Droom en Daad. Jaargang 2
(1924)– [tijdschrift] Droom en Daad– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
Meditaties van Tony de Ridder
| |
[pagina 7]
| |
de droomen ins Blaue hinein, maar van die droomen, waarvan hart en geest de richting bepalen. Dat juist maakt ze waardevol, ze zijn niet de vluchtige als de onbewuste nachtdroomen of de soezerijen in een hangmat, maar ze geven het dieper indringen tot de stille dingen. En wie ooit, gegrepen door de schoonheid, de lieflijkheid, de wijsheid van mensch en ding, zich met hart en ziel heeft overgegeven aan zijn bewondering, wie getracht heeft zoo diep hij vermocht die schoonheid, liefde of wijsheid te peilen, die heeft een oogenblik doorleefd van groote waarde voor zijn leven; want we weten uit onze herinnering, dat we in zoo'n oogenblik zèlf iets gevonden hebben van wijsheid of vreugde, wat geen ander ons zou kunnen geven. Als ik verder lees in het boekje, vind ik als overpeinzing bij een wandeling langs het koren: ‘Het stille mooi aan de dingen, dat, wat ieder mensch zelf vindt, dat is het groote geluk in het leven. En alles in het leven, wat ons opvoert van het zienlijke naar het onzienlijke, is goed en schoon. Een voortdurende openbaring is het leven; van ons hangt het af, of wij ontvangenden zijn, of wij met ongesluierde ziele-oogen door het leven gaan, of wij wetend beseffen, dat iedere korenaar, elke halm een boodschap is van God aan ons.’ Een schilder kan het ons zonder woorden in de uitbeelding van z'n bloemen, van z'n stillevens zoo klaar maken, dat onze liefde voor de stoffelijke dingen niet ongegrond is. Een dichter zegt het ons, door den klank van het woord, door het rhytme van z'n zinnen. We vinden het hièr telkens en telkens weer in dit gevoelige proza: ‘Ik houd nu in deze bloeiende lente-dagen het allermeest van de breede, wijd-gespreidende donkergroene kastanjeboomen, die zeer recht en statig dragen hun witte kaarsen van slanke, blanke bloemetjes......’ In de gezamenlijke opgewondenheid, in de uren van uitbundige pret zullen we aan veel, waarvan dit boekje spreekt, voorbij loopen, maar in de uren van alleen-zijn, in het vertrouwelijk samenzijn met een ander, zullen we ontvankelijk wezen voor wat ons in deze meditaties wordt geschonken, want veel van wat ons hier gegeven wordt, zal raken aan het beste, dat er leeft in ons eigen hart. Het is ook een boek van ‘luisteren’. ‘Luister naar den levenszang’, zegt de schrijfster. ‘Luister naar den levenszang!
Gouden korenvelden wuiven,
| |
[pagina 8]
| |
Slanke halmen buigen zich,
Witte bloesems reiken naar 't stralend Licht,
Donkre nachtelanden zwijgen,
Over geheimvol-rimpelende rivier daalt paarse schemering, een klein, eenzaam vogeltje zingt zoo jubelend zijn liedje,
Alles ter meerdere eere Gods.
Luister naar den levenszang!
Wees heel stil, doe niet druk met de menschen, die door hun luide spreken zichzelven en u verhinderen te luisteren. Wees alleen met hen, die luisteren willen zóó als gij, die ook niet leven kunnen, tenzij in hun ziel weerklinkt één enkele toon van de Eeuwige melodie, van het Lied der Goddelijke Liefde, de mysterievolle Levenszang. |
|