Cascade II
De dood maakt alles gelijk.
Daarom heb ik niets met hem te maken.
Hij is mij te democratisch.
Als ik hem tegenkom en hij wil me gelijkmaken, zal ik vechten.
Enfin, misschien ook niet, want de dood is een democratisch algemeen ontwikkeld man. Hij begrijpt.
Er zijn betere tegenstanders. De dood is een naloopertje. Hij is meer de voddenjood die afgedragen kleeren opkoopt. Maar ik heb nog niets met hem te maken; misschien over 5 minuten, misschien over een jaar, misschien over vele jaren, we hebben nog den tijd...
Erger is de man die op zijn groote teen kluift; hij weet niet beter; hij denkt dat het een vraagstuk is, een levensvraagstuk, een kosmisch vraagstuk, wanneer hij hem schoongekloven heeft fabriceert hij er een mooi roze nageltje aan en twee lieve likdoorntjes, deze laatste zijn de uitzonderingen, het eerste is de kracht, de stuwende kracht van zijn opgelost kosmisch vraagstuk.
De stuwende kracht is roze en bijgevijld en van boven gladgepoetst.
Morgen zal hij nog eens kluiven en nog eens poetsen en dan is hij ineens een bekend man en geeft interviews.
En dan haalt hij alle andere teenen er bij en heeft dan plotseling een Algemeene, Algeheele, Wereld-Omvattende HOOG-BOVEN-RUIMTE-THEORIE.
Wij dalen af naar het Nirwana en vinden er geen sterveling.
Ambrosia en Iphigenia zijn twee aanverwante artikelen en zijn ondenkbaar zonder het bestaan van de potvisch.
Dieren dooden is menschonteerend, menschen dooden is dieronteerend.
Héél erg vuile wasch stuurt men niet naar de waschvrouw.
Ik ben het bij wijze van uitzondering niet eens met mijzelf.
Men heeft toch machines.
Machinendom is de glorie onzer dagen.
Menschen moeten niet meer werken.
Zij moeten grapjes maken.
Met grapjes vindt men den Ubermensch uit.
Zelfs ons aller vriend Nietzsche slaat nog wel eens de plank mis.
Dat mag hij doen, daar is hij fatsoenlijk mensch voor.
Toch heeft hij gelijk maar hij is te vlug, hij wil een Bond tot bevordering van de ontwikkeling en instandhouding van den Ubermensch.
De Ubermensch komt op pantoffeltjes.
Nietzsche heeft zich vergist; de Ubermensch is te vlug gekomen om Nietzsche tot profeet uit te roepen.
Plotseling schiet mij te binnen dat Mussolini een teeken des tijds is.
Heeren critici!!! U mag niet schelden: Mussolini is een teeken des tijds en als zoodanig onschendbaar.
Is U liever praktisch teeken des tijds dan onpraktisch voorteeken van den toekomenden tijd?
Mijn inkt is op.
Dit is niet waar, maar ik neem het direkt als welkome verontschuldiging voor mijn slot. Ik zou, ik zou niks...
Uw hoofd is nu vol van belangrijke gedachten.
R. Blijstra.
Amsterdam Lino 1926
C.A. WILLINK