De Achttiende Eeuw. Jaargang 45
(2013)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||
Loosjes' achttiende-eeuwse Watergeuzen
| |||||||||||||||||||||
InleidingIn 1790 publiceert de Haarlemse auteur, boekverkoper en uitgever Adriaan Loosjes Pz. (1761-1818) een heldenspel met de titel De Watergeuzen.Ga naar voetnoot1 Het stuk is een ode op de strijd van de geuzen in de zestiende eeuw waardoor Nederland een vrij land werd. Dit thema is erg populair onder patriotten die parallellen zien met de strijd tegen de stadhouder. Loosjes publiceert zijn toneelstuk echter in een tijd waarin patriotse gevoelens niet al te nadrukkelijk kunnen worden geuit. Sinds stadhouder Willem V in 1787 de patriottenbeweging had weten te onderdrukken, waren vele patriotten het land uitgevlucht en ging de beweging in Nederland ondergronds door.Ga naar voetnoot2 Loosjes gaat er dan ook terecht vanuit dat zijn stuk de nationale schouwburg niet zal halen.Ga naar voetnoot3 Pas na de Bataafse Omwenteling krijgt Loosjes erkenning voor het stuk. In 1796 benaderen de commissarissen van de Nationale Schouwburg hem, omdat zij De Watergeuzen willen opvoeren.Ga naar voetnoot4 En zo verschijnt er in 1796 een tweede druk. Die druk wijkt echter af van de eerste. | |||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||
Tot nu toe heeft De Watergeuzen weinig aandacht gekregen van historisch letterkundigen en zijn de verschillen tussen de twee drukken onbesproken gebleven. J.A. Worp maakt in zijn geschiedenis van het drama en toneel in Nederland alleen melding van de eerste druk. Maria de Haan besteedt vooral aandacht aan de sentimentele scènes in het stuk.Ga naar voetnoot5 Ook in het artikel van Lotte Jensen en Lieke van Deinsen over het vaderlands-historische toneel in de periode 1770-1795 komt De Watergeuzen nauwelijks ter sprake.Ga naar voetnoot6 In dit artikel wil ik laten zien hoe en waarom Loosjes in 1796 De Watergeuzen aanpast aan het nieuwe politieke klimaat in de Republiek. Tevens zal ik reageren op de stelling van Jensen en Van Deinsen dat De Watergeuzen zowel orangistisch als patriots is.Ga naar voetnoot7 Was De Watergeuzen daadwerkelijk zo ambivalent? | |||||||||||||||||||||
Adriaan Loosjes, Volks-vriend uit HaarlemAdriaan Loosjes wordt op 13 mei 1761 geboren als zoon van de doopsgezinde predikant Petrus Loosjes.Ga naar voetnoot8 Hoewel geboren op Texel, brengt Loosjes het grootste gedeelte van zijn leven door in Haarlem. In 1778 schrijft Loosjes zich in aan het Doopsgezinde Seminarium in Amsterdam om net als zijn vader predikant te worden. Na een jaar staakt hij zijn studie om onbekende redenen, en terug in Haarlem gaat hij in de leer bij boekhandelaar Cornelis van der Aa. Loosjes opent daar in 1783 zijn eigen boekhandel. In 1780 debuteert hij met de pastorale Menalkas.Ga naar voetnoot9 Hierna volgen tal van werken in vele genres. Wie zijn complete oeuvre overziet, zal het opvallen dat Loosjes veelvuldig historische figuren als hoofdpersoon kiest. Joan Derk van der Capellen tot den Poll, Hugo de Groot en de Dordtse patriotten Ocker Gevaerts en Cornelis de Gijzelaar laat de auteur midden jaren tachtig van de achttiende eeuw de hoofdrol vertolken in verschillende toneelstukken.Ga naar voetnoot10 Tussen 1790-1807 schrijft hij een zestal dialoogromans waarin onder andere Charlotte van Bourbon, Louise de Coligny en Johan de Witt optreden. Ook in verschillende gedichten toont Loosjes zijn liefde voor helden van eigen bodem, zoals blijkt uit zijn lierzang op Frans Hals (1789) en De laatste zeetogt van den admiraal De Ruiter (1812-1814). Spelen vooraanstaande vaderlands-historische personen niet zelf de hoofdrol, dan krijgen ze wel een bijrol, zoals in Loosjes' bekendste roman | |||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||
Maurits Lijnslager (1808).Ga naar voetnoot11 In de periode 1780-1787 schrijft Loosjes vooral patriotse werken: toneelstukken waarin bekende patriotten of staatsgezinden de hoofdrol spelenGa naar voetnoot12 en politieke gedichten waarin het patriotse gedachtegoed wordt geprezen.Ga naar voetnoot13 Daarentegen mijdt Loosjes vanaf de Pruisische interventie tot circa 1794 politiek gevoelige onderwerpen zoveel mogelijk. Dit blijkt tevens uit de aansluiting die de auteur zoekt bij de zich neutraal opstellende Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, terwijl hij tegelijkertijd minder actief is voor het ‘kolderiek en dichtlievend’ genootschap Democriet, waarvan hij in 1789 een van de oprichters was. Dat Democriet zich vanaf 1790 met de komst van Jan van Walré ontwikkelt tot een patriots bolwerk, waar hekeldichten op aristocratie, orthodoxie en Oranje een belangrijke plaats gaan innemen, is daar wellicht een van de oorzaken van.Ga naar voetnoot14 Pas als in januari 1795 de patriotten met behulp van een Frans leger de Republiek binnenvallen, kunnen auteurs als Loosjes weer vrijuit schrijven. Willem V vlucht in dat jaar naar Engeland, de Bataafse Republiek wordt uitgeroepen, en er komt een Nationale