De drie kemphaantjes(ca. 1780)–Anoniem Drie kemphaantjes, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Een Nieuw Herders-Lied. Op een Aangenaame Wys. IK kwam lestmael op een vroege morge Wandelen door een groene laan, Wie lag daar verborgen, De Herderinne Filida, Daar de Nagtegaal lieffelyk kweelde, Speelde met een soet gefluid, In het gelommer van de boomen, Ter eeren van Leanders Bruyt. Wel ik syde wel Nagtegaal schoone Want u sang is myn plysier, Komt gy zoo jou sang verstooren, Met zoo zong de Leeuwerik hier: Swemelde vloog hy na den Hemel, Met zyn mindelyke taal, En ik sy gy spant de kroone, Maar toen sprak den Nagtegael. Gy moet de Leeuwerik zoo niet pryse Maar hoord eens na myn gefluyd [pagina 40] [p. 40] Wie kan meerder Vreugd bewyzen? Klinkt booven alle vogeltjes uit, Want myn zang die word gepreesen, Veel meer als de lieffelykheit, En Leander gy moet weeten, Het is u bruitje een groot pleysier. Leander die lag te slaapen, Digte by een Waterkant, En daar waren veel Herders knapen En hy rust wat op zyn hand, Filidaatje die zat alleene, En sprak tot den Nagtegaal, Wel waar of Leander mag weezen, Met zyn Schaapjes prinsipaal. En toen sprak de Nagtegaal schoon, Tot Filidaatje meenig vout Wel jou herder spant de kroonen, Met zyn schaapjes in het wout, En gaat wilt hem agterhaalen, En wilt zoo jou Schaapjes hoen, Want zyn Herders tas en wapen, Wil hy u op trouw Weldoen. Wel zou Leander dan wille trouwen Sprak zy tot den Nagtegaal, Wel ziet zulken roem der vrouwen Want die zyln de Herders waart, Want u besneeden leeden, En u rooder kooraalen mont, Gaat aan Leander 'u Trouw besteede Dat van Liefde uyt hert en gront. Wel ik groet u herderinne, Met u schaapjes in het Wout, Schenkt myn maar een kus der minne Ik kom u bieden aan myn trouw, [pagina 41] [p. 41] Laate wy te saamen mengelen Toe behoeding met ons twee, En ons ziele saamen strengelen, Toe zy worden belde een. En men sag Leander trouwen, Dat al in de Oppersaal, En de Bruyloft wert gehouden, Van veel Herders met malkaar, Wel men wenste samen segen Lang te leeven met 'er spoet, Speelgenootjes sag men sweeven, En droegen saamen een roosen hoet. Vorige Volgende