‘Ik voel een verlangen in me,’ zei 't crocusje verschrikt en bedeesd, ‘een willen... onbestemd...’
‘Dat is niet genoeg,’ zei de fiere trompetnarcis, ‘verlangen is nog geen willen, en willen is nog geen kunnen, kracht moet er zijn om te vechten tegen wind en weer, te vechten met scherpe gepunte zwaarden. Zie je al licht?’
‘Neen,’ zei de crocus, ‘geen straaltje breekt door in deez' duistere kerker.’
‘Wees toch tevreden, blijf waar je bent, verlangen brengt je den dood. Alles komt van zelf terecht, de groei komt vanzèlf,’ zei de hyacinth.
‘Maar ik voel dat het tijd is,’ boudeerde de kleine crocus.
‘Loop den tijd niet vooruit, want 't is de oude boosaardige broer van bullebak winter, vijanden die je niet sparen,’ zei de hyacinth.
...Naast de crocus stond een roomwitte narcissenbol, die sprak niet en scheen nog te slapen, maar iets in haar hart bewoog naar het leven, vaag en gansch onbestemd...
‘Heb je al gegeten,’ kwam begeerig een schallebijter die zijn kleurig schild door een nauw gaatje boorde, ‘zou er al iets te eten zijn?’
‘Vraag het den schildpad,’ zei lui de hyacinth, ‘die komt van de menschen en weet...
‘Mijn hart klopt zoo traag,’ zei de schildpad, ‘ik ben zoo loom, en ik heb geen moed om naar boven te kruipen, Rozehoentje zal mij wel wekken als 't zomer wordt. En jullie wekt de zon, zeg je? Weet wat je doet, ik kan terug in mijn turfberg, maar wie van jullie buiten is, moet er blijven en sterven in den kildonkeren nacht!’
‘Maar de zon dan?’ zei plots het kleine blanke narcisje.
‘De zon gaat onder en de nachten zijn lang en koud,’ zei Bobijn ernstig.
‘Neen’, zei de narcis, ‘dat kan niet - als je 't licht bereikt hebt, en de zon overwonnen, is het lente - voor immer.’
‘Dat denk je maar,’ zei de tulp ‘de zon sterft. Maar ik heb mijn eigen licht, een vlammende kroon die den nacht doorstraalt.’
‘Ja, als een Paaschvuur!’ zei schamper de oude schildpad, die vele tulpen zag bloeien en welken.
‘Wat is Paaschvuur, schildpad?’ vroeg de narcis.
‘Paschen is 't, als de klokken de lente inluiden, als al 't oude verbrandt in 't groote vuur, en de zon het nieuwe licht brengt van een glorieus begin...’
‘Dàn wil ik bloeien in dat glorieuse begin de zon ter eere’ zei 't narcissenbolletje.