Droom en Daad. Jaargang 1
(1923)– [tijdschrift] Droom en Daad– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |
Over Hermann Löns
| |
[pagina 220]
| |
nog voort in onvermoeide kracht. Maar daarnaast kunnen de lezers van dagblad en tijdschrift dag aan dag en week aan week door jongeren, mannen van kennis en vaardige pen op boeiende wijze en vaak in schoone taal, het leven van plant en dier beschreven vinden. Ik denk aan schrijvers als Rinke Tolman, Ds. de Stoppelaar en A.B. Wigman.
Ook het buitenland levert zijn aandeel in de rij van auteurs, wier natuurhistorische bellettrie in een tijd van oplevende natuurliefde gretigen aftrek vindt. Zoo heeft een William Long zich ook in ons land reeds vele vrienden verworven. Om nu te zwijgen van het werk van Jack London en James Oliver Curwood, bij wie de natuur, met hoeveel kennis en liefde ook beschreven, vaak niet meer dan een ornament is voor de eigenlijke historie, waarom het in het boek gaat. Onder de Duitsche natuurdichters neemt ontegenzeggelijk Hermann Löns de eerste plaats in. Zijn boeken zijn hier nog niet zoo algemeen bekend als ze verdienen. Wel telt hij ook in Holland reeds vele warme bewonderaars, maar in den boekhandel kan het u nog overkomen dat zijn naam een onbekende klank blijkt te zijn. Toch is in zijn vaderland zijn werk zeer geliefd en beleeft het daar herdruk na herdruk. Nu een ondernemend uitgever ook in ons land dezen schrijver heeft geïntroduceerd - er is bij Schoonderbeek te Laren van Löns' ‘Mümmelmann’ een uitstekende vertaling verschenenGa naar voetnoot1), terwijl ‘Op de Bergwei’ en andere werken spoedig zullen volgen - nu is er alle aanleiding op deze belangwekkende figuur de aandacht te vestigen en zijn werk dat ook voor jongere lezers zulke uitstekende lectuur kan zijn, in wijder kring bekend te maken.
Te Kulm in Westpruisen is Hermann Löns in 1866 geboren. Reeds in zijn gymnasiumjaren had de natuur de volle liefde van zijn hart. Zijn vacanties bracht hij meestal door op boschwachterijen en buitenplaatsen waar hij ruimschoots gelegenheid vond de wezens van veld en woud te bespieden in hun leven en bedrijf. Zoo werd hij al in zijn jonge jaren een hartstochtelijk visscher en jager. Niet deze sport op zich zelf was hem daarbij het voornaamste, maar veeleer de omgang met de natuur, het kennismaken met haar velerlei schepselen, die hem hierdoor mogelijk werd. Zoo vertelt hij zelf dat zijn eerste reebok hem lang niet zoo opwond als de eerste pestvogel, dien hij in den strik ving en dat hij niet half zoo trotsch was op het buitmaken van een 18 ponds | |
[pagina 221]
| |
snoek als op het vangen van 't eerste exemplaar Cottus gobio, een klein vischje. Ook met de menschen, die op zijn zwerftochten door bosschen, hei en moerasland zijn wegen kruisten, werd hij gaandeweg bevriend, zoodat hij later in zijn novellen en romans de gestalten en het leven van visschers en boeren zoo zuiver wist te teekenen. Al vroeg leerde hij beseffen hoe hier het hart van zijn volk nog zuiver klopte, onbedorven door den invloed der groote steden, waarvan met het goede ook de slechte dingen zoo spoedig doordringen. Na het gymnasium bezocht Löns de universiteit van Munster waar hij zich vooral aan zoölogie wijdde. Reeds als gymnasiast en student heeft hij waardevollen wetenschappelijken arbeid geleverd. Maar toch beviel hem op den duur het leven in de collegebanken en de laboratoria niet. Uit de engheid van de studeerkamer riep de lokkende stem van de natuur hem weg in haar gehoorzalen zelf, waar zij, beter dan elders, den opmerkzamen beschouwer en onvermoeiden zwerver veel van haar wonderen openvouwde. Om ook financieel onbezorgd te kunnen leven, nam hij gaarne de hem aangeboden gelegenheid aan om als medewerker en redacteur van het Hannoversche Dagblad op te treden. De ‘Onder de Streep’-rubriek of het ‘Bont Feuilleton’, zooals