De drie kemphaantjes(1784)–Anoniem Drie kemphaantjes, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Minaars- klagt, over her verlaaten van zyn lief. Op een aangename wys. 1 Hoe lang sal ik bedroefde minnaar blyve; Die my met druk en droefheid ziet belaan: Myn alderliefsten die heeft myn verlaaten; Een ander minnaar heeft haar hert ontfaan: Dat doet myn hert en al myn leden beven; Die my met druk en droefheid heeft belaan. 2 Als ik haar eerstmaal liefde kwam betonen, Zy betoonde my een alderlsoetst gelaat; Zy kwam my met wederliefde loonen, Hoe kan ’t geschien dat zy myn so versmaat Ik dagt dat haar jonkhert in ’t myn kwam woonen; Nooit en dagt ik op zo een looze daad. 3 Waar is die tyd die ik nu heb versleten; Als ik by myn alderliefste plag te zyn: [pagina 35] [p. 35] Ag had ik ’t van te vooren eens geweeten; Dat haar afweezen my baarde zulke pyn: Hoe zou een minnaars hert niet zyn ontsteken Die voorwaar geen liefde krygt maar valschen schyn. 4 Schoon dat ik ben nu van myn lief verstooten Dog en wil ik haar afwezen nooit afstaan; Ik wil de liefde ja dubbeld vergrooten, Als zy my maar eens tot liefde wil staan, Al wat ik zeg ’t kan my tog niet baten; Adieu dan schoon lief nu moet ik doole gaan. 5 Nu wil ik voorts gaan by de wilde Dieren: Daar vind men hier geen troost van menschen vinden kan; By die wilde diere daar wil ik gaan zwiere By ’t pluimgediert ja Vogels over al; Daar men geheele daage hoort tiere liere; Love hunne schepper in het groene dal. Vorige Volgende