Kind van de zee
door Mies Siegers
ZOO werd ze vroeger thuis genoemd. Vader was er plagend mee begonnen en zij had het als een eerenaam beschouwd, werd wel graag zoo genoemd. Aan Zee was ze geboren, ze had er altijd gewoond, ze verdiende dien naam ten volle.
Toen ze nog op de lagere school was, kon men haar altijd na vieren op 't strand vinden, waar ze met haar vriendinnetjes forten en havens bouwde. En ze had een mooie collectie schelpen, die ze tusschen de pieren en aan 't strand had gevonden.
Wekenlang had ze moeder verschrikt, door allerlei griezelige dieren, zooals zeesterren en krabben, in een emmer thuis te brengen. Toen ze negen jaar was, kon ze zwemmen en van dien tijd af was ze nog meer bij zee dan anders. Ja, toen ze nog ‘kind’ was, vond ze 't heerlijk alles aan Zee te zoeken, wat ze mooi vond, wat ze wilde bewaren. Toèn ook al kon ze uren zitten kijken naar scholen bruinvisschen die voorbijtrokken, en speelde ze met zichzelf door te denken: ‘Nu moet-ie dáár te voorschijn komen’, en ze verkneuterde zich als 't zoo uitkwam.
Naarmate ze ouder geworden was, werd de Zee heel iets anders voor haar, dan de vindplaats van schelpen, platte stukken kurk, of krabben, en de woonplaats van bruinvisschen.
't Was begonnen toen ze naar kostschool ging. Den allereersten nacht werd ze ieder oogenblik wakker, doordat ze 't gebruis van de Zee niet hoorde, ze kreeg een naar heimweeachtig gevoel, zoo echt van niet ‘thuis’ te zijn.
Maar ze werd zich eerst bewust van haar gemis, toen ze op de wandeling met haar vriendin over de natuur sprak. Die vond Bosch het mooist, hield niet erg van Zee. Toen zìj aan 't opnoemen van al het moois van de Zee, en 't was voor haarzelf een openbaring, dat de Zee zóóveel voor haar was.
De eerste vacantie toen ze thuis kwam, zei ze tegen Vader: ‘O, wat heb ik de zee gemist!’ Alles zag ze nu met heel andere oogen. De oppositie van de Belgische en Hollandsche loodsbootjes, waar ze vroeger, vóór ze naar kostschool ging, nooit naar had omgekeken, volgde ze nu met belangstelling Als dan één van de motorbooten over een ‘kort zeetje’ ging en geweldig dobberde, voelde ze iets van meeleven met de mannen, die daar aan boord waren.