| |
| |
| |
Fietsen en loopen
door A.B. van Tienhoven
JA, jullie hebben allemaal zeker een fiets. Zou je je het moderne leven zonder fiets kunnen indenken? Een fiets verruimt het terrein van je tochten en omzwervingen, en van je genoegens. De fiets is een bron van genot en gemak beide, hij brengt je naar school en hij brengt je ver weg naar een boschje, waar je zalig kan zitten lezen, op een vrijen middag. Je kunt er gauw even een boodschap mee doen, en je kunt er mee naar een vriendinnetje, dat in een andere plaats woont. Ik geloof zelfs dat er heel veel meisjes zijn, die meenen dat een fiets een absolute noodzakelijkheid is, dat je eigenlijk niet er zonder zou kunnen leven. Welk een buitengewoon genot brengt je fiets in de zomervacantie. Je kunt er tochten op maken, met een gezellig clubje, het heele land door. Zou je zooveel kunnen genieten van je zomers buiten zijn, als je je fiets niet had, zou je dan zoo de omstreken van het plaatsje en de provincie zelf leeren kennen? En ons land is een ideaal land voor fietsen. Je kunt er tochten maken langs stille fietspaadjes, door de hei, langs boschrandjes en door heele stukken bosch, zonder dat je van de drukke wereld iets ziet, zonder dat je den grooten stoffigen weg met auto's zelfs maar behoeft over te steken. Zoo'n heerlijke dag, waarop je langs fietspaden door Brabant, Gelderland, of de Achterhoek gereden hebt, bij een beekje je boterham hebt gegeten, in het mos gelegen op het warme uur van den dag, en ten slotte bent afgestapt in een dorpje met een klein primitief hotel waar een boerenvrouw de waardin is, en pannekoeken bakt als toetje van het degelijke maal, zoo'n dag, dat je geen andere menschen hebt ontmoet, dan de boer die met zijn pijpje in den mond naast zijn paard liep dat een kar graszooden trok, of een leuke huifkar, die tegen den donkeren boschrand voortkroop, of een sprokkelend vrouwtje, of wat schuwe leuke boerenkindertjes, zoo'n dag behoort al haast tot de mooisten die een vacantie brengen kan, en dat echte genot dank je alleen maar
aan je fiets.
Houdt hem in eere, die stalen kameraad, waarop je kunt uitvliegen voor je plezier en die je gauw brengen kan waar je wezen moet, die je helpen kan dadelijk den dokter te halen, als er iets ernstigs gebeurt.
O, jullie zijn allemaal heel blij geweest met hem toen hij fonkelnieuw
| |
| |
was. Toen hebben jullie hem gepoetst en gewreven, en geolied, zonder eenige noodzaak, eerst wel tweemaal per dag, eigenlijk om hem te strelen, om toch maar te uiten hoe blij je met hem was. Toen hij later wat ouder is geworden, wat knarserig en pieperig, en eigenlijk wel eens behoefte had aan wat olie voor zijn stijve gewrichten, is hij er wel eens wat slechter afgekomen, want zoo dwaas zijn alle menschen met fietsen, dat ze ze stiefmoederlijk gaan behandelen, als ze met wat zorg nog een beetje lenig te houden zouden zijn geweest.
Maar nu heb ik de fiets meer dan genoeg geprezen. En nu ga ik iets zeggen, dat je heel erg zal verwonderen na mijn lofzang. En dat is, dat die heerlijke fiets eigenlijk elk jaar eens een maand achter slot en grendel moest. Niet die van alle meisjes, maar die van een heeleboel kinderen, van de helft van de fietsende H.B.S. en Gym.-jeugd toch zeker.
Waarom? Wel, omdat ze aan hun trouwe kameraad zich gaan verslaven. Omdat een heele boel meisjes vergeten, dat ze hun beenen eigenlijk gekregen hebben om te loopen. Ze zijn vergeten dat dit ook nog kan, ze zijn het heelemaal verleerd, of ze voelen zich misschien zoo bevoorrecht als menschen, niet alleen met de rede, maar ook met de fiets toegerust, dat ze het beneden zich achten en goed genoeg vinden voor het lieve vee.
