt vele vrije dagen in beslag, de kerstdagen zullen ware feestdagen zijn, er worden veel gasten gewacht en we hebben een prachtigen boom helpen versieren. Hij reikt wel tot de zoldering en ik stel er me veel van voor hem in al z'n luister te aanschouwen; dat zal vanavond zijn want de avond vóór Kerstmis ‘la veille de Noëll’ is de gewijde avond, zooals wij den oudejaarsavond ‘la veille de l'an’ vieren!
Maar 't heerlijke heb ik u nog niet verteld want Kerstvacantie heb ik ieder jaar gehad en een kerstboom heb ik ook meerdere malen gezien hoewel ik nu duidelijk voel dat 't hier heel en heel iets anders beteekent dan zoo'n boom bij ons, die eigenlijk neergezet wordt om de kerstdagen iets bijzonders te verleenen. Hier is de kerstviering een bijna heilige gebeurtenis waarover weken van te voren gesproken en voor gewerkt wordt.
't Heerlijke is dat ik de sneeuw gezien heb en wat voor sneeuw. Nu zegt u misschien kalm, maar kind, de sneeuw heb je toch ook ieder jaar gezien, en dat is waar, ik heb de sneeuw gezien, ieder jaar wel eens, soms wel eens twee of drie maal, maar meestal zoo armoedig en dun en kortstondig. Maar nu heb ik de sneeuw in al z'n glorie en overweldigende pracht aanschouwd. Zoover 't oog reikte was er sneeuw, en zoo dik en zoo smetteloos blank en rein, o, om te knielen en te danken voor zoo'n wondere schoonheid.
't Was, denk ik, niet eens de eeuwige sneeuw; die heb ik ook gezien, meermalen, 's zomers in Zermatt en Chamonix, maar altijd op een afstand, en hier stond ik er midden in, dit was zoo overstelpend en opwindend dat ik 't nooit vergeten zal, de sensatie van grootschheid waarbij alle dagelijksche dingen klein en nietig lijken. De zon scheen zoo stralend en de lucht was zoo diep-diepblauw, werkelijk om duizelig te worden.
Kijk, 't kwam zoo. Hier ligt alles al lang onder de sneeuw, wel al een maand en 't zal nog wel een paar maanden duren en 't is mooi en wit, net als bij ons als 't goed gesneeuwd heeft; 't is mooi, maar gewoon, ik kan niet anders zeggen, zon en wolken wisselen elkaar af, de tramrails zijn ook door de pekel ontdooid, soms zijn de boomen wit, soms komen de kale takken te voorschijn; dus niets bijzonders, al is 't wat steviger dan in H. Maar nu zou er
| |
| |
een tocht ondernomen worden naar de Zw. Jura. 't Zou een lange zware tocht zijn onder leiding van een neef der Fromands en Elise zelf: om 7 uur 's morgens te beginnen, volgens berekening om 3 uur 's middags weer thuis. Ik gaf me op met nog tegen andere meisjes, dus togen wij om 7 uur in 't stikdonker, stevig gevoed en gekleed, gewapend met bergstokken en bespijkerde schoenen, op weg. 't Was bitter koud en we reden eerst eenige uren in de tram, die vol was met skiloopers en lügers, aleer de zon de toppen der boomen beroerde, daarna daalden wij aan den anderen kant den heuvelrug weer af zoodat we, toen we uit de tram stapten, geheel in den mist stonden, waar boomen en menschen ons als schimmen uit tegentraden.
