boom. Het zag er zoo aanlokkelijk uit, tusschen al die mandjes en die witte doeken en die groene boonen. Breken had ik vroeger wel al meer gedaan; nu mocht ik voor het eerst mee-afhalen: nauwkeurig viermaal elke boon en ter dege op de ‘haren’ passen en zorgen mij niet in de vingers te snijden. Ik genoot innig die bedrijvigheid. - Zoo ging het meer en meer. En ik dank het aan die voortdurende afwisseling van hoofd- en handenwerk, dat ik in geen van beiden tegenzin gekregen heb.
Ik las veel. 's Wintersavonds las ik mijn moeder voor, meest uit geschiedkundige werken of wetenschappelijke artikelen uit tijdschriften, voorzoover die binnen mijn bevatting vielen. En ook voor mij zelve, ontspanningslektuur; maar dan liefst in de oorspronkelijke talen. Viel dit soms moeielijk, dan werd mij aangeraden, er een dictionnaire bij te nemen, en van elke bladzij minstens één woord op te zoeken. En nog een andere raad werd mij door mijn ouders gegeven, namelijk om telkens als ik een boek uit had, op te schrijven hoe ik het gevonden had. Zoo leerde ik mij rekenschap geven van mijn eigen meeningen, - een oefening die mij later zeer te stade is gekomen.
Behalve op boeken, oefende ik natuurlijk ook kritiek op wat ik om mij heen zag gebeuren. Ik vond dat de meeste menschen veel dingen verkeerd deden. Af en toe kreeg ik een waarschuwing, als ik mij waagde op terreinen, die boven mijn bereik gingen. Dan klonk het: ‘je praat naardat je verstand hebt!’ Maar overigens had ik groote vrijheid in het uiten van mijn oordeel, ook waar dit ongunstig uitviel. Meestal betrof dat de overbodige behoeften, die zooveel personen zich scheppen, en waaraan zij zich verslaven, tot last van zichzelf en anderen.
Bij intuïtie vermeed ik dien last. Veeleischend op het punt van licht, lucht en vrijheid van beweging, was ik het heel weinig ten opzichte van weeldeverwenningen. Ik at wat de pot schafte en mijn levenslust was onafhankelijk van kleine wederwaardigheden. Voor luxe-artikelen voelde ik weinig, omdat ik ze per slot van rekening veel minder mooi vond dan levende natuur-voorwerpen: dieren, planten en de blauwe hemel met zijn wolken en zijn avondtinten. Gekleed was ik het liefst zoo, dat ik onbezorgd tegen weer en wind kon, zonder om ‘mode’ te geven.
Een geliefkoosd mikpunt voor mijn jeugdige kritiek was een span volwassen jonge dames, die juist bijzonder veel aan mode-artikelen hechtten, er van op de hoogte waren en er mee paradeerden. Zoo vaak zij voorbij kwamen, terwijl ik in den tuin bezig was, overviel mij de lust, ze met mijn hark te enteren, een bloempot op haar hoofd te zetten of mijn schoffel aan haar hoed op