Vergadering.Ga naar voetnoot15 In de periode 1795-1800 schrijft Loosjes opvallend weinig fictief proza, vermoedelijk omdat hij het te druk had met politieke zaken. In deze jaren verschijnen vooral politieke geschriften en gedichten van zijn hand, waarin de nieuwe politieke situatie wordt geprezen, maar ook becommentarieerd.Ga naar voetnoot16 Dit kan een strategische zet zijn geweest, want in 1795 was lang niet iedereen overtuigd van Loosjes' Bataafse gevoelens. De Haan schrijft dat hij ervan verdacht werd bij de stadhouderlijke partij in het gevlei te willen komen.Ga naar voetnoot17 Waarop zij dit baseert, is onduidelijk. Feit is wel dat Loosjes niet zoals de bekende, radicalere patriotten als Gerrit Paape, Ocker Gevaerts en Pieter 't Hoen de wijk nam naar de Zuidelijke Nederlanden of Frankrijk.Ga naar voetnoot18 Ook kan het verdacht zijn geweest dat Loosjes contact onderhield met oranjegezinden als Willem Bilderdijk. Deze waarschuwde hem in 1783 al voor ‘de haat en | |||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||
verblindheid bij sommigen in uwen aanhang’. Beseft Loosjes wel dat met mij [Bilderdijk] in de Rotterdamsche Vauxhal [...] gezien te zijn, genoeg is om iemand (hoe allerdolst Nieuwpatiottisch ook) verdacht te houden van Stadhoudersgezinde beginselen, en als zoodanig alle bescherming en ondersteuning te onttrekken, misschien wel (of liever zekerlijk) hem onder de hand te benadeelen zoo veel men slechts kan.Ga naar voetnoot19 Loosjes was toen nog maar net werkzaam als zelfstandig boekhandelaar en uitgever, en dus financieel kwetsbaar. Belangrijker nog is dat het literaire werk van Loosjes ook aanleiding gaf tot twijfel. De stadhouders komen er althans in diverse stukken van de auteur opvallend goed vanaf. In het toneelstuk De Slag bij Nieuwpoort (1786) bijvoorbeeld, speelt Prins Maurits een positieve hoofdrol. In het voorbericht probeert Loosjes de kritiek voor te zijn door uitdrukkelijk te vermelden niet voor of tegen de stadhouder te zijn en tevens diens ‘groote gebreken’ te kennen.Ga naar voetnoot20 Wanneer Loosjes Maurits in dit stuk neerzet als een ‘groot voorstander der Vrijheid’, moet de lezer bovendien voor ogen houden dat [d]e Vrijheid, toen in het algemeen bedoeld, [was] de Onafhangelijkheid van de Spaansche kroon: wel waren 'er eenigen, die reeds veel hooger doelden, maar het Volk was toen misschien nog niet geschikt voor die Volks-Vrijheid, [...], dat in deeze eeuw het Volk van Nederland geschikt is.Ga naar voetnoot21 Deze opmerking is karakteristiek voor Loosjes. De lezer dient enige historische distantie in acht te nemen. Positief over het Oranjehuis is Loosjes ook in zijn dialoogroman Charlotte van Bourbon (1792). Daarin karakteriseert hij Willem van Oranje als ‘een Washington van zijnen tijd’.Ga naar voetnoot22 Dergelijke nuances konden wel eens verwarrend zijn geweest voor de tijdgenoot. Radicale patriotten konden er waarschijnlijk niet mee uit de voeten. Realistischer was een orangist als Bilderdijk die Loosjes rekende tot de partij van de ‘Venetiaansche Aristocraten’: zij die de stadhouder niet werkelijk vijandig gezind waren, | |||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||
maar ook niet ‘puur Democraat’ genoemd konden worden.Ga naar voetnoot23 Wat Bilderdijk er overigens niet van weerhield om met patriotse auteurs samen te werken.Ga naar voetnoot24 Hoe het ook zij, op 20 april 1795 voelt Loosjes zich geroepen om zich publiekelijk te verweren tegen alle beschuldigingen van Oranjegezindheid in een pamflet Aan mijne medeburgers: 'k Zweeg lang, o Burgerij, maar zal niet altijd zwijgen,
'k Ben door een deel van u daartoe te diep gehoond;
En voelde ik des het bloed niet in mijn aanschijn stijgen,
Ik was den vrijën grond onwaard, door u bewoond.Ga naar voetnoot25
Volgens Loosjes is het duidelijk dat hij in de jaren 1787-1795 altijd voor de vrijheid is blijven dichten: In 't midden van den druk van zeven bangen jaaren,
Zocht ik der dwinglandij en overmoed ten spijt,
't Gevoel der Vrijheid in uw harten te bewaaren
Door menig Zang den lof der Vrijheid toegewijd.Ga naar voetnoot26
Voor wie nog mocht twijfelen: in 1796 schrijft Loosjes een spotlied over de vlucht van Willem V naar Engeland waarin de auteur aanhaakt bij het verwijt dat de stadhouder de vloot dermate heeft verwaarloosd dat daardoor de vierde Engelse zeeoorlog werd verloren.Ga naar voetnoot27 Ook verschijnen na de Omwenteling van zijn hand een feestzang ter gelegenheid van de volksvergadering in HaarlemGa naar voetnoot28, een geschiedenis over de Bataafse voorvaderen en diverse andere politieke gedichten en toneelstukken.Ga naar voetnoot29 | |||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||
