Een woord aan de novieten
door Johanna W.A. Naber
Fragmenten uit een toespraak gehouden in de Utrechtsche Vrouwelijke Studentenvereeniging op uitnoodiging der Novitiaats-commissie.
INDERDAAD, het is niet weinig, wat de Vrouwenbeweging, de veel gesmade, de soms zoo slecht begrepene, de lang zoo fel bestredene heeft gebracht aan u, Novieten, die gaat maaien waar gij niet hebt gezaaid, die ingaat tot eene erfenis, welke u wordt in den schoot geworpen, die u toevalt zonder eenige moeite of inspanning uwerzijds. Want reeds uwe vrijheid van opleiding, reeds uwe ongehinderde toelating tot gymnasiaal en middelbaar voorbereidend hooger onderwijs hebben wij ouderen, in dienst der Vrouwenbeweging, voor u moeten veroveren in harden, onafgebroken strijd.
Die verovering van vrijheid van opleiding tot arbeid, zich aanpassend bij ieders bijzondere roeping, die u thans, zoo goed als uwen broeders, wordt toegekend als een rechtmatig bezit, is een der jongste uitkomsten van dien geweldigen, oerouden cultuurstrijd, dien men pleegt aan te duiden als ‘De Vrouwenbeweging.’......
......Die Vrouwenbeweging is nooit geweest de strijd der vrouw om de heerschappij over, noch zelfs om de gelijkheid met den man, maar is van den beginne geweest: de erkenning der vrouw als mensch...... Zij is daarom geweest een strijd voor de zedelijke, economische en staatkundige ontvoogding der vrouw......
......Maar al zijn de zedelijke en staatkundige gelijkstelling van man en vrouw thans voor de wet verkregen, de economische is het nog allerminst...... en de strijd om het al of niet toelaatbare van wettelijke beperking van den vrouwenarbeid, van de vrouwenopleiding, is een strijd, waarin gij, jongeren, uw deel zult hebben te dragen tot behoud van wat eene oudere generatie voor u heeft gewonnen en dat voorzeker weder voor u zal verloren gaan, zoo gij niet waakzaam zijt......
Men klaagt heden ten dage en niet zonder reden over uwe uithuizigheid, over uwe zelfzucht, over uwen tot bandeloosheid overslaanden vrijheidszin, over uw ongeoorloofd verlangen om ‘u uit te leven’, gelijk de term luidt. Maar het is ook zoo begrijpelijk, dat gij, oogstend zonder eenige moeite of inspanning wat een vorig geslacht met moeite en inspanning heeft gezaaid, al te gedachteloos, al te kwistig omspringt met de rijke schatten,