grondlegger geweest van de z.g. solmisatie, d.w.z.: ut, re, mi, fa, sol, la, en deed dit op de volgende wijze:
Het was een psalm, een gebed, tot den H. Johannes, waarin de zangers hem smeekten, hen voor heeschheid te bewaren.
De vertaling van dezen tekst luidt aldus:
‘Opdat van de trillende snaren van uw knecht de wonderen uwer daden mogen weerklinken, neem de schuld van zijn onreine lippen.’
't Is voor de zangers te hopen geweest, dat hun bede verhoord is geworden, wij hebben in ieder geval hierdoor onze tegenwoordige Solfèges-benaming gekregen.
U ziet, dat de Ut (later Do) altijd C is, en zoo verder. Wist men dus de C, dan kon men heel gemakkelijk zelf de D, E enz. treffen; vandaar dat er tegenwoordig in de zangklassen nog zoo streng de hand aangehouden wordt, het solfieeren niet te verwaarloozen.
Ik heb nu met u besproken, het ontstaan van het eerste kerkgezang. Wij hebben de groote vorderingen in het notenschrift, het metrum en de zangtechniek kunnen volgen, en er komt nu nog een tijd, de Bloeitijd van het Kerkelijke Lied, met Palestrina, de groote componist van de Mis, die nu nog altijd in de Kath. kerken gezongen wordt. - Maar alvorens hier mee verder te gaan, is nu de tijd gekomen u eerst een en ander aangaande het Wereldlijke Lied mee te deelen, en u te verplaatsen in den tijd der Troubadours en Minnezangers, dat aardige rondtrekkende volkje, dat ons de mooie Volksliederen heeft gebracht.
(Wordt vervolgd)