onze bladen het zouden noemen, stond onder zijn beheer. Dit werk liet hem genoeg vrijen tijd voor zijn dwaaltochten langs 's Heeren wegen of, liever nog, langs ongebaande paden. En nu verschijnen voor en na zijn talrijke bundels gedichten, natuurschetsen, jachtverhalen, natuurhistorisch geöriënteerde humoresken en novellen, die weldra geestdriftige lezers vinden. Zijn romans, waaruit ook de kennis van landschap en dorpsche bewoners duidelijk sprak, maakten eveneens veel opgang. Zoo gingen de jaren verder. Buks en jachthond waren den eenzamen zwerver, die de vreugden van een eigen thuis nooit heeft gekend, onafscheidelijke kameraden. Eerst dan leefde hij volop, als hij dwalen kon in de wijde eenzaamheid van heidevelden of moeraswoestenij en de sporen van het hert vervolgde of de afscheidsroep van de trekkende vogels weerklank vond in zijn ziel. Ook toen zijn hond, aan wien hij zoozeer was gehecht, hem ontviel, bleef de buks zijn trouwe makker. Niet alsof Löns een jager was van het slag, dat alles wegschiet wat hun voor de loop komt of dat het moordend lood laat knallen zonder een zweem van mededoogen voor het neergevelde dier. Menigmaal, als het nagejaagde wild hem voor oogen stond, zonk het wapen onafgeschoten neer in zijn handen, als de ontroering om het weerloos hert, dat met zijn schuwe oogen tot hem opzag, hem te machtig werd. Steeds | |
[pagina 222]
| |
was het jagen hem meer dan schietsport alleen, maar een middel veeleer om met het gedierte van hei en wei in nauw contact te komen, om in het waaien van den winterschen sneeuwstorm of in de roerelooze koelte van het gouden herfstwoud iets van de stille stem van God's wondere natuur te leeren verstaan en in dicht en ondicht, maar altijd in taal vol poëzie uit den onuitputtelijken schat, dien hij zich vergaarde uit te deelen, tot vreugde van den ontvankelijken lezer. Ondanks zijn schijnbare blijmoedigheid, de opgewektheid en den geest die er uit tal van zijn schetsen spreekt, was Löns, vooral in later tijd, vaak een somber en soms aan het leven vertwijfelend man. Gedeeltelijk lag dat wel in zijn natuur, aan uiterlijke omstandigheden, het gemis van een eigen huis en haard, nadat zijn liefde geen weerklank had gevonden, mag het ook stellig voor een goed deel geweten worden. Weinig vermoedden velen van zijn vrienden in de stad of de boeren in de dorpsherberg die hij door zijn verhalen vol humor steeds weer wist te boeien, van de tragiek die zijn eigenlijk wezen kenmerkte. In zijn later werk komt deze tragische ondertoon soms ontroerend tot uiting.
Toen brak in 1914 de wereldoorlog uit. Het bericht bereikt Löns op een van zijn tochten over zijn geliefde Lüneburgerheide. Hij was nooit soldaat geweest, maar 't was voor hem vanzelfsprekend dat hij zich als vrijwilliger aanmeldde en zoo behoort hij in den nazomer van het rampzalig jaar waarin de oorlog begon, tot de troepen die voor Reims in de loopgraven staan. Voor hem die van zijn jeugd af met het geweer had omgegaan, die aan een hard leven gewend was en weer en wind niet telde, miste dit leven veel van het verschrikkelijke dat het voor den doorsneesoldaat hebben kon. Er zijn briefkaarten van hem over aan zijn vrienden, waarin hij, stralend van geluk over ‘het wilde en schoone leven in de loopgraven’ schrijft. Eens stond hij met het pistool in de hand tegenover een vroegeren vriend. Toen de kogel van zijn tegenstander hem door het hoofdhaar streek en hem den hoed van het hoofd sloeg, raapte hij dezen op met de woorden: ‘Wat gemeen, die heeft 8 mark 50 gekost!’ Vrees was hem vreemd. Wij, hoezeer de oorlog verfoeiend, kunnen toch iets begrijpen van de bekoring, die zulk een leven, juist voor een man als Hermann Löns moest hebben. Ook in de loopgraaf, was de dichter met zijn uiterlijk optimisme het middelpunt van een kring van vrienden, officieren en soldaten, die aan zijn lippen hingen als hij zijn met scherts gekruide verhalen deed. En omdat hij zoo het | |