Het lijkt erop dat Loosjes probeerde zijn naam en reputatie te zuiveren, waarschijnlijk met het oog op een bestuurlijke functie. Dat hij daarin slaagde, blijkt uit zijn benoeming tot lid van het Provinciaal Bestuur van Holland in 1797. In die functie wordt hij afgevaardigd naar de Nationale Vergadering om daar namens het bestuur van Holland steun te betuigen aan de nieuwe Bataafs-Franse regering.Ga naar voetnoot30 Na de staatsgreep van juni 1798 keert Loosjes terug in de politiek als lid van het Intermediair Administratief Bestuur van Holland.Ga naar voetnoot31 Loosjes' tweede politieke termijn duurt van 17 juli 1798 tot 30 maart 1799.Ga naar voetnoot32 In deze periode verschijnt Worstelingen der Bataafsche Vrijheid. Hierin beschrijft Loosjes de politieke geschiedenis van de Republiek in vier zangen en bekritiseert hij zowel de uitwassen tijdens het stadhouderlijk bewind als het gedrag van de vroegere regenten en misschien ook wel dat van de patriotten van het eerste uur. Loosjes verwijt met name de regenten onder het mom van ‘Gemaatigdheid’ de ‘Heerschzucht-zelv’ te zijn en ‘ampten te bejaagen’. Hoewel tegenstanders van het stadhouderlijk bewind, ‘[b]elachten zij elk moedig pleit [v]oor Eénheid, en Ondeelbaarheid’.Ga naar voetnoot33 Bovendien spreekt de auteur zich ondubbelzinnig uit voor een ondeelbare natie en is hij lovend over de definitieve constitutie die in dat jaar eindelijk het licht ziet. In de jaren na de Omwenteling hadden radicalen en moderaten nog tegenover elkaar gestaan, waardoor het tot 1797 duurde voordat er een ontwerpconstitutie aan de kiezers kon worden voorgelegd, die overigens werd verworpen.Ga naar voetnoot34 Pas in 1798 kwam er een grondwet waar een meerderheid mee akkoord kon gaan.Ga naar voetnoot35 Als we de negentiende-eeuwse criticus en schrijver Conrad Busken Huet mogen geloven, heeft Loosjes in de periode dat hij politiek actief was weinig kunnen bijdragen aan het landsbestuur.Ga naar voetnoot36 Loosjes zou zich als afgevaardigde van de Provinciale Staten van Holland voornamelijk hebben verveeld, brieven schrijvend naar het thuisfront of turend over de hofvijver. We weten niettemin dat Loosjes als voorzitter van het Provinciaal Bestuur en het Intermediair | |||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||
Bestuur tot viermaal toe een notificatie of publicatie ondertekende.Ga naar voetnoot37 Vanaf 1799 lijkt Loosjes zijn vertrouwen in het veelbelovende Bataafse politieke systeem te verliezen. De landing van een Brits invasieleger op 27 augustus van dat jaar op het strand van Callantsoog en de strijd die daarop volgt, bewijst dat de Republiek steeds meer een satelliet van Frankrijk is in plaats van een zusterrepubliek.Ga naar voetnoot38 Ook privé is 1799 voor Loosjes een rampjaar. Twee van zijn drie zoons overlijden kort na elkaar.Ga naar voetnoot39 De auteur keert terug naar zijn schrijftafel om via de literatuur zijn medeburgers op te roepen tot politieke en religieuze verdraagzaamheid en tot het doven van ‘de vlam der partijschap’.Ga naar voetnoot40 In de dialoogroman Louise de Coligny (1803) schrijft de auteur blij te zijn dat hij zich altijd verre heeft gehouden van ‘dwaaze partijschap’, en dat [hij] de deugden van Voorouders gerustelijk durfde hulde doen, schoon hunne Afstammelingen eene overdankbaare en goede Natie, [...] op zodanig eene wijze mishandelden, dat een aanzienlijk gedeelte na eene verandering van Regeeringstelsel moest reikhalzen.Ga naar voetnoot41 De passage is interessant omdat Loosjes het kennelijk nog altijd opportuun vindt om rekenschap te geven van zijn voormalige politieke opvattingen. En dat het gedrag van de Oranjes in het verre verleden anders was dan in het recente verleden, zal niemand hem kunnen betwisten. Ook iemand als Rhijnvis Feith oordeelde soortgelijk. Uit diens briefwisseling met H.J. de Loë blijkt dat hij vooral de uitwassen van het stadhouderlijk bewind veroordeelde.Ga naar voetnoot42 Verderop in dit artikel zal blijken, dat Loosjes vanwege deze argumentatie vermoedelijk zonder al te veel gewetensbezwaren De Watergeuzen in 1796 kan herschrijven. In de Franse tijd keert Loosjes' strijdlust terug. Tussen 1806 en 1813 behoort hij tot de ‘verzetspoëten’, en krijgen zijn werken een onvervalst nationalistische toon.Ga naar voetnoot43 Loosjes zal in die jaren zijn lezers, om hen een hart onder de riem te steken en de hoop op een betere toekomst levend te houden, via diverse meerdelige romans en toneelstukken wijzen op het grootse eigen verleden. Ook klinken in zijn werk steeds luider anti-Franse geluiden door, soms zodanig dat ze niet door de censuur komen.Ga naar voetnoot44 Verschillende gedichten, die | |||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||
strijdig worden geacht met ‘de zoogenaamden eerbied aan de Overheerscher van Europa en den Bederver van ons Vaderland’, moet Loosjes herschrijven.Ga naar voetnoot45 Dit geldt eveneens voor enkele passages in zijn roman Het leven van Maurits Lijnslager (1808), die zal uitgroeien tot een nationale klassieker.Ga naar voetnoot46 | |||||||||||||||||||||
