zwart van de bus. De blauwe walm van het vuur wordt dichter en dikker, stijgt hooger en hooger....
De koffie. Waar de koffie groeit, is het altijd warm en staat altijd de zon hoog in de klaarblauwe lucht. Vader heeft het haar verteld:
- Als de koffie in bloei staat, zegt hij, zijn al de struiken met glanzende, witte bloemen bedekt, als van jasmijnen.
Hoe mooi, hoe mooi moet dat zijn. Een heele uitgestrektheid land, bedekt met groene struiken, die witte bloesems dragen, glanzig en fijn als jasmijnen.... en dan daarboven de strakke blauwe hemel met de altijd gouden zon....
Het kleine meisje ontwaakt uit haar gemijmer, want Piet heeft de trommel stil-gezet, en maakt het schuifje open, om er even in te zien.
- O! zijn ze nü al klaar?
- Temet. De boonen beginnen al uit te slaan. Nu zijn ze bijna klaar.
Zij kijkt ook in het schuifje, en ziet, dat de boonen vochtig geworden zijn. Nu zijn ze bijna klaar? Wat gaat het altijd toch vlug voorbij....
- Mag ik nu eens draaien, Piet?
- Je màg wel, maar stadig aan, anders verbranden de boonen; geregeld dóórdraaien, hoor.
Zij zit op het kleine bankje; zij draait den trommel rond. Den gloed van het vuur voelt zij op haar vingers, die om het handvat liggen met stevige kracht, - voelt zij ook aan haar gezicht, dat in aandacht gebogen is naar haar werk.
- Dóórdraaien, dóórdraaien, maant Piet, alsof zij het niet goed en geregeld deed! Anders branden de boonen niet gelijk op, begrijp je.
Natuurlijk begrijpt zij het. Natuurlijk begrijpt zij, dat er geen grijze boonen tusschen de mooie bruine mogen achterblijven. Zij draait, rustig en gelijkmatig voort.... en zoo vlakbij is het rammelen veel duidelijker hoorbaar, en ruikt zij een eigenaardigen, aromatischen geur.... Zouden zóó de bloemen ook ruiken, de bloemen, die sneeuwwit en glanzig zijn, en er uitzien als jasmijnen? De blauwgrijze rook waait hoog in de lucht, en dartelt uiteen op den lichten bries. Beneden is de rook als zware, ronde wolken, donkergrauw, maar in het snelle stijgen wordt hij grijs en dun, en krinkelt eindelijk uiteen in witte, krullige veeren.
De bus, de zwarte bus, die onophoudelijk in de rondte draait, heeft wel iets van een draaiorgel, maar wat een rare muziek.... Toch is het muziek.... een muziek, zooals je die in de verte hoort, met rommelende trommen en zware klanken als van koper-instrumenten erbij.
Hoor! hoor! het is muziek. Daar heel in de verte.... je ziet het niet, je hoort