Ik geloof dat een modern H.B.S. meisje haar school, die twintig minuten loopen van haar huis ligt, onbereikbaar acht, als haar fiets stuk is, en 's ochtends de tocht daarheen begint alsof ze een dagreis door de woestijn onderneemt.
Loes, die veertien is, en een erg sportief kind, vond ik onlangs op een vrijen middag verveelt op den divan, zich bezighoudend met beenen laten bengelen. Toen ik met gepaste vaderlijke ontstemming vroeg wat dat beteekende, op zulk een mooien dag en waarom ze niet naar het korfbalveld ging, was haar overtuigde antwoord, dat ze daar niet heen kon gaan, want dat de voorband van haar fiets lek was. Aan de mogelijkheid om daar in een flink half uurtje naar toe te loopen had ze heusch niet gedacht, of te min gevonden misschien in haar waardigheid van fietsend stervelingetje. Ik heb haar toen moeten uitleggen, dat ze met de energie die ze aan beenen slingeren op den divan besteed had al minstens halfweg zou zijn geweest. Of ze me begrepen heeft, weet ik niet, maar vermoedelijk heeft ze gedacht: ‘Wat zeggen zulke
| |
| |
antieke oudelui toch rare dingen, en wat hebben die soms nog een barbaarsche en heidensche begrippen.’
Tot die ouderwetsche stumpers behoort b.v. ook nog de gymnastiekjuffrouw van de H.B.S. Dat bespottelijke mensch heeft onlangs, toen het veld waar de lichamelijke oefeningen gehouden worden te nat was, de heele bende meisjes een vol uur, werkelijk een vol uur zonder rusten laten loopen heelemaal naar Scheveningen en terug. De kinderen waren er ontdaan van, en Lous was zoo vol menschenhaat, dat haar vader om zijn kopje thee extra moest vragen en het toen kreeg zonder suiker, en dat de baby, die altijd eenigszins luidruchtig door de van school thuis komende kinderen wordt begroet, eenvoudig genegeerd werd. Het duurde wel een vol uur, voor ze den smaad, haar en de andere H.B.S. meisjes, die zich tot de hooger geordende wezens met fietswielen rekenen, aangedaan, vergeten was. En ze heeft werkelijk getracht haar domme ouderwetsche vader wijs te maken, dat ze er blaren van onder haar voeten had gekregen.
En nu is er maar één ding, dat je als oude primitieve zoolganger in zoo'n geval kan doen, en dat is een beetje spotten. Maar voor de kinderen zelf in hun waan van bevoorrecht en boven het dier staand fietswezen is er toch heusch ook iets dat ze te kort komen, ondanks alles wat de fiets je doet genieten. Dat zijn de mooie dingen die je voorbijrijdt, de bloemen en planten en paddestoelen. Er zijn bovendien in de duinen van die verrukkelijke plekjes, waar je niet op de fiets kunt komen, en die dus voor Loes en haar gelijk denkende vriendinnen eenvoudig onbereikbaar zijn, en even ver als de wildernissen van Centraal Afrika.
En er is nog een boel prettigs, dat niet voor deze meisjes op wielen is weggelegd, als paddestoelen zoeken, of een bosch duindistels halen voor je kamertje, of ravotten in de duinen, of bramen plukken, en allerlei andere dingen waar wij verstokte conservatieve oudelui, die wel een fiets hebben, maar toch de dwaasheid hebben af en toe te gaan loopen, uit onze jeugd zulke aangename herinneringen aan hebben behouden, dat we ze onze fietsende kinderen, op gevaar af voor anachronismes gehouden te worden, zouden willen aanraden.
Want wandelen geeft eigenlijk zooveel meer genot. Je fietst toch maar altijd dezelfde paadjes langs, de mooie gladde wegjes, die er heel veel zijn als je woont in een mooie streek of een stad met mooie omgeving.
| |
| |
Maar in den winter fiets je maar liever niet anders dan waar je naar toe moet, naar school, of naar muziekles.