Een ‘vrijheidädemend Toneelspel’Als iets duidelijk wordt uit het leven en het werk van Adriaan Loosjes, is dat hij de literatuur decennialang inzette om zijn persoonlijke idealen te verwoorden en dat hij zoveel mogelijk een middenkoers probeerde te varen. De Watergeuzen illustreert dit goed. Bij de eerste druk uit 1790 moet Loosjes hebben geweten dat wat in zijn ogen een neutrale houding was, door kwaadwillende lezers anders opgevat kon worden. Wellicht corrigeerde hij mede daarom de eerste druk van De Watergeuzen zes jaar later. Weinig stukken uit de late achttiende eeuw zijn zo drastisch herschreven.Ga naar voetnoot47 In hoeverre Loosjes het stuk herschreef op aandringen van de schouwburgcommissarissen is niet bekend. Mocht dat wel het geval zijn geweest, dan was de auteur er wellicht niet rouwig om, ook met het oog op een toekomstige bestuurlijke functie. Te veel lof voor Oranje kon dan schadelijk zijn. | |||||||||||||||||||||
Het voorwerkBij vergelijking van de twee voorberichten bij De Watergeuzen, worden de verschillen al snel zichtbaar. De geschiedenis van de watergeuzen veronderstelt Loosjes overigens als bekend.Ga naar voetnoot48 In het voorbericht uit 1790 geeft de auteur toe die geschiedenis enigszins te hebben opgeofferd aan de waarschijnlijk- | |||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||
heid.Ga naar voetnoot49 Loosjes verzekert dit echter met beleid te hebben gedaan. Al met al is het volgens hem geen ‘onwaardig’ stuk geworden, want ‘anders zou [hij] het hebben t'huis gehouden’. Curieus en tekenend is dat Loosjes er van uit gaat dat ‘om verscheiden redenen’ zijn stuk niet zal worden opgevoerd. Ondanks dat hij zijn ‘gedachten over Vrijheid en Vaderland [...] als een ronde Hollander [...] de ingevoerde persoonen in den mond [heeft] gelegd en hun de taal van hunnen tijd en omstandigheden, zo veel althans mij mogelijk, doen spreeken’ voorziet Loosjes dat er zo wel van mijne vrienden, als van hun die misschien min gunstig over mij denken, op deeze en geene plaatzen ten dien opzigte aanmerkingen vallen zullen, maar alles wat ik in hetzelve gesteld heb, is, mijns achtens, overeenkomstig met die gevoelens van waarheid en vrijheid, die eenen Ingezetenen van een vrij Gemeenebest voegen en die niemand kwaalijk kunnen geduid worden.Ga naar voetnoot50 Loosjes positioneert zich in dit stuk dus bewust neutraal, als een vrij burger die niemand voor het hoofd wil stoten en enkel de vrijheid van de Republiek centraal stelt.Ga naar voetnoot51 De geuzen fungeren als voorbeelden van ware vrijheidsstrijders en er wordt meer in het algemeen het belang van Nederlands vrijheid benadrukt.Ga naar voetnoot52 Loosjes kiest geen partij, maar feit is dat in De Watergeuzen de naam van ‘Oranje’ veelvuldig op een positieve manier opduikt. Vermeldenswaard is dat de meeste patriotten in die jaren van mening waren dat de macht van de stadhouder weliswaar moest worden ingeperkt, maar dat diens functie onmisbaar was voor de federale, gedecentraliseerde staatsvorm die men steeds voor ogen bleef houden.Ga naar voetnoot53 Pas na 1795 zouden de Bataafse revolutionairen aansturen op een eenheidsstaat en op het afschaffen van het stadhouderschap, hetgeen ook Loosjes' werk vanaf dat jaar kenmerkt.Ga naar voetnoot54 Neutraliteit vinden we ook in een korte recensie over De Watergeuzen in de Vaderlandsche Letteroefeneningen uit 1792. Met geen woord wordt daarin gerept over de mogelijke politieke lading van het stuk. De recensent oordeelt slechts over de compositie | |||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||
en stijl van het stuk: ‘De verzen zyn, over 't algemeen genomen, schoon’.Ga naar voetnoot55 Hoe anders is de toon in de tweede druk van De Watergeuzen! Daarin worden de patriotten, die in het gevolg van de Fransen naar de Republiek zijn teruggekeerd, met warme woorden verwelkomd in een lierzang gericht tot ‘de Verdienstelijke Bataafsche Uitgeweekenen, in het Vaderland wedergekeerd’. In deze lierzang, voor de achttiende-eeuwse dichter dé vorm om zich kort, bondig, in alle eenvoud en vol hartstocht te presenteren als een echte vaderlander, komen al Loosjes' patriotse gevoelens naar boven.Ga naar voetnoot56 Hij draagt zijn toneelstuk op aan de ‘Geuzen van deez' tijd’ die met Franse hulp ‘Willems Juk’ hebben verbroken: U zij dit Heldenspel der Vaderen gewijd. Willem V wordt in het gezang door Loosjes neergezet als een dwingeland die de inwoners van de Republiek jarenlang een dwangjuk heeft opgelegd.Ga naar voetnoot58 Hoezeer heeft Loosjes zelf niet uitgekeken naar de komst van het ‘Leger der Bataaven’, hoe heeft hij niet gehunkerd om te ontwaken uit de ‘nacht der slaavernij’.Ga naar voetnoot59 De auteur maakt volop gebruik van uitroeptekens, verzuchtingen en uitroepenGa naar voetnoot60 en toont zich daarmee een ware dichter die zijn publiek een kijkje geeft in zijn innerlijke wereld.Ga naar voetnoot61 Ook het erop volgende korte voorbericht bij de tweede druk gebruikt Loosjes om zijn sympathie voor het nieuwe bewind te tonen en afstand te nemen van de voormalige stadhouder. Willem V wordt beschreven als: een onwaardig Afstammeling van waare Helden, wier moed en deugden de onbevooroordeelde Vrijheidsvriend, verheven boven de slingeringen van omstandigheden, standvastig blijft bewonderen, zelfs den naam dier Helden tot een walg en afschrik in de ooren van een vrij Volk gemaakt heeft.Ga naar voetnoot62 | |||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||
