Ferry's adem, dien hij al dien tijd van gespannen wachten had ingehouden, ontsnapte in een groote zucht van verlichting. O, zie je wel! Moeder zei niets van een kraampje op de kermis! Moeder dacht óok, dat het hertje ergens-ver vandaan zou zijn gekomen.... Hij schoof iets dichter bij, en zijn handje rustte nu heel stil op Moeder's knie.
‘Ja hè’, zei hij zacht, ‘hebt u dat óok gezien? Het is heel anders dan andere dingen, net of 't er niet bij hoort....’ Een pooslang bleef hij stil, terwijl zijn oogen peinzend wegtuurden, tot hij, bijna benepen, eindelijk vroeg:
‘Zou u denken, dat ie wel eens terug verlangt?....’
‘Misschien’, zei moeder voorzichtig.
‘Ik denk 't vàst,’ fluisterde Ferry.
‘En àls 't dan eens terug ging op 'n keer?’ vroeg Moeder.
‘Zou dat echt-heusch kunnen?’ stamelde Ferry.
‘Ik denk 't wèl,’ zei Moeder beteekenisvol, denkend aan de broosheid van geblazen glazen hertjes, maar Ferry begreep dit niet.
‘O!’ zuchtte hij, nog heél onthutst, ‘dat zou vreéselijk zijn!’
‘Maar als 't hertje 't nu eens prettig vond? Je dacht toch zélf dat 't wel zou terug verlangen.’
‘Nja....’ schipperde Ferry, ‘maar niet zoo èrg. 't Is maar zoo'n erg kléin hertje.’
‘Daarom juist,’ meende Moeder ernstig. ‘Jij bent toch ook nog maar zoo'n heel klein jongetje en je zou vast èrg verlangen als je ver van huis was.’
‘Ja....’ zuchtte Ferry, al half verslagen.
Moeder wachtte zwijgend op de uitkomst van Ferry's inwendigen strijd. Onder zijn blonde haartjes rimpelde zijn voorhoofd en het bleef heel lang stil.
‘Als 't dan zoo erg graag wou....’ fluisterde Ferry eindelijk, langzaam of hij ieder woord onder het uitspreken nog eens overwoog, ‘dan zou ik 't wel goed vinden.’ Hij zweeg even. ‘Maar’, zei hij dan met een slim lachje, ‘ik kan er gelukkig niks an doen! Want als ik zeg: ga maar weg, dan gaat-ie tòch niet! En met een plotse tintel van nieuwsgierig verlangen in zijn oogen vroeg hij: ‘Hoe zou dat eigenlijk gaan, denkt u? Zou-d-ie opéens weg zijn? Of zouden we 't kunnen zien, zou ie almaar kleiner en dunner worden.... of naar boven gaan in de lucht.... net als de zeepbellen.... en dan.... op éens....’ In Ferry's ernstig gezichtje staarden zijn oogen wijd-open weg en zijn handjes lagen heet ineengeklemd.
‘Ik weet 't niet,’ zei moeder, ‘je moet maar afwachten.’