En hoe heerlijk is een winterwandeling over pas gevallen sneeuw, door het bosch als het geijzeld of gerijpt heeft, en de vorst heeft aan alle takjes van de boomen zijn fijne kanten schitterende ijscontouren geëtst. Wat een zalige opfrissching kan het dan wezen om de sombere stad eens te ontvluchten en in het lekkere frissche weer te loopen, dat je wangen er van gloeien, en je bloed eens flink stroomt. Of zelfs als het leelijk weer is, met een regenjas aan, tegen den wind in, om eens flink beweging te nemen. Dan is een paar uur loopen het eenige wat je er heelemaal uit brengt, en je weer nieuwe kracht en moed geeft en je heelemaal buiten de naargeestige sombere wintersfeer kan brengen. En dan komt het voorjaar. Dan wordt het bosch weer groen, en dan komen de eerste bloemen, en dan is het zoo mooi, om niet overal voorbij te rijden, en een vluchtige indruk er van op te nemen, van het zachte waas dat over boomen en struiken komt, maar alles eens goed te beschouwen, en dan kan je zooveel mooie dingen ontdekken, die je alleen maar kent uit de schoolbioscoop, als de nestjes van vogels en vogermoeders die haar kinderen voeden, en jonge konijntjes die door het duin huppelen, en moeder fazant met haar optocht van kinderen, die achter haar aan trippelen, en een corhoen, of andere zeldzame vogel, die plotseling verrast wordt, en verschrikt heenvlucht. Als je dan een plantentrommel hebt kan je thuis komen met allerlei schatten voor je tuintje of je herbarium. Maar al die mooie en aardige en verrassende dingen zijn alleen maar op ver afgelegen plekjes te vinden, waar bijna nooit een mensch komt en die per fiets niet te bereiken zijn. Menschen die alleen maar fietsen, of alleen maar met hun fiets uitgaan, en die wel eens ergens stallen voor een klein wandelingetje in een bosch, vinden nooit een nest met jonge vogeltjes, en zien heel zelden jonge konijntjes of jonge eekhoorntjes, of een gulzige jonge koekoek, die door zijn kleine stiefmoeder gevoed wordt.
En in den zomer, de tijd voor fietstochten, moet je ook kunnen loopen, want als je dan op reis gaat, naar een bergstreek, dan heb je je beenen meer noodig dan ooit, voor zware tochten van uren. Kijk eens in Baedeker, hoe die overal onderscheid maakt tusschen tochten voor geoefenden en niet-geoefenden, en hoe juist de mooiste en de grootste tochten alleen voor de eersten zijn. Die niet-geoefenden, dat zijn de
| |
| |
meisjes die alleen maar fietsen kunnen, en het loopen zoozeer verachten. En dan is er nog de heerlijkheid van voetreizen, door de Ardennen, en over de groote bergpassen in Zwitserland, de tochten dat je de afstanden per dag in kilometers telt. Dan zijn de mooiste reizen die er bestaan, maar daarvoor is training noodig, en die zijn niet weggelegd voor de meisjes die slavinnen van haar fiets zijn geworden.
En als dan het najaar komt, de tijd van bramen en paddestoelen zoeken, dan is er ook zooveel moois, dat niet weggelegd is voor degenen, die alleen maar fietsen en alleen maar daarheen gaan, waar je op je fiets komen kan, want de plekjes waar je de meeste bramen vinden kan en de meeste eetbare champions zijn niet in de buurt van de boerderij waar je je fiets wel eens even kunt stallen, maar die vindt je alleen maar op zwerftochten, dwars de duinen en de bosschen of de hei door, als je den tijd aan je zelf hebt, en geen vrees behoeft te hebben te verdwalen en den weg naar de bewaarplaats van je fiets kwijt te raken.
En zoo zijn er heel veel geneuchten het heele jaar door, die even prettig en prettiger kunnen zijn, dan wat je onvolprezen fiets je kan doen genieten. Hou hem gerust in eere, je stalen kameraad, maar zorg, dat je vooral niet aan hem verslaaft, zoomin als je je aan eenig ding ter wereld verslaven moet, want dat brengt je altijd nadeel.
|
|