Fraai is dat Loosjes de tweede druk presenteert als ‘vrijheidädemend Tooneelspel’, bedoeld ‘om den geest van waare Vrijheid en Heldenmoed in eenige Vaderlandsche harten levendig te houden of op te wekken’.Ga naar voetnoot63 Een groot contrast met ‘aangenaame oogenblikken’ die De Watergeuzen uit 1790 beloofde. | |||||||||||||||||||||
Het hoofdwerkOpmerkelijk en interessant zijn de veranderingen die Loosjes in de hoofdtekst aanbrengt, en waar hij in het voorbericht nogal nonchalant over doet. Ze zullen ‘elk, die de omstandigheden van tijden en zaaken kent, gereedlijk in het oog vallen’.Ga naar voetnoot64 Loosjes schrapte alle passages waarin het woord ‘Oranje’ voorkwam of die verwezen naar ‘Nassau’. In het tweede toneel van het tweede bedrijf wijzigt Loosjes: Lumey eischt, uit den naam van Willem van Oranje,
Stadhouder van 's Lands Graaf, den Rijksmonarch van Spanje,
Den Brielle op. Zeg den Raad, zeg alle Burgers aan,
Dat hun onze arm en moed van kluisters zal ontslaan.Ga naar voetnoot65
in: Lumey eischt, dat de Raad hem, zonder tegenstreeven,
Of aarzeling, terstond de stad zal overgeeven
En zeg met één den Raad, zeg alle Burgers aan,
Dat hun onze arm en moed van kluisters zal ontslaan.Ga naar voetnoot66
Deze verandering is conform de historische feiten, dus enigszins verdedigbaar.Ga naar voetnoot67 Anders is dat met een passage in het achtste toneel van het vijfde bedrijf, waarin de watergeus Jan van Duivenvoorde zich in de eerste druk nogal positief uitlaat over de Oranjes. De Watergeuzen (1790) geeft: Welk aanslag! Welk bestaan! ô Vrijheid! ô Oranje!
Een hand vol volks bestookt een stad van 't magtig Spanje.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||
'k Geloof wel, dat Nassau 't bestoken van die wal
Als een doorluchtig blijk van stoutheid looven zal,
Maar zijn Staatkundig brein, 't geen door de schors der zaaken
Met zo veel wijsheid dringt, zal de ondemeeming laaken.Ga naar voetnoot68
In De Watergeuzen uit 1796 is van deze lof voor Oranje niets meer te bespeuren en is ‘elk van ons’ in staat om muren te slechten. Daarnaast passen ‘Vrijheid’ en ‘Oranje’ niet langer samen in een regel: Welk aanslag! Welk bestaan! Ô Vrijheid! Wat gevaaren
Zie ik, daar gij herleeft, bij zwermen, om u waaren.
't Gaat vast, dat elk van ons 't bestooken van dien wal
Als een doorluchtig blijk van stoutheid looven zal,
Maar 't fijn staatkundig brein, dat door de schors der zaaken
Met stille wijsheid dringt, zal de onderneeming laaken.Ga naar voetnoot69
Doordat in het fragment uit 1796 de kapitaal van ‘'t fijn Staatkundig brein’ veranderd is in een kleine letter, wordt het een verwijzing naar Paulus Buys, de raadsheer van Den Briel in plaats van naar Willem van Oranje. De overige wijzigingen in de tekst zorgen in de tweede druk voor een nationalistischer toonzetting. Daardoor komt in 1796 de nadruk, nog meer dan in de eerste druk, te liggen op de herwonnen vrijheid van het land.Ga naar voetnoot70 Ook ligt het accent in de tweede druk meer op het nationale karakter van de gebeurtenissen.Ga naar voetnoot71 Zo spreken de watergeuzen niet langer ‘onze taal’ maar ‘onze moedertaal’Ga naar voetnoot12, en worden de ‘helden’ aangeduid als ‘Neêrlands waterhelden’.Ga naar voetnoot73 De watergeuzen zijn van ‘ons’ in plaats van een stel (deels Vlaamse) woestelingen. Hiermee sluit Loosjes aan bij een literaire trend uit die periode. Auteurs als Loots, Feith, Bilderdijk en Wolff en Deken gebruiken eveneens thema's als vrijheid, vaderlandsliefde, de ondeelbare natie en vaderlandsdeugden.Ga naar voetnoot74 Loosjes levert via zijn Watergeuzen ook indirecte kritiek op zijn zestiende en achttiende-eeuwse landgenoten, die zich in hun verzet tegen de Spaanse vijand of het Oranjeregime beriepen op ‘Vrijheidsmin’ en zeiden te strijden voor het vaderland. De auteur doet dit bij monde van kapitein Simon de Ryk, | |||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||
die zijn medewatergeuzen in het stuk oproept zich te houden aan hun belofte aan het stadsbestuur van Den Briel. De leden van dit bestuur hadden van admiraal Lumey twee uur bedenktijd gekregen om te beslissen of zij bereid waren de stad over te geven. De Ryk, hoewel hij ‘Castilje vloek[te] en trouw zwoer aan Oranje’ (in 1796: ‘verstooten door Brittanje’), is van mening dat het ware helden niet past een ultimatum te schenden en te handelen uit pure, ‘teugelloze’ wraakzucht. Zij dienen zich te laten leiden door medemenselijkheid en hun gezonde verstand, en bovenal de veiligheid van de burgers in het oog te houden.Ga naar voetnoot75 De Ryk eist ‘uit Nassaus naam’ (in 1796: ‘in den naam der eer’) dat de stad wordt beschermd. In 1790 laat Loosjes hem zeggen: Schoon ik Castilje vloek en trouw zwoer aan Oranje,
Ik wil zelfs billijk zijn in onze wraak op Spanje.