[pagina 223]
| |
troostelooze en gruwelijke van het leven te velde aan velen een oogenblik kon doen vergeten, omdat tevens beseft werd van hoe groote beteekenis zijn persoon en werk ook nog verder kon zijn, werd hij door de oversten zoo veel mogelijk gespaard en geplaatst op de minst gevaarlijke posten. Het is duidelijk dat zoodra Löns dit inzag, hij er zich onmiddellijk tegen moest verzetten. Tenslotte kon men zijn wensch niet meer tegengaan en op een hachelijke post trof hem aldra de meedoogenlooze kogel. 24 September 1914 is hij gevallen. Oorlog is barbarisme dat slechts slachtvee, geen menschen kent en ook de besten zonder erbarmen velt. Duitschland en de wereld hadden in Hermann Löns een van hun grootste zonen verloren, die nog zooveel schoons had kunnen geven als hij niet aan den waan der volkeren ten offer was gevallen. Tot troost blijft ons zijn waardevol werk. Wie ontvankelijk is voor de wondere schoonheid van het natuurleven en voor het werk van een schrijver in wien die schoonheid zuiveren weerklank heeft gevonden, kan niet anders dan van Löns' werk een geestdriftig bewonderaar zijn of worden. Dezen dichter van zoo onbedorven klank werd heel dat geheimzinnige weven en werken van aarde, lucht en water en hun schepselen van zoovelerlei gestalte tot éen grootsche symphonie, waarin geen toon voor zich zelf alleen spreekt, maar alle klanken samenstemmen tot éen vol accoord. Het dier, den vogel en de plant te schilderen, niet in zijn afzonderlijk bestaan, maar in zijn natuurlijke omgeving waarin het bloeit en groeit en waarin het alleen zijn ware leven leven kan, weinigen die dat zoo vermogen als Hermann Löns het kan. Hij is bovenal de dichter van heiland en moeras, van de Lüneburgerheide niet het minst toen die nog in zijn wijde ongereptheid zich uitstrekte, door woeste schoonheid imponeerend. Wie zijn ‘Haidbilder’ en zijn ‘Braunes Buch’ heeft gelezen waarin heel het leven van de hei, door den onverschilligen beschouwer vaak ongemerkt voorbijgegaan, van menschen, dieren en planten wonderbaar herleeft, zal voelen hoe hier een stuk natuur beschreven is, dat steeds meer door ontginning ingeperkt wordt, op een wijze die het werk voor langen tijd onvergankelijk maken moet. Die zal ook leeren inzien, zoo hij 't nog niet mocht beseffen, dat van die wilde schoonheid van de verre heide iets en liefst veel bewaard moet blijven voor later, opdat die na ons komen ons niet te verwijten hebben dat we een prachtig landschap dat ook voor vele streken van ons land zoo karakteristiek is door roekelooze ontginning geheel bedorven hebben. | |
[pagina 224]
| |
Tenslotte nog iets over ‘Mummelman’, dat nu ook in het Nederlandsch verschenen is. Dit is een bundel van een twintigtal schetsen uit het leven van allerlei dieren. 't Zij dat de lotgevallen van een hazenfamilie worden beschreven met een levendigheid die getuigt van de scherpe opmerkingsgave en de fantasie van den schrijver, 't zij dat de ruzie van een spreeuwenechtpaar, het levenseinde van de wilde kat, de schalksche streken van een gevangen raaf, het rustelooze leven van een vluggen eekhoorn of de faits et gestes van den droogkomieken egel het onderwerp zijn, steeds zult ge getroffen worden door den juisten kijk dien de auteur op de dieren heeft en geboeid door zijn meesleepende schrijfwijze. Uitstekende teekeningen, die H. van de Velde bij het werk maakte en een mooie band maken het boek, meer nog dan de Duitsche uitgave, tot een begeerenswaard bezit. Nu de winter nadert en de veelzijdigheid van het natuurleven van vroegere getijden langzaam minderen gaat, is het voor natuurliefhebbers uitmuntende lectuur, die hen straks als 't milde seizoen weer nadert, met des te grooter vreugde weer tot de bloeiende velden zal doen ingaan. |
|