Ik zei: ‘Jullie ziet, het is te weinig om het onder velen te verdeelen. Jullie bent nog jong, ik ben oud. Jullie hebt den tijd en ik heb het heel erg druk, en daarom is het 't beste dat ik dat alles voor mij houd - nu moet ik eten en daarna uitgaan. Maar als jullie vanavond terug wilt komen dan zal ik zien of ik jullie koffie geven kan’.
Toen zei een van hen tot zijn makker: ‘Het schijnt wel, dat wij bij Matilde Wrede terecht zijn gekomen!’ - ‘Dat ben jullie ook’, zei ik, ‘en nu moet jullie weggaan’.
Ik gaf hun allen een hand en alle drie namen zeer beleefd afscheid. Toen zij weg waren en ik mij ook klaarmaakte om te gaan, begon mijn oude Maria in haar stoel te lamenteeren: ‘Als gij nu weg zijt dan zullen ze terugkomen en mij doodslaan!’ - ‘Daar geloof ik niets van’, zei ik, ‘jij bent veel te kwaad. Ze kunnen jou in den hemel toch nog niet gebruiken en daarom zullen ze je ook niet doodslaan!’
Nu ging ik de straat op en vroeg een roode, dien ik tegenkwam, waar het hoofdkwartier was. Hij zei het mij, maar waarschuwde mij meteen er niet heen te gaan, dat was voor mij te gevaarlijk. - ‘Ik moet er heen’.
Eindelijk ben ik er. Vele roode soldaten - allen trachten er zoo krijgshaftig mogelijk uit te zien. ‘Goeden morgen!’ zeg ik. Niemand antwoordt. Ik vraag: ‘Is hier een leider?’ - ‘Wat voor een leider?’ ‘Dat komt er niet op aan, als het maar de opperste leider is’. - ‘Er is er nu geen’. - ‘Dan zal ik wachten, maar hoor eens, ik ben oud en het staan valt mij moeilijk. Jullie kent mij immers - ik weet dat hier binnen een heel goede bank staat - ga wat opzij, dan kan ik daar gaan zitten!’
Zeer verbaasd zien ze mij aan, maar ze gaan toch links en rechts op zij zoodat de weg naar de bank vrij komt. Ik zit. Zij fluisteren met elkaar en een gaat heen om den aanvoerder te halen. Hij komt - en zie, het is een van mijn goede vrienden uit de gevangenis - hij had zeven jaren moeten zitten wegens een moord!
Ik zeide: ‘Zoo, je bent nu aanvoerder geworden? Ik moet je spreken. Maar ik heb mijn stok niet en kan niet staan’. Hij biedt mij zijn arm en brengt mij naar zijn kamer. ‘Ik zou willen weten hoe jullie de gevangenen behandelt. Gij weet zelf, dat ik mijn heele leven aan het werk voor de gevangenen gegeven heb. Vroeger waart gij de gevangenen, nu heb jullie anderen gevangen gezet. - Hier is wat geld - veel heb ik niet te missen - koop daarvoor wat levensmiddelen voor de gevangenen. - ‘Houd dat geld, Matilde Wrede, wij zullen de gevangenen goed voeden en behandelen’.