Verbeeld u, aan ons hoofd, den held uit Nassaus bloed,
Die zelfs, in 't heetst gevaar, bedaardheid paart met moed;
Zoudt gij uw woest besluit dien Krijgsman durven melden?
De schennis van verdrag past snoodaarts, maar geen helden.
En roept ge op Vrijheidsmin, op zucht voor 't Vaderland.
Terwijl uw boezem hijgt na plond'ring, moord en brand:
En daar ge, om teugelloos uw wraakzucht bot te vieren,
U noch door menschlijkheid noch reden laat bestieren.
Ik eisch, uit Nassaus naam, dat gij de Stad beschermtGa naar voetnoot76
In 1796 luiden zijn woorden: Schoon ik Castilje vloek, verstooten door Brittanje
Ik wil zelfs billijk zijn in onze wraak op Spanje.
Wat roemt ge op Vrijheidsmin, op zucht voor 't Vaderland,
Terwijl uw boezem hijgt na plund'ring, moord en brand
En daar ge, om teugelloos uw wraakzucht bot te vieren,
U noch door menschlijkheid noch reden laat bestieren.
'k Eisch, in den naam der eer, dat gij de Stad beschermtGa naar voetnoot77
Simon de Ryk bekritiseert in de bovenstaande tekstregels zijn medewatergeuzen die met een beroep op ‘Vrijheidsmin’ en ‘Vaderland’ vooral plunderend en | |||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||
moordend te werk gaan. Zij hebben niet gehandeld zoals ‘Krijgsman Willem’ het zou hebben gewild, meent De Ryk. Die was nooit akkoord gegaan met hun ‘woest besluit’. Niet alles is uit vaderlandsliefde geoorloofd. Of 's lands vrede nu wordt bevochten in dienst van Oranje of als patriot, als zestiende- of achttiende-eeuwse geuzen, altijd dient de gewone burger te worden beschermd en moet men zich aan afspraken en verdragen houden. Hier wordt Loosjes' appèl op onderlinge verdraagzaamheid, dat zijn werk vanaf het begin van de negentiende eeuw kenmerkt, al zichtbaar. Een strategische verandering doet zich voor in het derde toneel van het eerste bedrijf. Daar wordt ‘Hier schuwt 's Volks zuinigheid den Britsch en Franschen pracht’ uit 1790 door Loosjes in 1796 herschreven.Ga naar voetnoot78 ‘Britsch en Franschen’ wordt vervangen door ‘buitenlandschen’.Ga naar voetnoot79 De Engelse dreiging was inmiddels geweken, zodat die niet nader hoefde te worden benoemd, en de Fransen waren medeverantwoordelijk voor het verbreken van ‘Willems Juk’. Loosjes zelf was wellicht in deze fase ook nog overtuigd van de goede bedoelingen van Frankrijk, omdat de nieuwe machthebber zich rond 1796 nog weinig met het bestuur van de Republiek bemoeide. Frankrijk werd bovendien door velen gezien als het grote voorbeeld en als bron van inspiratieGa naar voetnoot80 en kon dus onmogelijk in het openbaar, vanaf de bühne worden bekritiseerd.Ga naar voetnoot81 Wanneer Loosjes De Watergeuzen niet vrijwillig heeft herschreven, is hier sprake van een vroege vorm van patriotse of Franse censuur.Ga naar voetnoot82 Pas medio 1806, als Lodewijk Napoleon tot koning van Holland wordt benoemd, zijn alle uitgevers verplicht de door hen gedrukte werken op anti-Franse geluiden te laten controleren.Ga naar voetnoot83 Moeilijker te verklaren is waarom Loosjes in de tweede druk een versje verwijdert dat Margaretha de Ryk op aandringen van haar kinderen Simon en Agatha zingt. Daarin betreurt de vrouw van watergeus Simon de Ryk haar eenzaamheid: | |||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||
Blaas, lentewindje, blaas uw' geur
Door boschen, beemden, hoven.
't Ontluikend bloempje, frisch van kleur,
Heff' vrolijk 't hoofd na boven.
't Gevogelt' juicht de lenten tegen,
En zingt op blijde wijs:
‘Heel de aarde wordt, door 's Hemels zegen,
Een Paradijs’.
