De drie kemphaantjes(ca. 1780)–Anoniem Drie kemphaantjes, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] Het verdraagzaam leeven van een Mensch. Stem: Wat is 't schoon, enz. 1. ZUllen dan myn levensdaagen, Aan het noodlot verbonden zyn? Zal het zugten en het klaagen, Weezen steeds het lot van myn? En myn overal verzellen, En vervolgen tot myn asch: Om myn helaas te vertellen Hoe ongelukkig dat ik was. 2. Nacht of dag kan ik niet duuren, Als ik de wereld overdenk: Ik moet de levenslooop betreuren! Dat het in myn herzens krenk, Men ziet het dog hier dat de boozen Alles na haar lusten doen, Het spreekwoord zegt de Godloozen Groeijen de roozen op haar schoen. 3. Wat mag dog de oorzaak weezen, Dat myn alles tegen gaat, Nooyt geen blydschap zonder vreezen, Geniet ik in myn levensdraat; Daar een ander kan roozen plukken, Kryg ik doorne in myn voet Wat ik doe niets wil myn lukken, 't Is al ramp en tegenspoet. [pagina 92] [p. 92] 4. 'k Wil liever hier in armoed leven, Als in weelde voort te gaan, Daar komt een tyd dat men zal beven Als men voor Gods troon zal staan; Het is nog beter hier te lyden, Als namaals de helsche pyn! Ik moet het stellen aan myn zyden, Ach mogt ik in den Hemel zyn. 5. wat baat ons het ydele klaagen? Het helpt niet aan onze staat; een beeter lot te zullen draagen, Als ons geluk-star eens opgaat. Syn wy niet berispens waardig? Dat men wanhoop in zyn druk Goôn zyt ons dog eens genadig Dan keert rampspoed in geluk. 6. Den druk die zal in vreugt verkeren Wat baat ons hier de ydelheid, Leeft dog niet naar u begeeren, Het is hier maar een korte tyd, Wat helpt danssen en de springen; En de juygen overal, Liever in de Hemelingen, Daar men haleluja zingen zal. Vorige Volgende