We begonnen den tocht vol moed en volgden eenige uren een hardbevroren rijweg, die zoo glad was als een bikkel, dus u kunt u voorstellen hoe'n inspanning dat al was. Langs de rotswanden hingen ijskegels neer en daar we ons voortdurend door mist omgeven zagen, en geen hemel zichtbaar was, waande men zich bijna in een ijsgrot. Dat loopen in den mist heeft iets benauwends en het speet me die schitterend mooie weg niet in zonneschijn te mogen aanschouwen; wat zou dat verblindend geweest zijn. Toch ben ik dankbaar dat het zoo was en niet anders, want dan hadden we 't verlossende moment, dat we boven den mist (wolken) uitgestegen waren, gemist en zou ik nooit die ontroering door schoonheid gekend hebben, die ik nu onderging. Daar was de zon! Eerst als een bleekgele glanslooze schijf door den mist zichtbaar, was hij daar nu in z'n volle glorie als licht en warmte gevende bron. Men moet uren in een natten killen mist geloopen hebben en dan ineens geplaatst zijn in een stralende zon om ten volle te kunnen voelen wat 't begrip ‘zon’, beduidt. Op slag was alles veranderd, een wijde, stralend witte wereld was voor ons opengegaan, onafzienbare, golvende sneeuwvelden, hier en daar met witte bosschen bedekt, strekten zich voor ons uit en over onze hoofden welfde zich een hemel van het diepste blauw. Nu kan ik begrijpen hoe de bepaling diep juist bij blauw wordt gevoegd, om deze kleur aan te duiden. Toen ik naar boven keek was 't of ik me verloor, of ik wegzonk in een diepte zonder einde. Hier, in deze omgeving gelden onze maten niet, bij de grootschheid in de natuur lijken alle dagelijksche dingen klein en nietig en zonder belang.
De bosschen, bestaande uit zware pijnboomen waren geheel wit, de takken bogen door onder hun vracht. De zon gaf een heerlijke warmte en de menschen, die men in de dorpjes tegen kwam, liepen blootshoofd. Toen we nog op de hoogvlakte waren viel het mij op dat het peilloos diepblauw van den
| |
| |
hemel in de verte veranderde in lichtblauw tot grijs om dan over te gaan in de lagerhangende wolken, die als een meer den horizont afsloten. Na een zeer eenvoudig maal, in Peney, een klein gehucht in de Zw. Jura gebruikt te hebben, vingen we den terugweg aan. Weinig vermoedde ik wat nog van m'n physieke krachten zoowel als van m'n wilskracht gevergd moest worden. De tocht ging dwars door velden en bosschen om zoodoende den weg, die door z'n lengte, tegenviel, te bekorten. Het nadeel hier van was dat we nu geen platgetrapte wegen hadden maar hardbevroren sneeuw. Langen tijd ging dat goed tot we aan een deel kwamen waar de bovenlaag zacht was, daar zakten we bij iederen stap tot onze knieën er in; hoe afmattend de tocht toen werd, kunt u u licht voorstellen. De zon ging onder en de bise stak op, doodmoe voelde ik mij evenals de anderen, maar aan rusten viel niet te denken, als we maar even een voorwendsel zochten om te gaan zitten, joeg onze leidsman ons voort, heel goed het gevaar kennend, van die heerlijke loomheid die ons allen langzamerhand bevangen had, en die een slaap in de sneeuw ons even heerlijk deed toeschijnen als 's zomers een op 't mos. Het zijn geen sprookjes dat vermoeide reizigers zich even neer denken te leggen, behaaglijk warm en moe als ze zich voelen, en nooit meer op zijn gestaan. Om 5 uur bereikten wij eindelijk een herberg waar ik, zoo moe als ik was toch nog gelegenheid vond 't eigenaardig primitieve van een groot houtvuur met ruwe banken er om heen, in me op te nemen en waar eenige glazen heete kirsch, bruin brood en pruimengelei ons moesten restaureeren. Hoewel 2 van onze tochtgenooten als ware fanatikers het niet wilden opgeven en den duisteren heirweg verder vervolgden, besloten de anderen en ik de ar te huren en kwamen we, dik in geleende pelzen gewikkeld, na een fantastische sledevaart in Belle Vue terug, waar de heele familie al na 4 uur geen rustig moment meer gekend had, bang dat we in die vreemde witte wereld den
weg verloren hadden. Of we er na aan toe geweest zijn? Ik weet 't niet, maar vermoed bijna van wel, zoo'n groote tocht en die sledevaart stonden niet op 't programma. Van die sledevaart zou ik u nog weer meer heerlijks kunnen vertellen, de maan kwam op en we reden zoo snel, en overal, overal sneeuw. Maar ik doe 't niet, de brief is vol, een anderen keer misschien. Ik lees juist Gösta Berling's wilde tochten, daar ben je, na zoo'n rit juist voor in de stemming. De dag is lang en zwaar geweest, toch ging ik morgen direct weer, als 't aangeboden werd 't is me, of ik in een sprookjesland geweest ben, nog kan ik de betoovering niet verbreken. Ik zou wenschen dat ieder mensch, al was 't maar éénmaal in z'n leven de aarde zóó mooi mocht zien. Wees hartelijk gegroet. |
|