De gade, die haar weêrhelft derft,
Die als een balling ommezwerft,
Hoort niets dan winterstormen loeijen,
Steeds buigt zij 't moedloos hoofd te neêr:
Daar traanen langs haar kaaken vloeijen,
Herhaalt zij, zuchtend, keer op keer:
‘Voor mij heeft de aard geen lente meêr;
Jaa 't zaligst oord der waereld is
Voor mij een donk're wildernis’.Ga naar voetnoot84
Misschien vond Loosjes dit in 1796 toch een overbodige passage, die de plot niet ten goede kwam. Een snotterende echtgenote stond de boodschap over vrijheid en vaderlandsliefde wellicht te veel in de weg. Bovendien sluiten de woorden uit het laatste couplet van het liedje niet aan bij hetgeen Loosjes zijn toehoorders in 1796 wil meegeven. De Watergeuzen moet dan uitdragen dat de nacht juist voorbij is, en er weer toekomst is voor het land nu de Fransen en de eens gevluchte patriotten de vrijheid hebben doen terugkeren. Bovenal moet het een ‘vrijheidädemend Toneelspel’ zijn. Dat verklaart ook waarom Margaretha's geëmotioneerde optreden in het laatste bedrijf wél kan blijven staan. Als Simon de Ryk nog eenmaal met zijn medewatergeuzen naar Den Briel wil terugkeren om de Spanjaarden de genadeslag te geven, stelt Margaretha alles in het werk om haar man te overreden niet mee gaan. Ze wil dat hij zijn plicht als echtgenoot en vader zwaarder laat wegen dan zijn taak als kapitein: | |||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||
Margaretha Loosjes behoudt deze passage, omdat daarmee de standvastigheid en de grote vaderlandsliefde van de kapitein duidelijk worden. Natuurlijk maakt deze de juiste keuze: een watergeus laat zich niet door zijn vrouw overreden en vervult zijn vaderlandse plicht.Ga naar voetnoot86 Het verdedigen van 's lands vrijheid is belangrijker dan de eigen veiligheid en het huiselijke geluk.Ga naar voetnoot87 Hoewel De Ryk kiest voor het vaderland, weet Loosjes toch de sympathie van zijn vrouwelijke lezers te behouden. De kapitein geeft immers toe dat het een moeilijk dilemma voor hem is. Zijn plicht als echtgenoot en vader ‘[w]eegt op [zijn] hart ook zwaar’. De boodschap is duidelijk. Loosjes hoopt dat alle mannelijke landgenoten zich, mocht het ooit zo ver komen, zich net zo heldhaftig zullen gedragen als | |||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||
Afb. 1. Titelpagina De Watergeuzen (1790). Universiteitsbibliotheek Groningen, signatuur: UB 'EP'EP F 130.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||
Simon de Ryk. Tevens kan de auteur op deze wijze zijn eigen vaderlandsliefde onder het oog brengen. | |||||||||||||||||||||
TitelpaginaDe tweede druk van De Watergeuzen krijgt ook een andere titelpagina dan de eerste. W. Hendriks en Pieter Hendrik Jonxius zijn verantwoordelijk voor de illustratie op de titelpagina uit 1790 (Afb.1). Hierop plant een watergeus een vrijheidsspeer met een hoed, eeuwenoud symbool van vrijheid, in de grond. Daarnaast toont de prent een vrijheidsboom, die al in oude mythen en cultussen voorkomt en gebruikt wordt als symbool van revoluties. Vanaf 1795 zal de vrijheidsboom bovendien symbool staan voor de revanche op de stadhouder en zijn aanhangers.Ga naar voetnoot88 Op de achtergrond zijn de schepen van de watergeuzen te zien en ook de veerpont van Koppelstock. Aan de boom hangt een gebroken juk ten teken dat de macht van Spanje is gebroken. De lucht boven de watergeus en de zee is vol donkere wolken, maar de opgaande zon voorspelt de komende vrijheid.Ga naar voetnoot89 Opvallend is dat veel van deze symbolen zullen terugkeren in de lierzang die Loosjes aanheft in de tweede druk van De Watergeuzen. Daarin heeft de auteur het immers over een verbroken dwangjuk en het aanbreken van de morgenstond. Boven de afbeelding uit 1790 is als motto van het heldenspel een uitspraak van Horatius te lezen: ‘Valet ima súmmis Mútare, et insignem attenúat Deús Obscúra promens’.Ga naar voetnoot90 Heel toepasselijk, want de ‘hoge’ Spanjaarden worden vernederd en de ‘kleine’ Watergeuzen, de mindere in getal, de strijd winnen. De prent op de titelpagina uit 1796 is van de hand van Reinier Vinkeles en toont drie maagden rond een schaal waarop ‘Nationaale Schouwburg’ is te lezen (Afb. 2). De tweede druk is dus duidelijk bedoeld om op te voeren. Hoewel De Watergeuzen een ‘vrijheidädemend Tooneelspel’ moet zijn, ademt de titelpagina vooral neutraliteit uit. | |||||||||||||||||||||
Idealisme of opportunisme?Dat Loosjes in de periode 1795-1800 weinig moest hebben van de Oranjes en hun naam niet of nauwelijks op een positieve manier in zijn werk vermeldt, staat vast wanneer wij zijn oeuvre overzien. Wellicht oprecht overtuigd van de Bataafs-Franse idealen, zette Loosjes zich na 1795 met woorden en daden in | |||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||
Afb. 2. Titelpagina De Watergeuzen (1796). Universiteitsbibliotheek Utrecht, signatuur: Te Winkel 488.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||
