bestaan. Ge weet, dat ze er zijn, die mooie figuren, die in het leven en van het leven iets gemaakt hebben; en voor hen was het leven een strijd, omdat zij éen groot ding wilden. En dat was niet eigen persoonlijk heil, 't ging niet om eigen geluk, maar om dát, wat men niet altijd in woorden zoo dadelijk duidelijk maken kan, maar in wezen dít is, zooals Olive Schreiner het in éen van haar droomen verhaalt, als zij vertelt van ‘het geheim van den kunstenaar’.
Hij schilderde en steeds mengde hij de verven dooreen, en de vrienden die kwamen kijken, zagen met verwondering, hoe de kleuren op het doek steeds dieper en warmer van tint werden. En als zij den kunstenaar vroegen, hoé hij dezen gloed in zijn werk wist te leggen, dan kon of wilde hij het hen niet zeggen. Het geheim konden zij hem niet ontfutselen en alleen dit zagen de vrienden, dat de eenzame kunstenaar steeds bleeker en bleeker werd, en toen het schilderij voltooid was, was de maker gestorven.
Nu werden de verfpotjes, de geheime laden en alles wat in de eenvoudige woning stond, doorzocht, maar niets vonden zij, dat ook niet in hun bezit reeds was. En zij verwonderden zich en vroegen zich af: ‘Hoe bracht deze mensch dien levenden gloed in zijn werk. En toen zij het lichaam af legden, toen zagen zij op de plaats even onder het hart, een diepe, diepe snee. Het was een oude wond, telkens weer opnieuw open gemaakt. De naam van den kunstenaar werd vergeten. Maar het werk, waaraan hij zijn hartebloed gegeven had, zou nooit meer vergeten worden.
Deze droom, die in mij opkwam, terwijl ik was gaan zitten om iets over eigen, persoonlijk werk te vertellen, deze droom liet mij in eens voelen waardoor menschen groot zijn; wát het is waardoor een leven beteekenis krijgt en hoe het komt, dat wij zelf schromen om over ons zelf, ons eigen werk te spreken en het liever van anderen hooren, die in onze oogen meer beteekenen, wier leven meer waarde heeft en waarvan het meer waarde heeft, iets van hun werk, hun streven te hooren.
Zoo dan kwam ook tot mij de vraag, iets te vertellen over eigen werk en toen ik daarop antwoord gegeven had en aan het vertellen was gegaan, toen ging de eerste vraag verder, en vroeg mij, het gesprokene ook neer te leggen voor hen, die nog voor de poort van het lokkende leven staan. Want ziet, jonge vrienden, ik vertel eigenlijk niet over
[zie verder p. 13]