voor ‘het nedervellen van de Hydra van het Federalisme’ en het uitbannen van alle stadhouderlijke dwingelandij.Ga naar voetnoot91 De tweede druk van De Watergeuzen illustreert dit goed: alle passages die naar Oranje of Nassau rieken zijn herschreven en het stuk is nationalistischer van toon. Loosjes verwijderde bovendien een anti-Fransgezinde passage. Het is echter de vraag of Loosjes werkelijk zo achter de Bataafse ideeën stond als zijn werk uit de jaren 1795-1800 suggereert, en of hij als lid van het (Intermediair) Provinciaal Bestuur van Holland enkel het heil van een ondeelbare natie voor ogen had. Er zijn aanwijzingen die doen vermoeden dat dit niet het geval was. Zo citeert Busken Huet uit een van de brieven die Loosjes in zijn Haagse tijd aan zijn vrouw schrijft. Het is Loosjes een ‘aangename gedachte’ zich in Den Haag nuttig te maken voor het vaderland, omdat dit nog weleens ‘kan leiden tot het geluk mijner kinderen, dat ik misschien nu schijnbaar verwaarlooze’.Ga naar voetnoot92 Gaat het Loosjes puur om het heil van de Republiek of om het geluk van zijn gezin, vraagt Busken Huet zich af. Of ligt bij Loosjes het landsbelang in het verlengde van dat van zijn familie?Ga naar voetnoot93 ‘Zoo ziet men dat het gemakkelijker is oppositie te drijven, dan regering te zijn en, regering zijnde, aan de verzoekingen van het regering-zijn weerstand te bieden’ constateert Busken Huet na - een overigens oppervlakkige - bestudering van Loosjes' politieke loopbaan.Ga naar voetnoot94 Hij spreekt namelijk alleen over Loosjes eerste week in Den Haag als afgezant van het Provinciaal Bestuur van Holland, maar aan Loosjes' latere politieke functie besteedt hij geen woorden. Mogelijk liet Loosjes in zijn keuze om openlijk steun te betuigen aan de nieuwe machthebbers meewegen dat hij als uitgever en auteur het evenwicht moest zien te bewaren tussen idealistische opvattingen en economische belangen.Ga naar voetnoot95 Toen de huidige stadhouder was verdreven, de Bataafse Republiek was uitgeroepen en er hard werd gewerkt aan een nieuwe staatsvorm, was een toneelstuk met steunbetuigingen aan een Oranjevorst minder opportuun dan een stuk dat sympathiseerde met het nieuwe Bataafse bewind. Te veel positieve geluiden over de Nassauers konden Loosjes wel eens lezers en klanten kosten. Waarschuwde Bilderdijk hem daar ook al niet voor? Hoewel de patriotten zich in de jaren tachtig veelvuldig beriepen op de vrijheid van drukpers in hun | |||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||
machtsstrijd met de prinsgezinden, toonden zij zich in de eerste jaren na 1795 niet bijzonder beginselvast ten opzichte van andersdenkenden.Ga naar voetnoot96 Daar komt bij dat Loosjes in de eerste maanden van de revolutie al eens was beschuldigd van Oranjegezindheid, en dus kon de auteur maar beter het zekere voor het onzekere nemen en zijn werk zelf censureren.Ga naar voetnoot97 Wat de precieze redenen ook zijn geweest, De Watergeuzen en de herschrijvingen illustreren treffend hoe een auteur moest en kon schipperen met zijn eigen idealen om andersdenkende medeburgers niet tegen zich in het harnas te jagen met alle (financiële) gevolgen van dien. Terugkomend op de door Jensen en Van Deinsen gesignaleerde ambivalentie in De Watergeuzen nog het volgende. Wat betreft de eerste druk van De Watergeuzen is die ambivalentie verdedigbaar. Voor zowel orangisten als gematigde patriotten zal het stuk vermakelijk zijn geweest vanwege het vaderlands vrijheidsdiscours. Aangezien de herziene tweede druk buiten de door Jensen en Van Deinsen bestudeerde periode valt, is het logisch dat zij er slechts in een voetnoot melding van maken.Ga naar voetnoot98 Hieruit kan echter de conclusie worden getrokken dat ook De Watergeuzen uit 1796 voor meerdere uitleg vatbaar is. Wie echter de beide drukken naast elkaar legt, kan er niet omheen dat Loosjes de tweede druk vanwege de veranderde politieke situatie bewust drastisch herschreef. ‘Oranje’ moest het veld ruimen en plaats maken voor een (nog) meer vaderlands en ‘vrijheidädemend’ toneelspel. En het lierdicht waarmee de tweede druk opent en waarin Loosjes zich van zijn meest Bataafse kant laat zien, is toch alles behalve ambivalent te noemen. | |||||||||||||||||||||
Over de auteurFrida van Til studeerde Nederlandse Taal en Cultuur aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 2011 sloot zij haar master af met de scriptie Om door het hart het hoofd te bereiken. Dramatiek, politiek en romantiek in de dialoogromans Charlotte van Bourbon en Louise de Coligny van Adriaan Loosjes Pz. (1761-1818). Daarna werkte zij als onderzoeksmedewerker bij het Huygens ING in Den Haag en momenteel bereidt ze een onderzoek voor naar de verschillende rollen van Loosjes. Email: fridavantil@gmail.com. | |||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||
Geraadpleegde literatuur
| |||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||
|
|